ECLI:NL:GHAMS:2009:BX4363

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000015-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en afpersing met zwaar lichamelijk letsel in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Alkmaar was vrijgesproken van doodslag en afpersing. De zaak betreft een gewelddadige overval op 27 en 28 maart 2006 in een pension te Sint Maarten, waarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] om het leven is gebracht en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem herhaaldelijk met knuppels op het hoofd te slaan. Tevens heeft de verdachte [slachtoffer 2] gedwongen tot afgifte van geld door hem met geweld te bedreigen en te verwonden. Het hof heeft de betrokkenheid van de verdachte bewezen geacht op basis van getuigenverklaringen, DNA-onderzoek en andere forensische bewijzen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof heeft de zaak herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden in overweging genomen. De verdachte heeft blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van anderen, wat heeft geleid tot een schending van de rechtsorde.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-000015-08
datum uitspraak: 11 september 2009 (Promis)
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 20 december 2007 in de strafzaak onder parketnummer 14-810232-06 van het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [gebortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 februari 2007, 23 april 2007, 22 mei 2007, 16 juli 2007, 10 oktober 2007, alsmede 3, 4 en 6 december 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 2, 4, 5 en 9 juni 2009 en 28 augustus 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 december 2007 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 28 augustus 2009 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en tot een andere straf komt dan de eerste rechter.
Inleiding
De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de centrale recherche van de regiopolitie Noord-Holland Noord. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende ordners en pagina's in de dossiers.
De vaststaande feiten waarvan het hof uitgaat
Op 28 maart 2006 kreeg de politie opdracht te gaan naar de [adres]. Daar aangekomen zag verbalisant [verbalisant] aan de overzijde van de weg een man staan met een bebloed hoofd. De verbalisant zag dat de man slecht liep en dat er een dik stuk touw om zijn nek zat. De man vertelde dat er in het huis nog een vriend was die misschien dood was. Verbalisant trof in het huis een man aan, die geknield met zijn gezicht tegen een kast aanzat. Het huis waarin deze man was aangetroffen was pension “[naam pension]. Door ambulancepersoneel was inmiddels de dood vastgesteld van deze man.
De man die met bebloed hoofd op straat was aangetroffen, was inmiddels per ambulance overgebracht naar het Medisch Centrum te Alkmaar. Hij bleek te zijn genaamd [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Het dodelijke slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Het lichaam werd in beslag genomen.
Op 29 maart 2006 heeft de arts en patholoog dr. R. Visser de uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer 1]. Bij onderzoek is onder meer een verbrijzeling van de schedel met uitgebreide hersenkneuzing geconstateerd. Er was sprake van een complexe schedelbreuk, alsmede van een breuk van het neusbeen, door inwerking van uitwendig mechanisch, botsend geweld. De letsels gingen gepaard met bloeduitstortingen en waren dus tijdens het leven opgelopen. Het intreden van de dood is zonder meer te verklaren door de schedelverbrijzeling en hersenschade.
De Forensisch geneeskundige P.T. Bet heeft in een geneeskundige verklaring melding gemaakt van de navolgende, door hem bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsels:
Inspectie letsels
- bloeduitstortingen voeten/onderbenen;
- door bloederige verbanden bedekte wonden billen;
- streepvormige bloeduitstortingen
- door verband omwikkelde letsels beide handen en polsen;
- wonden lippen + ontbrekende boventanden;
- roodbruine vloeistof in urinekatheter,
Ziekenhuisdossier
- midschacht middelste kootje fractuur;
- toppneumothorax links (linkerlong ingeklapt);
- fractuur neusbot;
- grote barstwonden achterhoofd;
- bloeduitstortingen wangen, ledematen links en rechts.
Orthopaedisch chirurg L.C.M. Keijser heeft schriftelijk verklaard bij [slachtoffer 2] het volgende uitwendig letsel te hebben waargenomen:
- zeer uitgebreide bloeduitstortingen en barstwonden over het gehele lichaam;
- zwelling en standsafwijking rechter wijsvinger;
- scherpe verwonding gelaat;
- zwelling neusrug.
Technisch rechercheur [rechercheur] heeft op 28 maart 2006 in het Medisch Centrum Alkmaar gezien dat [slachtoffer 2] steekwonden in beide billen had. Deze steekwonden werden door hem als volgt omschreven:
“Het letsel op de billen is, gezien de vorm, vrijwel zeker veroorzaakt door een mes en een voorwerp met twee scherpe punten. In de rechterbil bevonden zich 1 steekwond van een mes en twee van een voorwerp met twee scherpe punten. In de linkerbil bevonden zich 3 wonden van een mes en twee van een voorwerp met twee scherpe punten”.
Door technisch rechercheur [rechercheur] werd een monster wangslijm van [slachtoffer 2] veilig gesteld.
Op 6 april 2006 zijn [verdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte 2] door de Belgische politie aangehouden. Op 7 april 2006 is de ware identiteit van [verdachte] vastgesteld: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Op 28 mei 2006 is [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] door de Belgische politie bij de grensovergang Nispen/Essen op Nederlands grondgebied aan de Nederlandse politie overgedragen, aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Den Helder.
Sigarettenpeuk
Op 28 maart 2006 is een onderzoek ingesteld in en rond perceel [adres], gemeente [gemeente]. Ter hoogte van de woning van de slachtoffers is in een groenstrook een peuk van een filtersigaret van het merk Marlboro aangetroffen, die er, gelet op het uiterlijk kennelijk nog niet lang lag. Deze peuk is onder nummer CLA152 in beslag genomen (bladzijde 65). Bij onderzoek in de hal zijn zes schoenzoolafdrukken aangetroffen (bladzijde 66). Van drie schoenzoolsporen zijn foto’s genomen.
De sigarettenpeuk is onder nummer 503, identiteitszegel CLA152, bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) te Den Haag binnengekomen. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar biologische sporen en DNA-onderzoek verricht. Daarbij is het referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek. Het resultaat van het vergelijkend DNA-onderzoek is dat het celmateriaal afkomstig kan zijn van [verdachte] en dat de kans dat een willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel bezit als dat van het onderzochte spoor minder is dan 1 op 1 miljard.
Bij zijn verhoor op 29 mei 2006 heeft de verdachte om een sigaret gevraagd. Hij heeft een sigaret gerookt op de binnenplaats van het cellencomplex. Op verzoek van verdachte hebben verbalisanten twee pakjes Marlboro sigaretten voor hem gekocht en aan hem ter beschikking gesteld.
Schoenzoolafdrukken
Bij de aanhouding van [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] zijn door de Federale Recherche Leuven de schoenen die hij droeg in beslag genomen. De zolen van de schoenen zijn gefotografeerd en daarvan zijn afdrukken gemaakt. De fotografische opnamen van de schoensporen in bloed, aangetroffen in perceel [adres] (A), zijn vergeleken met de vervaardigde proefafdrukken van schoenzolen (B), die op 7 april 2006 in België waren gemaakt van de in bezit van [verdachte] aangetroffen schoenen. Bij nadere beschouwing bleek dat in één van de tapse noppen van de rechterhak van schoen B een typische onregelmatigheid aanwezig was. Bij een vergelijking tussen het spoor A en de afdruk van B bleek, dat de maatvoering en het profiel overeenkwamen. Tevens bleek dat op de plaats van de eerder genoemde onregelmatigheid in de proefafdruk van rechterschoen B eveneens op die plaats een typische onregelmatigheid in spoor A aanwezig was. Toen de Belgische politie de schoenen van verdachte in beslag wilde nemen, bleken deze door verdachte te zijn weggegooid.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij “om medische redenen heeft gevraagd om op doktersvoorschrift zijn persoonlijke schoenen op cel te mogen dragen”. Enige dagen na de hiervoor verleende toestemming ontving hij zijn schoenen op cel. Hij kreeg toen een vettige substantie op zijn schoenen doordat zijn dienblad met voedsel, waaronder een soort saus, was omgevallen. Hij heeft geprobeerd de schoenen te reinigen maar dat is niet gelukt.
Verdachte heeft de schoenen vervolgens bij de dagelijkse vuilnisophaalronde bij het afval gegooid, omdat deze voor hem niet meer bruikbaar waren. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet precies weet wanneer dit is gebeurd, maar situeerde dit voorval “praktisch onmiddellijk nadat hij in de gevangenis werd gebracht.
Vervolgens heeft de Belgische politie controles verricht, onder meer bij de verdachte, bewakers, medegedetineerden en de verantwoordelijke van de afdeling container behandeling. Deze controles hebben niet geleid tot de vondst van de schoenen.
Suzuki Alto
Op 13 april 2006 is in beslag genomen een rode Suzuki Alto, voorzien van het kenteken [KENTEKEN]. Op 24 april 2006 is met behulp van luminol een onderzoek ingesteld in deze Suzuki Alto naar de (latente) aanwezigheid van bloed. Vijftien bloedsporen zijn veilig gesteld en ter beschikking gesteld van [rechercheur], behorende tot de Technische Recherche regiopolitie Noord-Holland Noord.
[rechercheur] heeft deze sporen in beslag genomen en alle vijftien voorzien van identiteitszegels met de nummers CCA713 tot en met CCA727. Deze sporen zijn op 26 april 2006 afgegeven aan het NFI.
[Ing.] van het NFI heeft de bemonsteringen onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek. Hij komt tot de conclusie dat het celmateriaal van drie bemonsteringen afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2]. (pag 116) Het betreft de volgende bemonsteringen:
- bloed vanaf stukje kunststof van dakhemeltje rechts naast binnenspiegel (CCA717#1);
- bloed in bemonstering van linkerzijde rugleuning bijrijdersstoel (CCA718#1);
- celmateriaal in bemonstering van leerbekleding stoelzitting bijrijdersstoel (CCA723#1);
- bloed in bemonstering van stiknaad rechts op zitting bijrijdersstoel (CCA721#1).
Voor de eerste drie bemonsteringen geldt dat de kans dat een ander willekeurig gekozen persoon hetzelfde DNA-profiel bezit kleiner is dan 1 op 1 miljard.
De vierde bemonstering betreft bloed/celmateriaal waarvan een DNA-mengprofiel is verkregen. In dit mengprofiel zijn DNA-kenmerken zichtbaar geworden die overeenkomen met die van [slachtoffer 2] en van de verdachte [verdachte]. Dit betekent dat het onderzochte bloed/celmateriaal afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2], vermengd met het celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. De kans dat DNA-kenmerken van een willekeurig gekozen persoon passen in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal van de desbetreffende bemonstering is ongeveer 1 op 10.000.
Getuige [voornaam] [verdachte]
[slachtoffer 2] is als verdachte aangehouden voor een gewapende overval te Breezand op 21 maart 2006. Gedurende de periode van 3 juli 2006 tot 5 maart 2007 zijn de telefoons waarvan [slachtoffer 2] in de P.I. te Amsterdam gebruik heeft gemaakt afgeluisterd en zijn ook gesprekken die hij in de gevangenis heeft gevoerd met de in Groot-Brittanië woonachtige [verdachte] - om hem van de verdachte te onderscheiden, hier en elders aan te duiden als [voornaam] [verdachte] - opgenomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er allerlei alternatieve scenario’s denkbaar zijn voor het scenario waarin verdachte betrokken is geweest bij het hem ten laste gelegde. Een mogelijke verklaring voor een zeer aannemelijk scenario is dat verdachte pas op de plaats van het delict is geweest ná hetgeen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangedaan. Ten aanzien van het in de Suzuki Alto aangetroffen mengprofiel van DNA van de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft de verdediging betoogd dat het allerminst verwonderlijk is dat DNA van de verdachte is aangetroffen omdat hij van die auto gebruik heeft gemaakt. De mogelijkheid dat een ander gebruik heeft gemaakt van die Suzuki Alto bij het vervoeren van [slachtoffer 2] blijft bestaan, omdat er in die Suzuki ook andere, niet aan [slachtoffer 2] of de verdachte behorende sporen zijn aangetroffen, terwijl bovendien de verdachte na de gebeurtenissen in Sint Maarten in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest en hij mogelijk sporen van de gewonde [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar de Suzuki, waardoor een mengprofiel is ontstaan van het celmateriaal van [slachtoffer 2] en van zijn celmateriaal. De raadsman heeft gesteld dat het veel aannemelijker is dat [medeverdachte 2] achter de geweldpleging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou zitten. De raadsman heeft gesteld dat de verklaring van [D.] over het double shadow mes niet betrouwbaar is en als bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigen bewezen kan worden dat de verdachte de hem onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verklaringen van getuigen
[getuige] heeft op 12 april 2006 verklaard dat op 27 maart 2006, omstreeks 9.30 uur, een man van Poolse afkomst zijn zwarte Opel Calibra ter reparatie aanbood en als vervangende auto een rode Suzuki Alto, voorzien van het kenteken [KENTEKEN], meekreeg. [getuige] heeft voorts verklaard dat op 28 maart 2006, omstreeks 16.30 uur, een Poolse vrouw, van wie hij wist dat zij de vriendin was van de Poolse man, de Opel Calibra heeft opgehaald met achterlating van de vervangende rode Suzuki Alto.
Op 26 april 2006 zijn aan [getuige] de foto’s getoond van [verdachte], geboren op [geboortedatum], en [medeverdachte]. [getuige] herkende beide personen voor 100% als de Poolse man van de Zwarte Opel Calibra en de vrouw van de uitleenauto, de Suzuki Alto met het kenteken [KENTEKEN].
[medeverdachte] heeft bevestigd dat zij, samen met [verdachte], de rode Suzuki Alto heeft geleend (bladzijde 42). [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat [A] haar heeft verteld dat hij in de nacht van 27 op 28 maart 2006 na de fatale gebeurtenissen in het pension in Sint Maarten is geweest (bladzijde 139). [A.] vertelde haar dat hij al die zwaailichten had gezien (bladzijden 44 en 46); dat er één was vermoord en dat de ander nog in leven was (bladzijde 45). Op 28 maart 2006 heeft [medeverdachte] de rode Suzuki Alto teruggebracht (bladzijde 136 en 137).
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juni 2009 is aan [medeverdachte] een aantal foto’s getoond. Op foto nummer 1, die als bijlage 1 aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht, heeft zij de ter terechtzitting aanwezige verdachte [verdachte] herkend. Over hem heeft zij verklaard dat zij ongeveer 7 jaren tot april 2006 met hem heeft samengewoond en dat zij een zoon hebben genaamd [N]. Op de foto’s 13 en 14 heeft zij de Rode Suzuki Alto herkend, die zij en [verdachte] van 26 maart 2006 tot 28 maart 2006 in hun bezit hebben gehad. De foto’s van die Suzuki Alto zijn als bijlagen 14 en 15 aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehecht. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat zij wist dat [verdachte] af en toe sigaretten rookte. Ten slotte heeft [medeverdachte] de schoenen herkend op de foto’s 7a en 7b (als bijlagen 8 en 9 aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehecht) die [verdachte] destijds droeg. Het betreft hier foto’s van de schoenen van [verdachte], die in België in beslag zijn genomen.
[voornaam] [verdachte] heeft verklaard dat hij van de moeder van [slachtoffer 1] had gehoord dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] slachtoffer zijn geworden van een misdrijf. Hij weet dat [slachtoffer 1] werd doodgemaakt (bladzijde 275). [G] heeft hem verteld dat ze zijn overvallen en dat ze [slachtoffer 1] hebben doodgemaakt en dat hij het heeft overleefd (bladzijde 276). Hij is naar buiten gekropen en heeft tegen het raam geklopt en iemand heeft de politie en ambulance gebeld (bladzijde 277). [G] heeft hem verteld dat ze in de nacht van 27 op 28 maart 2006 in het pension te Sint Maarten overvallen zijn door vier mannen. Hij dacht dat het Poolse mannen waren, van wie er één net zo heette als hij. Dat deze man aan de overval heeft deelgenomen, heeft hij gehoord van [G] en van diens vader. [voornaam] [verdachte] heeft aan [G] gevraagd of er iemand was met dezelfde naam als hij die met de zaak te maken heeft en [G] heeft “ja” gezegd (bladzijden 288 en 289). [G] heeft hem gezegd dat één van de overvallers zo stom is geweest om DNA achter te laten (bladzijde 290).
Op 9 februari 2007 heeft [voornaam] [verdachte] nogmaals verklaard dat hij aan [G.] heeft gevraagd of zijn naamgenoot [verdachte] er mee te maken heeft gehad en dat [G.] dit heeft bevestigd. [voornaam] [verdachte] heeft voorts verklaard (bladzijde 350) dat [G.] hem vertelde dat de man uit België naar het huis van hem en [slachtoffer 1] is gegaan. Die man vertelde [G.] dat hij iets voor hem had. Ze gingen in een auto zitten en zijn naar een houten huisje gereden. [G.] ging als eerste naar binnen. Hij zag twee mannen staan. Een andere man stond achter hem. Op dat moment werd hij van achteren geslagen met een baseball knuppel. Toen hij op de grond lag hebben ze hem vastgebonden, naar de auto gebracht en vervolgens naar huis. Hij zei toen tegen de daders dat zij het geld konden nemen. Ze zijn naar het huis van [G.] gegaan. Toen ze hem terugbrachten was [slachtoffer 1] al door anderen geslagen.(bladzijde 350). [G.] vertelde iets over een vrouw die aanwezig was. Die vrouw was de vriendin van de man uit België. Zij heeft een kind. Een afgeluisterd gesprek tussen [slachtoffer 2] en [voornaam] [verdachte] gaat, voor zover hier van belang, als volgt (bladzijden 359 en 360):
(…)
G: Zij heeft een kind van hem, (…), een jongen.
Z: Een bang mens, denkt niet redelijk na (…).
G: (…) dit is een andere denkwijze, omdat dit een vrouw met een kind is. En een vrouw met een kind wil alleen maar weg uit de gevangenis. Ze wil samen met haar kind zijn, snap je wat ik bedoel. (…)
[voornaam] [verdachte] heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] spraken over de vrouw van de man uit België. Zij was bang om vast te zitten en daarom vertelde zij de waarheid. Zij was erbij toen [slachtoffer 1] de man, die in België was aangehouden, beledigde. Zij vertelde de waarheid over de man uit België in verband met de moord. (bladzijde 359).
Ook heeft [voornaam] [verdachte] verklaard dat één van de daders die nu vast zit in België was aangehouden (bladzijde 308) en dat [G.] heeft gezegd dat bloed van [slachtoffer 1] op hem terecht kwam, omdat [slachtoffer 1] werd geslagen. [G.] zei dat ze hem met rust moesten laten. Omdat hij zijn mond opendeed sloegen ze hem. Hij zei dat ze met alle kracht tegen [slachtoffer 1] sloegen. [G.] heeft tegen hem gezegd dat hij meermalen met een mes is gestoken en met een knuppel op zijn hoofd is geslagen. De man uit België heeft tegen iedereen gezegd wat er moest gebeuren. Toen [G.] riep dat ze [slachtoffer 1] met rust moesten laten reageerde de leider niet eens (bladzijde 310). Toen [G.] zei dat ze moesten stoppen lachte de man die de leiding had (bladzijde 323). [G.] heeft hem verteld dat hij met een mes vijf keer is gestoken, zodat hij niet kon vluchten (bladzijde 324) en dat die mensen wisten dat ze geld hadden en dat ze hem daarom wilden beroven. [G.] zei zoiets van: ‘neem het geld en laat ons met rust” (bladzijde 325). Het ging om € 12.000,-. [G.] zei ook dat het ging om een vrouw van de chef van de bende. Dat het haar schuld is dat [slachtoffer 1] zo behandeld is. Want toen [slachtoffer 1] haar vriend uitschold, moest zij lachen. Hij werd boos omdat [slachtoffer 1] hem had uitgescholden in aanwezigheid van zijn vriendin; hij was vernederd in het bijzijn van zijn vrouw (bladzijde 327).
De verklaring van [voornaam] [verdachte] wordt ondersteund door de volgende afgeluisterde gesprekken:
([voornaam] [verdachte] is Z en [slachtoffer 2] is G.)
Doorgenummerde bladzijde 6:
G: “Weet je hoe hij ging ademhalen” ([slachtoffer 2] doet zware ademhaling na). “Nadat ze weg waren heb ik me vrij gemaakt en ging ik naar hem toekruipen. Ik kon hem niet optillen. (…) Ze hebben mijn handen vastgebonden met een dunne kabel. Ik kon ze niet losmaken”. (…).
Doorgenummerde bladzijde 7:
G: (…) Ik werd overal geslagen, maar niks gebroken. (…) Weet je hoe hij in elkaar geslagen was?...steken…zijn ogen waren zwart, zoals je stenen in de ogen stopt”.
Z: Hoe heeft hij toen nog gereageerd?”
G: (…) “Hij ging naar zijn bed kruipen”. (…) “Ze zijn weggevlucht auto, alles, in auto gevonden, klootzakken”. (…)
Z: “Hoe hebben ze dat verdeeld, kwamen er twee op jou af en twee op die andere?”.
G: “Nee, vier in 1 keer (…) “Ik heb zo’n klap gekregen”.
Doorgenummerde bladzijden 26 en 27:
G: “en hij kwam, keek even, kut, snap je en is naar de badkamer gegaan (…)”. “Hij zegt dat hij wacht achter de drempel, wacht, wacht, want hij wilde geen getuige zijn dat er iets was gebeurd”(…) Zij hebben mij geraakt op mijn benen en mijn handen”(…) “Ik kreeg een klap op mijn hoofd, een misschien twee”. (…) “Ik kreeg vier stokslagen”.
Doorgenummerde bladzijde 28:
Z: “Maar ze moeten goed gespeeld hebben, dat je niets hebt aangevoeld, kut”.
G: “Ik heb het niet aangevoeld”(…) “Die lul heeft ook goed gespeeld, want toen hij voor de eerste keer kwam, misschien een uur eerder, zei hij goed, hier is geen plaats, dus [X] kom alleen jij met mij mee, dit en dat. Op deze manier”.
Doorgenummerde bladzijde 39:
(…)
G: “Inderdaad, daarom werd ik op mijn benen geslagen, zodat ik niet zou vluchten. (…) Ik werd geslagen op een manier zoals je met een zeis maait. Hij sloeg me hier, zes of zeven keer. Ik kon geen stap verzetten. Ze hebben me naar de auto gebracht (…) met zijn vieren”. (…) “Eerst was het als volgt ongeveer 1 uur eerder vraagt hij mij om met hem mee te gaan (…) Hij nam mij mee naar dat huisje van hen, hoerenzoon, daar waren er meer, ze hebben me vastgebonden toen in de auto gegooid”. (…)
Z: “Is het je niet gelukt om uit de auto te ontsnappen”?
G: “Nee, voor geen meter. (…) “Ze slaan je op de enkels, je kunt geen stap verzetten, je verliest je evenwicht. Ik was al op mijn benen geslagen en mijn handen waren vastgebonden”.
Doorgenummerde bladzijde 40:
G: “Ik wist al dat het mis zou gaan, ik wist het al in de auto, ik heb dat al tegen hem in de auto gezegd, neem het geld en neem de benen”. (…) “Want ik had een deel van het geld bij me en een deel had ik daar, snap je, ze wilden nodig nog dat tweede deel krijgen”.(…)
[slachtoffer 2] heeft op 28 maart 2006 tegenover verbalisanten verklaard dat hij vannacht een half uur lang door vier personen met honkbalknuppels in elkaar is geslagen.
Hij heeft voorts verklaard dat ze gezegd hebben dat ze geld wilden hebben. Ze vertelden hem dat ze wisten dat zij (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) geld hadden. [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] was vastgebonden met een snoer. [slachtoffer 1] wilde zijn geld niet geven. [slachtoffer 2] zag dat ze een handdoek of een deken over zijn hoofd deden. Hij zag dat ze toen met knuppels op en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] sloegen. Hij heeft die mannen geld gegeven (bladzijde 40). Aan het eind begonnen ze hem te slaan. Ze vroegen hem om geld en hij zei waar het lag; onder een klein tafeltje met één poot. Hij vertelde het ze omdat hij zag hoe ze [slachtoffer 1] met die knuppels op zijn hoofd sloegen. Ze sloegen de hele tijd door alsof je kool slaat (bladzijde 42).
[slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat hij denkt dat hij met een mes gestoken is. Hij wist het pas toen hij op een kruk ging zitten. Er zat bloed op zijn billen (bladzijde 76). Hij heeft gezien dat ze zijn geld vonden. Eén van hen heeft het tafeltje opgetild en er was te zien dat het geld in een sok zat. Helemaal aan het eind heeft hij gezien dat ze in de zakken van [slachtoffer 1] keken. Eerst wilde [slachtoffer 1] zijn geld niet geven. Toen ze hem sloegen vroegen ze steeds waar zijn geld was. Hij zei niets (bladzijde 139).
Op 27 juli 2006 werd door [voornaam] [verdachte] gebeld met [betrokkene]. Het gesprek, voor zover hier van belang, ging als volgt:
(A= [voornaam] [verdachte], N= NN man.)
A: Ik ben bij die, bij [X.] geweest.
(…)
A: GVD, dat was niet in een auto maar ze hebben een inval in het hotel gedaan.
(…)
A: Ja. In een hotel weet je wel, in zo’n appartement. Hij zegt dat, GVD, hoe moet ik het zeggen, dat [Y] GVD, toen hij hem bij zijn hoofd oppakte, voelde hij een papje achter in het hoofd.
N: Dus toen leefde [Y] nog wel?
A: Weet je wel, dat waren zeker de laatste tekens van leven. Hij zei dat hij lag, [X.], ergens aan de ene kant van de kamer en toen stond [Y.] van de vloer op en ging hij op het bed liggen, en fuckte, fuck.
(…)
A: Hij boog naar achteren, hij viel en klaar.
(…)
A: Ja hij stond nog van de vloer op en [X.] zegt dat [Y.] wist dat hij dood ging en dat hij hem oppakte. Hij kroop naar hem toe en uit zijn mond kwam nog een straal bloed en het spoot over [X.]. (…) En GVD dat ze binnenvielen met z’n vieren of vijven met baseballs, ergens hem, [X.] denkt er zelf over na waarom ze hem niet hebben afgemaakt want hij kreeg toch twee keer een mes in zijn dij.
N: Wie?
A: [X.].
A: Ze waren er zich niet van bewust dat ze hem er zo van langs hebben gegeven, ze wilden hem niet fucken.
(…)
A: Hij zag dat een van die lullen het hoofd van [Y.] in een handdoek wikkelde en hem GVD met een baseball…begrijp je het.
(…)
A: Hij zei niet woordelijk wie het was, maar ik heb het geraden, weet je wel uit welk land.
(…)
N: Polen?
A: Ja, mooi.
(…).
Onderzoeksbevindingen met betrekking tot het double shadow mes
[W.] heeft verklaard dat hij een mes heeft van [] (het hof begrijpt: [H.]), dat [A] heeft meegenomen twee dagen voor 28 maart 2006. Aan [W.] is een foto getoond van een man die op 6 april 2006 in België was aangehouden en op welke foto stond afgebeeld: [verdachte]. [W.] herkende op die afbeelding de man die hij als [A] kent. [H] heeft verklaard dat het mes een double shadow mes was met zwart handvat. Hij hoorde van [W] (het hof begrijpt: [W.]) dat [A] dit mes wilde lenen. Hij kent [A.] omdat hij een keer als chauffeur voor [A.] is opgetreden. Dat was met een Opel Calibra. Aan [H] is een foto getoond van de verdachte [verdachte]. De persoon op die foto herkende [H] als [A.] waarover hij in zijn verklaring gesproken heeft.
[H] heeft onder meer verklaard dat hij dit mes in 2000 in een winkel in Alkmaar, genaamd [S], heeft gekocht. De voormalige eigenaar van die winkel, [S], heeft verklaard dat hij destijds in zijn winkel double shadow messen heeft verkocht. Aan de hand van de omschrijving van het mes is door het bedrijf Böker Baumwerk Gmbh uit Solingen (Duitsland) een foto van een mes gezonden naar [S]. [S] heeft verklaard het desbetreffende mes te herkennen als het mes dat hij in zijn voormalige winkel heeft verkocht. Het mes is door de politie bij het bedrijf Böker besteld. Op 13 maart 2007 is het mes overgedragen voor nader onderzoek aan de afdeling forensische opsporing van de Regio politie Noord-Holland Noord.
Het mes en een kleurenfotoprint van het letsel op de billen van [slachtoffer 2] zijn gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut, afdeling Pathologie, te Den Haag met als vraagstelling of het letsel in de billen van [slachtoffer 2] door een soortgelijk mes als het aangeboden exemplaar veroorzaakt kunnen zijn. De Forensisch arts D. Botter heeft geconcludeerd dat de letsels die op de aangeleverde foto zijn afgebeeld alle zeer wel veroorzaakt kunnen zijn door steken en/of snijden met een mes met de uiterlijke kenmerken als het getoonde exemplaar.
Kenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verdachte [verdachte] ?
Aan [A] zijn foto’s getoond van [medeverdachte 2] (foto 2), de verdachte [verdachte] (foto 3), [slachtoffer 1] [slachtoffer 1] (foto 6) en [G] [slachtoffer 2] (foto 7). [A] is een vriend van [D.]. Via [D.] leerde hij een Pool kennen, genaamd [A.]. [A.] bracht twee Polen mee. Die twee Polen hadden een huis in Sint Maarten. Met [A.] is hij in het huis van die twee Polen geweest. Hij herkende op foto 2 [D.], op foto 3 [A.], op foto 6 de korte Pool en op foto 7 de lange Pool.
Aan [D.] [medeverdachte 2] is een foto getoond van [verdachte] (de verdachte [verdachte]). Hij herkende op die foto [A.] (bladzijde 9). Hij heeft gezien dat [A.] en die twee Polen met elkaar stonden te praten. Hij heeft die twee Polen in maart 2006 vier keer ontmoet. [A.] vertelde hem dat die twee Polen voor hem waren gekomen om te werken, crimineel werk om mensen in huizen te overvallen (bladzijde 12). Hij is drie of vier keer bij die Polen in hun appartement geweest (bladzijde 10). Aan [medeverdachte 2] is een foto getoond van [slachtoffer 2]. Hij herkende op die foto één van de twee Polen, die hij de lange Pool noemde (bladzijde 47).
[verdachte] (de verdachte [verdachte]) heeft bij zijn verhoor door de Leuvense politie verklaard dat hij soms door vrienden [A.] wordt genoemd en dat hij bevriend is met [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft verklaard dat haar vriend [A.] [verdachte] is en dat [A.] [verdachte] en [verdachte] één en dezelfde persoon zijn (bladzijde 10). Zij kent twee Polen die in een pension te Sint Maarten wonen. Zij en [A.] kwamen daar met de auto. [A.] ging naar binnen om te praten. Aan [medeverdachte] zijn twee foto’s getoond met de nummers 5 en 6 (het hof begrijpt: de foto’s met de afbeeldingen van respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] [slachtoffer 1]). Op foto nummer 5 herkende zij de grote Pool en op foto nummer 6 de kleinere Pool. Zij waren de Polen in Sint Maarten waar [A.] af en toe naar toe ging (bladzijde 14). [medeverdachte] heeft verklaard dat haar vriend [verdachte] en zij een zoontje, [verdachte], hebben.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte [verdachte] kenden.
Wie is de man uit België waarover [slachtoffer 2] spreekt?
De verdachte en [medeverdachte 2] zijn op 6 april 2006 in België aangehouden. [voornaam] [verdachte] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] tegen hem heeft gezegd dat een van de daders die nu (naar het hof begrijpt: in Nederland) vastzit, in België was aangehouden. [voornaam] [verdachte] heeft van [slachtoffer 2] bevestigd gekregen dat zijn naamgenoot [verdachte] ermee te maken heeft gehad. [voornaam] [verdachte] heeft ook verklaard dat de vrouw van de man uit België erbij was toen [slachtoffer 1] hem beledigde. [medeverdachte] is de vriendin van [verdachte] en ze hebben samen een zoon. Uit het voormelde afgeluisterde gesprek tussen [slachtoffer 2] en [voornaam] [verdachte] en de verklaring daaromtrent van [voornaam] [verdachte] blijkt naar het oordeel van het hof dat [slachtoffer 2] van mening was dat [medeverdachte] een voor de man uit België belastende verklaring had afgelegd. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte in de nacht van 27 op 28 maart 2006 in het pension aan de [straat] is geweest. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat [slachtoffer 2] met de man uit België de verdachte [verdachte] heeft bedoeld.
Betrokkenheid van verdachte bij het jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld
Deze betrokkenheid leidt het hof af uit het volgende:
- de verklaring van [voornaam] [verdachte] dat de man uit België naar het huis van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is gegaan en dat zij samen (de man uit België en [slachtoffer 2]) naar een houten huisje zijn gegaan, waar [slachtoffer 2] werd mishandeld, vastgebonden en vervolgens weer naar huis werd gebracht;
- de verklaring van [voornaam] [verdachte] dat [slachtoffer 2] hem vertelde dat de daders Poolse mensen waren die [slachtoffer 2] kende;
- de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] in de nacht van 27 op 28 maart 2006 naar het pension aan de [straat] is geweest;
- de verklaring van [voornaam] [verdachte] dat [slachtoffer 2] hem had verteld dat zijn naamgenoot degene was die erbij betrokken was;
- de verklaring van [voornaam] [verdachte] dat de man uit België instructies gaf aan de mannen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], mishandelden;
- het aantreffen van een DNA-mengprofiel dat overeenkomt met het DNA van de verdachte en dat van [slachtoffer 2] in de door verdachte en zijn vriendin [medeverdachte] op 27 en 28 maart 2006 gehuurde Suzuki Alto;
- de overeenkomst in maatvoering, profiel en onregelmatigheid tussen een op de plaats van het delict aangetroffen in bloed gezette schoenzoolafdruk en een proefafdruk van een schoenzool van verdachte van een van de schoenen die verdachte in België droeg toen hij werd aangehouden;
- de bevestiging van [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep bij het zien van de foto’s, genummerd 7a en 7b, die als bijlage aan het proces-verbaal van de terechtzitting zijn gehecht, dat die schoenen van verdachte waren en door hem al in de periode vóór 27 maart 2006 werden gedragen;
- de verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting in hoger beroep dat zij er niet van op de hoogte was dat [verdachte] om enige medische reden bepaald schoeisel moest dragen;
- ook overigens is het standpunt van de verdachte dat hij “om medische redenen heeft gevraagd om op doktersvoorschrift zijn persoonlijke schoenen op cel te mogen dragen” niet aannemelijk geworden, omdat dit kennelijk niet langer opging toen de schoenen met een vettige substantie waren besmeurd- en hij de schoenen kennelijk opeens niet meer nodig had. Hieruit kan naar het oordeel van het hof niet anders dan worden afgeleid dat verdachte bevreesd was dat nader onderzoek aan zijn schoenen belastend voor hem zou kunnen zijn.
- het op 28 maart 2006 aantreffen in een groenstrook nabij de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan de [straat] van een Marlboro-peuk met DNA-materiaal van de verdachte;
- de verklaringen van [H] en [W.] over het double shadow mes dat verdachte twee dagen vóór 28 maart 2006 heeft meegenomen;
- de conclusie dat met een vergelijkbaar mes de verwondingen in de billen van [slachtoffer 2] verklaard kunnen worden.
Standpunt van de verdediging (alternatieve scenario’s)
Het hof volgt dit standpunt niet. De mogelijkheid dat het aangetroffen DNA-mengprofiel van DNA van de verdachte en van [slachtoffer 2] op andere wijze kan worden verklaard dan door betrokkenheid van verdachte bij het ten laste¬ gelegde is niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft - afge¬zien van het opperen van de mogelijkheid dat de verdachte na de aanslag in Sint Maarten daar is geweest en op enige manier contact heeft gehad met [slachtoffer 2] - geen feiten of om¬standigheden gesteld, die aanleiding zouden kunnen geven om van de juistheid hiervan uit te gaan. [verdachte] zelf weigert hierover helderheid te verschaffen. Ten slotte zijn ook voor het overige noch uit de stukken van het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting aanwij¬zingen te putten die aanleiding geven ervan uit te gaan dat [verdachte] pas vlak na die gebeurtenissen het pension aan de [straat] heeft betreden. De omstandigheid dat er ook andere celsporen dan die van [slachtoffer 2] en de verdachte in de Suzuki Alto zijn aangetroffen, sluit niet uit dat de verdachte en [slachtoffer 2] in die Suzuki Alto hebben gezeten, terwijl bovendien niet aannemelijk is geworden dat een ander of anderen dan verdachte in de nacht van 27 op 28 maart 2006 over de Suzuki Alto kon beschikken, die immers toentertijd in het bezit was van de verdachte. Uit het dossier valt geen enkele concrete aanwijzing te putten dat [medeverdachte 2] op enige wijze is betrokken bij de gebeurtenissen in Sint Maarten. Voorts is het hof van oordeel dat de verklaring van [W.] betrouwbaar is. [W.] en [H.] hebben beiden de verdachte herkend van een aan hen getoonde foto. De verklaringen van [H] en [W.] zijn niet met elkaar in strijd met betrekking tot de periode waarin [H.] het double shadow mes aan [W.] heeft gegeven.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte en zijn mededaders hebben zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] het leven zou laten, door herhaalde malen met volle kracht met honkbalknuppels op het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat het diverse malen slaan met harde voorwerpen op een kwetsbaar lichaamsdeel zoals het hoofd, de dood van het slachtoffer ten gevolge kan hebben. Gelet op de aard van het letsel, de kracht waarmee herhaaldelijk op het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen is en de weigerachtigheid van verdachte om het slaan van [slachtoffer 1] te beëindigen, is het hof van oordeel dat aldus de opzet van verdachte en zijn mededaders voorwaardelijk op dat gevolg was gericht.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Gelet op de aard en mate van het toegepaste geweld op [slachtoffer 2] kan niet worden aangenomen dat er sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer 2], noch dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] ten gevolge van dit toegepaste geweld zou komen te overlijden.
Het bewijs en het bewezenverklaarde
Het hof baseert het bewijs op de processen-verbaal genoemd in de voetnoten bij dit arrest,
en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
hij in de periode van 27 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer 1] met knuppels meermalen op het hoofd geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
hij in de periode van 27 maart 2006 tot en met 28 maart 2006 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 2], immers hebben verdachte en/of zijn mededaders die [slachtoffer 2] met knuppels meermalen tegen het lichaam geslagen en die [slachtoffer 2] met een mes in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Hetgeen onder 1 primair en onder 2 subsidair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft bij het vonnis waarvan beroep de verdachte vrijgesproken terzake van primair: medeplegen van gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer 1], subsidiair medeplegen van doodslag van [slachtoffer 1] en meer subsidiair medeplegen van afpersing van [slachtoffer 1], terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. De rechtbank heeft de verdachte voorts vrijgesproken ter zake van primair: medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag van [slachtoffer 2] en subsidiair medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 2].
De rechtbank heeft het aan de verdachte onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde: afpersing van [slachtoffer 2], gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wettig en overtuigend bewezen geacht en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Voorts heeft de rechtbank aan het verkeer onttrokken verklaard een kogelwerend vest, een zwarte tas, inhoudende 4 portofoons, 4 klips, een portofoonhouder, een lader en een laadstation voor twee portofoons. Ten slotte heeft de rechtbank ten aanzien van een aantal in beslag genomen voorwerpen de bewaring gelast ten behoeve van de rechthebbende(n).
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair (medeplegen van doodslag van [slachtoffer 1]) en onder 2 subsidiair (afpersing van [slachtoffer 2], gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, samen met zijn mededaders, zijn landgenoot en kennis [slachtoffer 1], op koelbloedige en zeer gewelddadige wijze van het leven beroofd. De uitvoering van deze doodslag was weerzinwekkend. Het slachtoffer is door verschillende personen herhaalde malen met knuppels met kracht op het hoofd geslagen. Verdachte heeft door zijn handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Voorts heeft de verdachte, samen met zijn mededaders het slachtoffer [slachtoffer 2], eveneens een landgenoot en kennis van de verdachte, door grof geweld gedwongen geld af te geven. [slachtoffer 2] werd met knuppels op het lichaam geslagen en werd bovendien verschillende malen met een mes in zijn billen gestoken. Het slachtoffer is daar¬voor in het ziekenhuis behandeld. Het slachtoffer [slachtoffer 2] is bloedend aangetroffen met een dik touw om zijn nek. De omstan¬digheid dat dit slacht¬offer geen blij¬vend letsel heeft opgelo¬pen is een geluk¬kige, die echter geenszins aan de ver¬dachte te danken is. Door te handelen als bewezen is verklaard heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven en voor de gezondheid van medemensen. Door de onderhavige misdrijven is de rechtsorde op zeer ernstige wijze geschokt en zijn bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
Voor deze feiten, het van het leven beroven van een persoon en voor het afpersen van een andere persoon waarbij zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, waarbij verdachte een leidinggevende rol vervulde, komt - gelet op het belang van de be¬scherming van het leven en de gezondheid van een mens- slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.
De verdachte is bij arrest van dit hof van heden terzake van (kort gezegd) diefstal met geweld, poging tot diefstal door middel van braak en inklimming, poging tot diefstal met geweld, poging tot afpersing en het deelnemen aan een criminele organisatie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren.
Het hof zal op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden met deze strafoplegging. Voorts zal het hof er rekening mee houden dat verdachte blijkens een op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 november 2008 in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Omtrent de verdachte is geen voorlichtingsrapport opgemaakt, noch enige andere rapportage. De verdachte heeft over zijn persoonlijke omstandigheden niets willen verklaren.
Alles afwegende zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van tien jaren.
In beslag genomen voorwerpen vermeld op lijst I
Deze lijst I is in eerste aanleg door de officier van justitie overgelegd. De voorwerpen zijn onder verdachte, de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen.
Onttrekking aan het verkeer voorwerpen lijst I
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, te weten een kogelwerend vest, kleur wit (M002), 1 zwarte tas merk Avon inhoudende 4 portofoons, merk Motorola Talkabout T5522, 4 merkloze headsets met luister- en spreekgedeelte, 4 klips, 1 houder om portofoon rechtop te zetten 1 lader van 9 volt FN163167 en 1 laadstation voor twee portofoons (M023), die aan verdachte toebehoren en die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
Teruggave van in beslag genomen voorwerpen lijst I
De in beslag genomen voorwerpen, te weten een Pools paspoort ten name van [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], paspoortnummer AC 9019737 (M035) en een Pools rijbewijs ten name van [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], rijbewijsnummer 0898199 (M036), dienen aan de uitgevende instanties in Polen te worden teruggegeven.
De in beslag genomen voorwerpen te weten:
B 1000-1 tot en met B 1000-11, diverse munten, dienen aan [medeverdachte] te worden teruggegeven.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende van in beslag genomen voorwerpen lijst I
De navolgende in beslaggenomen voorwerpen, te weten:
B 1000-22, afgescheurd briefje met de tekst: [J.];
B 1000-27, stuk grijs tape;
B-400-01, stuk gebruikt tape, kleur grijs;
A 109-08, simkaart “heyah” [nr] SIM kaartnr imsi [nr] telefoonnummer [nr] pin 0000 puk [nr];
A 109-09, simkaart “T-mobile” simkaart nummer [nr];
A 109-16, 1 oplader van een mobiele telefoon, merk Mitsubishi, bebloed;
A 108-02, mes, type huishoud;
A 109-17, 1 paar teenslippers, kleur blauw, merk Sport, bebloed;
A 109-18, 1 paar schoenen, type instappers, merk Damage, kleur blauw/grijs/wit en bebloed;
A 109-22, onderbroek, merk Cottonworld, kleur zwart en bebloed;
105-01a, SIM kaart uit de Trium van de PD. Betreft een Heyah kaart met imsi [nr];
K 200, briefje van garagehouder rode Alto,
dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
In beslaggenomen voorwerpen vermeld op lijst II
Deze lijst II is in eerste aanleg door de officier van justitie overgelegd. Lijst II wordt geacht deel uit te maken van dit arrest.
Niet alle voorwerpen zijn onder een verdachte in beslag genomen, maar maken deel uit van het dossier of van het onderzoek, of zijn reeds afgedaan: Dit zijn de voorwerpen genoemd op bladzijden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 13, 14, 18, 23, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 36, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 51, 52, 53, 54, 55, 56 tot en met 72, 80, 81, 82, 83 tot en met 119, 120, 121, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 138, 140 tot en met 150.
Van de navolgende in beslag genomen voorwerpen van lijst II zal het hof de bewaring van de ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten:
De voorwerpen genoemd op bladzijden 7 tot en met 12, 15, 16, 17, 19, 20, 22, 24 tot en met 28, 35, 37, 38, 49, 50, 73 tot en met 78, 122, 123 tot en met 128, 135 tot en met 137 en 139.
De inbeslaggenomen voorwerpen te weten FO-021, een bebloed stuk blauw touw en
FO-079, een stuk bebloed blauw nylon touw uit ambulance, bladzijden 21 en 79 van lijst II, waarvan het hof aanne¬melijk acht dat met behulp van deze voorwerpen het onder 2 subsidiair bewezen¬verklaarde is begaan en van welke voorwerpen niet is vastgesteld kunnen worden aan wie zij toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard.
De inbeslaggenomen patroon, kaliber .22 met slagpinindruk zal aan het verkeer worden onttrokken (FO-039), omdat dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecon¬troleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 63, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 subsidair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 subsidair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de navolgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen te weten:
een kogelwerend vest, kleur wit (M002),
1 zwarte tas merk Avon inhoudende 4 portofoons, merk Motorola Talkabout T5522, 4 merkloze headsets met luister en spreekgedeelte, 4 klips, 1 houder om portofoon rechtop te zetten, 1 lader van 9 volt FN163167 en 1 laadstation voor twee portofoons (M023),
een kogelwerend vest, kleur wit (M002);
Een patroon, kaliber .22 met slagpinindruk (lijst II, FO-039).
Verklaart verbeurd een bebloed stuk blauw touw en een stuk bebloed blauw nylon touw uit ambulance;
Gelast de bewaring van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n), te weten:
B 1000-22, afgescheurd briefje met de tekst: [J];
B 1000-27, stuk grijs tape;
A 109-08, simkaart “heyah” [nr] SIM kaartnr imsi [nr], telefoonnummer [nr] pin 0000 puk [nr];
A 109-09, simkaart “T-mobile” simkaart nummer [nr];
A 109-16, 1 oplader van een mobiele telefoon, merk Mitsubishi, bebloed;
A 108-02, mes, type huishoud;
A 109-17, 1 paar teenslippers, kleur blauw, merk Sport, bebloed;
A 109-18, 1 paar schoenen, type instappers, merk Damage, kleur blauw/grijs/wit en bebloed;
A 109-22, onderbroek, merk Cottonworld, kleur zwart en bebloed;
105-01a, SIM kaart uit de Trium van de PD. Betreft een Heyah kaart met imsi [nr], alsmede de in beslag genomen voorwerpen vermeld op lijst II op bladzijden 7 tot en met 12, 15, 16, 17, 19, 20, 22, 24 tot en met 28, 35, 37, 38, 49, 50, 73 tot en met 78, 122, 123 tot en met 128, 135 tot en met 137 en 139.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie(s) in Polen van de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
een Pools paspoort ten name van [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], paspoortnummer AC 9019737;
een Pools rijbewijs ten name van [verdachte], rijbewijsnummer 0898199.
Gelast de teruggave aan [medeverdachte], per adres mr. S.J. Jansen, Overtoom 296, 1054 JC Amsterdam, van de navolgende in beslag genomen voorwerpen van lijst I:
B 1000-1 tot en met B 1000-11, diverse munten.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. H.P. Wooldrik en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 september 2009.
Mr. H.P. Wooldrik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.