ECLI:NL:GHAMS:2009:BL9678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.019.085/01 NOT en 200.022.691/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen inzake de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn klaagsters niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen de notaris in de zaak met nummer 200.022.691/01 NOT. Het hof oordeelt dat het verzoekschrift van klaagsters na het verstrijken van de beroepstermijn van 30 dagen is ontvangen, waardoor het niet relevant is dat het beroepschrift eerder door de kamer is ontvangen. In de zaak met nummer 200.019.085/01 NOT oordeelt het hof dat de notaris onvoldoende heeft gedaan om de nalatenschap van de ouders van klaagsters af te wikkelen. Het hof stelt vast dat de notaris niet adequaat heeft gereageerd op de klachten van klaagsters en dat de verjaringstermijn voor een deel van de klachten is overschreden. De notaris heeft weliswaar geprobeerd om de nalatenschap te regelen, maar zijn pogingen waren niet doortastend genoeg en hij heeft niet adequaat gereageerd op de verzoeken van klaagsters. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige, maar vernietigt het oordeel over het derde klachtonderdeel, waarbij klaagsters niet-ontvankelijk worden verklaard. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 22 december 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 december 2009 in de zaak onder nummer 200.019.085/01 NOT van:
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
APPELLANT,
tegen
1. [klager 1],
2. [klager 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: ir. J.J. Jansen.
en in de zaak onder nummer 200.022.691/01 NOT van:
1. [klager 1],
2. [klager 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTEN,
gemachtigde: ir. J.J. Jansen.
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant in de zaak met nummer 200.019.085/01 NOT, verder te noemen de notaris, is bij een op 24 november 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, verder te noemen de kamer, van 27 oktober 2008, waarbij de kamer de klachten van geïntimeerden in de hiervoor genoemde zaak, verder te noemen klaagsters, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond heeft verklaard, onder oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris.
1.2. Van de zijde van klaagsters is bij een op 16 januari 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer van 27 oktober 2008. Dit hoger beroep van klaagsters is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.022.691/01 NOT.
1.3. Van de zijde van klaagsters is eveneens op 16 januari 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen in de zaak met nummer 200.019.085/01 NOT.
1.4. Het hoger beroep in beide zaken is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 mei 2009, alwaar klaagsters en de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, elk van partijen aan de hand van een pleitnotitie. Klaagsters hebben voorafgaand aan deze zitting nog stukken aan het hof toegezonden, die op 8 mei 2009 bij de griffie zijn binnengekomen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2. De notaris heeft in zijn verzoekschrift in aanvulling op deze feiten nog naar voren gebracht dat de moeder van klaagsters, [erflaatster], blijkens haar testament en wettelijke regelen omtrent erfopvolging bij versterf als haar enige erfgenamen heeft achtergelaten haar vijf nog in leven zijnde dochters, te weten [dochter 1], [dochter 2], [dochter 3], [dochter 4] en [dochter 5], tezamen, ieder hunner voor een gelijk deel, evenwel onder last van een geldlegaat ten behoeve van de beide laatstgenoemde dochters.
4. Het standpunt van klaagsters
4.1. Klaagsters hebben diverse klachten over de notaris geuit, die zich laten weergeven in drie hoofdklachten.
4.2. De notaris heeft zich schuldig gemaakt aan partijdigheid in die zin dat de twee jongste zussen in de verdeling van de nalatenschappen worden bevoordeeld.
4.3. Voorts maakt de notaris geen of onvoldoende gebruik van zijn macht als executeur in het afwikkelen van de nalatenschap.
4.4. Tot slot reageert de notaris niet adequaat op brieven van klaagsters of diens gemachtigde.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft zich als volgt verweerd. Vanaf 1995 is sprake geweest van een ernstige verdeeldheid tussen de erfgenamen, enerzijds klaagsters en anderzijds hun twee jongste zussen. De vijfde erfgenaam, de middelste zuster, heeft de notaris een boedelvolmacht gegeven en is in deze neutraal. Deze scheiding tussen de erfgenamen heeft de afwikkeling van de nalatenschap, waaronder de verdeling van de inboedel, ernstig gehinderd.
5.2. De notaris heeft voorts – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij tevergeefs diverse pogingen heeft gedaan om tot verdeling te komen en dat hij partijen verschillende keren heeft gewezen op de mogelijkheid om via een gerechtelijke procedure de verdeling te bewerkstelligen.
6. De beoordeling
6.1. In de zaak met nummer 200.022.691/01 NOT oordeelt het hof als volgt. Klaagsters zijn niet-ontvankelijk in het door hun ingestelde hoger beroep. Het verzoekschrift is op 16 januari 2009, en dus na het verstrijken van de beroepstermijn van 30 dagen, door het hof ontvangen. Bepalend is de datum waarop het verzoekschrift bij het hof is binnengekomen. Dat het verzoekschrift van klaagsters binnen de beroepstermijn op 11 november 2008 is ontvangen door de kamer, is derhalve niet relevant.
6.2. Ten aanzien van het hoger beroep van de notaris in de zaak met nummer 200.019.085/01 NOT overweegt het hof als volgt.
6.3. De eerste klacht betreft – kort gezegd – het verwijt dat de notaris partijdig heeft gehandeld. Naar het oordeel van het hof heeft het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dat klachtonderdeel niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.4. Met de tweede klacht verwijten klaagsters de notaris dat hij geen, althans onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die bij of krachtens de wet aan een executeur zijn gegeven ter afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van klaagsters. De notaris heeft zich – samengevat – daartegen verweerd
door te wijzen op de tussen de erfgenamen bestaande onderlinge ernstige
verdeeldheid. Zijn voorstellen om de nalatenschap te regelen zijn telkenmale niet door alle erfgenamen aanvaard.
6.5. Met de kamer is het hof van oordeel dat de notaris onvoldoende heeft ondernomen om de nalatenschap van klaagsters ouders af te wikkelen. De moeder van klaagsters is op 20 augustus 1995 overleden. Op 6 december 1996 heeft de notaris aan de erfgenamen een voorstel tot verdeling van haar nalatenschap gedaan, die dat voorstel niet hebben geaccepteerd. Vervolgens heeft de notaris op 1 mei 1997 aan klaagsters een brief gezonden, inhoudende dat de beide jongste zusters met betrekking tot de inboedelverdeling geen concessie wilden doen. Bovendien heeft hij in die brief aangegeven
voorlopig dan ook geen rol meer voor ondergetekende als bemiddelaar in de onderhavige verdelingskwestie
te zien en hij eindigt de brief met de suggestie
Wellicht dat U thans andere stappen wilt ondernemen.
Op 5 maart 1998 heeft de notaris aan klaagsters bij brief de vraag voorgelegd
Mag ik van U vernemen of er terzake van de vorenstaande nalatenschap nog gewijzigde inzichten zijn ontstaan?
Bij brief van 8 mei 1998 heeft de notaris aan de erfgenamen de vraag gesteld
Is er gezien de hele gang van zaken wat U betreft ruimte ontstaan om mee te werken aan een (nieuw) compromis-voorstel van mijn kant, en zo ja in welke zin. (…) Voor het geval Uw antwoorden door mij als ontkennend moeten worden beschouwd, zie ik mij (helaas) genoodzaakt om de dossierbehandeling vooralsnog op te schorten tot nadere orde.
Bij brief van 22 januari 1999 heeft de notaris (op hoofdlijnen) een nieuw voorstel gedaan aan alle erfgenamen. Vervolgens bericht hij bij brief van 22 oktober 1999 aan klaagster sub 2 genoemd
Tot op heden hebben de andere deelgenoten (Uw zusters) niet gereageerd op voorstellen van mijn kant om tot een oplossing te komen.
Alszodanig zal ik dan ook geen nieuwe initiatieven ontplooien.
Uiteraard staat het U vrij zelf een procedure (via een advocaat) aan te vangen.
Vervolgens schrijft de notaris op 4 januari 2002 aan klaagster sub 2:
Zoals U bekend is de nalatenschap van wijlen Uw moeder, [erflaatster], nog steeds niet (definitief) verdeeld.
Ondanks meerdere pogingen om tot een oplossing te komen is het tot nu toe niet mogelijk geweest een compromis te bedenken dat voor alle betrokkenen aanvaardbaar is gebleken.
In het afgelopen jaar hebben mij toch weer diverse signalen bereikt dat men graag zou zien dat ik een nieuwe poging zou wagen om de nalatenschap definitief te verdelen.
Wat mij betreft is dit een laatste poging.
Op 23 mei 2003 schrijft de notaris een brief van nagenoeg gelijke inhoud aan klaagster sub 2, waarna de zaak blijft rusten totdat de notaris op 7 maart 2006 aan klaagster sub 1 schrijft:
Alhoewel er meerdere pogingen zijn gedaan is de voormelde nalatenschap nog steeds niet definitief verdeeld.
Als boedelnotaris vind ik het van belang om een uiterste poging te doen tot een oplossing in de onderhavige kwestie te komen.
Een voorstel van de notaris gedaan bij brief van 18 juli 2006 om via mediation tot een oplossing te komen wordt afgewezen.
6.6. Op grond van vorenstaande is het hof van oordeel dat het bij de notaris toch aan voldoende voortvarendheid heeft ontbroken bij de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters moeder. Weliswaar kan worden toegegeven dat geen van klaagsters er voor gekozen heeft om de afwikkeling in rechte te doen plaatsvinden, maar dat neemt niet weg dat, gelet op de aanzienlijke tussenpozen tussen de door de notaris ondernomen pogingen blijkens de onderscheiden brieven van de notaris en op de (te) voorzichtige bewoordingen door de notaris gebruikt in zijn hiervoor geciteerde brieven, het hof van oordeel is dat de notaris bij de pogingen om tot een afwikkeling van de nalatenschap te komen, onvoldoende leiding heeft gegeven en de afwikkeling te veel op zijn beloop heeft gelaten. Daaraan doet niet af dat – zoals de notaris nog ten verwere heeft aangevoerd – hij geen gerechtigde kan dwingen om met een voorstel tot verdeling in te stemmen. De tweede klacht is mitsdien gegrond.
6.7. Ten aanzien van de derde klacht – die ziet op het niet adequaat reageren door de notaris op brieven van klaagsters – oordeelt het hof als volgt. Het hof gaat er van uit dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op de brieven van 1 mei 1995, 11 mei 1995 en 18 augustus 1995, nu van latere brieven waarop deze klacht betrekking zou kunnen hebben niet is gebleken. Aangezien het hier gaat om feiten die zich aanzienlijk eerder dan drie jaren voor het indienen van de klacht – te weten op 30 januari 2001 – hebben voorgedaan, hebben klaagsters ten aanzien van dit klachtonderdeel de verjaringstermijn van artikel 99 lid 12 Wna overschreden en dienen zij op dat onderdeel niet ontvankelijk te worden verklaard. De beslissing van de kamer zal in zoverre moeten worden vernietigd.
6.8. De vernietiging van het oordeel van de kamer over het derde klachtonderdeel brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat een andere maatregel dient te worden opgelegd. De gegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel rechtvaardigt de door de kamer opgelegde maatregel van een waarschuwing ten volle.
6.9. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
in de zaak met nummer 200.022.691/01 NOT:
verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in het door hun ingestelde hoger beroep;
in de zaak met nummer 200.019.085/01 NOT:
vernietigt die beslissing ten aanzien van het derde klachtonderdeel, en, opnieuw rechtdoende, verklaart klaagsters ten aanzien van dat onderdeel niet-ontvankelijk;
– bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.L.G.A. Stille en
C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 december 2009 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen
K.V.T.-klachtnr. 3 / 2007
Beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Assen, gegeven op de klacht van:
[Klaagster 1],
en
[Klaagster 2],
hierna ook aan te duiden als klagers,
gemachtigde Ir. J.J. Jansen,
t e g e n
[de notaris],
[Adres, plaats],
hierna ook aan te duiden als de notaris.
OVERWEGINGEN
De procedure.
Bij op 30 januari 2007 ontvangen brief van 26 januari 2007 heeft de gemachtigde van klagers een klacht ingediend tegen de notaris.
Bij brief van 8 februari 2007 heeft de notaris op de klacht geantwoord.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft de gemachtigde van klagers gereageerd op het antwoord van de notaris.
Bij brief van 22 maart 2007 heeft de notaris gedupliceerd.
Nadien zijn nog de volgende stukken ingekomen;
- een brief van de gemachtigde van klagers d.d. 16 april 2007;
- een brief met bijlagen van de notaris d.d. 14 juni 2007;
- een brief met bijlage van de gemachtigde van klagers d.d. 10 juli 2007;
- een brief met bijlagen van de gemachtigde van klagers d.d. 28 september 2007;
- een brief met bijlagen van de gemachtigde van klagers d.d. 2 januari 2008;
- een brief met bijlagen van de gemachtigde van klagers d.d. 10 mei 2008;
- een brief van de notaris d.d. 25 juni 2008;
- een brief van de gemachtigde van klagers d.d. 30 juni 2008;
Bij brief van 24 juli 2008 is aan de gemachtigde van klagers en de notaris mededeling gedaan van de mondelinge behandeling van de klacht in de openbare zitting van de Kamer van Toezicht van woensdag 17 september 2008.
Ter zitting van de Kamer zijn verschenen de heer Ir. J.J. Jansen, gemachtigde namens klagers en de notaris.
De feiten.
De notaris is bij testament benoemd tot executeur in de nalatenschap van [erflaatster], moeder van klagers, die in 1995 is overleden. Vanaf 1995 heeft de notaris de afwikkeling in de nalatenschap ter hand genomen. De definitieve verdeling heeft nog altijd niet haar beslag gekregen.
De klacht.
De gemachtigde van klagers heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd, waarin diverse klachten werden geuit en vele vragen werden gesteld.
Een kopie van deze pleitnotitie wordt bijgevoegd en de inhoud dient als hier ingelast te worden beschouwd.
Het verweer.
De notaris geeft ter zitting aan niet inhoudelijk te kunnen reageren op alle in detail genoemde klachten en vragen, aangezien hij de pleitnotitie ter zitting heeft ontvangen. De notaris geeft aan dat vanaf 1995 sprake is geweest van een ernstige verdeeldheid tussen klagers en de twee jongste zussen van [erflaatster]. De notaris heeft na het overlijden van [erflaatster] diverse malen geprobeerd om de nalatenschap in overleg met de zussen te regelen. Er was echter geen vorm van communicatie mogelijk tussen klagers en de jongste zussen. Voorstellen van de notaris om de nalatenschap te regelen werden stelselmatig afgewezen.
Na afwijzing van een recent voorstel heeft de notaris aangegeven dat hij geen mogelijkheid meer ziet om de kwestie in onderling overleg op te lossen. Hij verwijst betrokkenen naar een advocaat teneinde de nalatenschap door tussenkomst van de rechtbank te regelen.
De notaris geeft aan partijen niet tot een overeenkomst te kunnen dwingen.
Naar de mening van de notaris kan hem geen partijdigheid worden verweten. Hoewel hij aangeeft voor de ene partij meer sympathie te koesteren dan voor de andere partij staat dat los van de invulling van zijn rol als onpartijdig notaris.
De beoordeling.
De Kamer is van oordeel dat alle klachten kunnen worden samengevat in drie hoofdklachten, te weten:
1. de notaris maakt zich schuldig aan partijdigheid in die zin dat de twee jongste zussen in de verdeling van de nalatenschappen worden bevoordeeld;
2. de notaris maakt geen of onvoldoende gebruik van zijn macht als executeur in het afwikkelen van de nalatenschap;
3. de notaris reageert niet adequaat op brieven en verzoeken van klagers of diens gemachtigde.
De Kamer zal zich beperken tot deze hoofdklachten.
Ten aanzien van de onder 1 genoemde klacht oordeelt de Kamer als volgt.
Het verwijt dat de notaris partijdig zou hebben gehandeld slaagt niet. De notaris heeft regelmatig geprobeerd om de nalatenschap in onderling overleg te regelen. Daarbij werd hij telkens geconfronteerd met ernstig verdeelde familieleden. Voorstellen van de notaris werden telkens afgewezen. Geen van de partijen heeft uiteindelijk een beslissende stap gezet om het geschil op te lossen. Van bevoordeling door of partijdigheid van de notaris in deze familiesituatie is niet gebleken.
De klacht betreffende dit onderdeel acht de Kamer ongegrond.
De Kamer zal de klachten genoemd onder 2 en 3 bundelen en als volgt beoordelen.
Conform bestaande literatuur en jurisprudentie is een executeur niet lijdelijk. Zo heeft de executeur een zelfstandige bevoegdheid om ter voldoening van schulden van de boedel rechtshandelingen te verrichten. Er mag echter niet worden ingegaan tegen de uitdrukkelijke wens van de erfgenamen.
De notaris is al vanaf 1996 bezig om de nalatenschap te regelen. Vanaf het begin was het de notaris duidelijk dat er sprake is van een ernstige verdeeldheid tussen klagers enerzijds en de twee jongste zussen anderzijds. De notaris heeft wel enkele voorstellen gedaan om de nalatenschap te regelen, echter zijn voorstellen werden telkens afgewezen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de notaris tussentijds heeft geprobeerd om partijen te bewegen om via een gerechtelijke procedure noodzakelijke stappen te zetten.
Pas recent heeft de notaris partijen aangegeven dat het wenselijk is om een advocaat in te schakelen en via de rechtbank de nalatenschap te regelen. De kwestie speelde op dat moment al ongeveer 12 jaar. Die termijn is te lang om te kunnen spreken van adequaat en doortastend professioneel handelen.
Ook ten aanzien van de kwestie waarbij door de twee jongste zussen goederen uit de inboedel werden ontrokken is de rol van de notaris te beperkt gebleven. Het is gebruikelijk dat de notaris goederen zo spoedig mogelijk laat taxeren, en waardevolle goederen veilig stelt. De notaris heeft hierin een te afwachtende houding aangenomen.
Ook ontstond er bij partijen onduidelijkheid over een bedrag van € 1000,-- Dit bedrag zou een vergoeding zijn betreffende de overname van goederen bij de verkoop van de woning. Dit bedrag is echter niet terug te vinden in de verkoopprijs van de woning. Het lag in de lijn der verwachting dat de notaris hierin actie zou ondernemen en zou hebben uitgezocht op welke wijze voornoemd bedrag was verwerkt.
In het licht van zijn taak als executeur is de Kamer van oordeel dat de notaris kan worden verweten niet voldoende doortastend te hebben opgetreden; daarmee heeft hij niet gehandeld als een goed notaris betaamt.
De Kamer acht de klachten betreffende deze onderdelen gegrond.
De Kamer acht het gedrag van de notaris genoemd onder 2 en 3 verwijtbaar en is van oordeel dat aan de notaris de maatregel waarschuwing dient te worden opgelegd.
De Kamer van Toezicht beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer van Toezicht te Assen verklaart de klacht betreffende onderdeel 1 ongegrond.
De Kamer van Toezicht te Assen verklaart de klacht betreffende de onderdelen 2 en 3 gegrond, legt de notaris de maatregel van waarschuwing op en bepaalt dat de waarschuwing door de voorzitter zal worden uitgesproken in een vergadering van de Kamer, waarvoor de notaris bij aangetekende brief zal worden opgeroepen.
Aldus gegeven te Assen op 27 oktober 2008 door mr. J.S. van der Kolk, voorzitter, mr. M.C.D. Boon-Niks, mr. J. Daverschot en mr. H.A. Bongers-Kuipers, leden, en mr. J. Tillema, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van C. Hatzmann, fgd.-secretaris, en door de voorzitter en de fgd.-secretaris ondertekend.
Afschrift verzonden aan klager op: 27 oktober 2008.
C. Hatzmann, mr. J.S. van der Kolk,
fgd.-secretaris. voorzitter.