ECLI:NL:GHAMS:2009:BL9318

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.132-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onbillijkheid van een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Welten Detachering B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarin het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] werd vernietigd. De arbeidsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding dat de werknemer verbood om gedurende één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor een concurrerende onderneming. Welten vorderde een verklaring voor recht dat [werkneemster] in strijd had gehandeld met dit beding en eiste betaling van boetes. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding onbillijk was in verhouding tot het te beschermen belang van Welten, omdat [werkneemster] financieel was verbeterd door haar nieuwe dienstverband bij NIG Midoffice B.V. Het hof bevestigde deze beslissing, waarbij het belang van Welten bij handhaving van het concurrentiebeding als onvoldoende werd beoordeeld. Het hof oordeelde dat de kennis die [werkneemster] had opgedaan niet als bedrijfsgevoelige informatie kon worden aangemerkt en dat de door Welten gemaakte kosten niet relevant waren voor de belangenafweging. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees Welten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WELTEN DETACHERING B.V.,
gevestigd te Vessem, gemeente Eersel,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.C. van Haarlem te ‘s-Hertogenbosch,
t e g e n
[werkneemster],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Breda.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk Welten en [werkneemster] genoemd.
Bij dagvaarding van 28 april 2009 is Welten in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 april 2009 van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam (hierna: de kantonrechter), in deze zaak onder nummer 405639/CV EXPL 08-8463 gewezen tussen Welten als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [werkneemster] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie.
Bij arrest van 26 mei 2009 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Partijen hebben het hof verzocht van de comparitie af te zien, waarna de zaak naar de rol is verwezen voor memorie van grieven.
Welten heeft bij memorie van grieven, tevens zijnde aanvulling van gronden zes grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van Welten alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [werkneemster] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [werkneemster] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd (zakelijk) dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Welten in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje “De feiten” (onder a t/m h) een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4. Beoordeling
4.1. [Werkneemster] is op 12 februari 2007 bij Welten - een bedrijf dat zich bezighoudt met het detacheren en opleiden van financieel personeel voor het bank- en verzekeringswezen - voor de duur van één jaar in dienst getreden als “detacheringsspecialist” (waarmee wordt bedoeld dat [werkneemster] bij Welten in dienst is getreden teneinde te worden gedetacheerd bij bank- en verzekeringsinstellingen). Op 31 januari 2008 is de arbeidsovereenkomst verlengd voor één jaar met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Vanaf 4 februari 2008 tot het einde van de arbeidsovereenkomst is [werkneemster] door Welten gedetacheerd geweest bij de Rabobank Amstel en Vecht als adviseur particulieren. [Werkneemster] heeft de arbeidsovereenkomst met Welten opgezegd per 30 mei 2008. Zij is op 1 juni 2008 in dienst getreden bij NIG Midoffice B.V. (hierna: NIG) te Bussum, die evenals Welten personeel detacheert bij bank- en verzekeringsinstellingen. Na het einde van de arbeidsovereenkomst met Welten is [werkneemster] in dezelfde functie en bij dezelfde Rabobank werkzaam gebleven via NIG. Bij kortgedingvonnis van 22 augustus 2008 is [werkneemster] veroordeeld haar werkzaamheden bij NIG te staken en is zij veroordeeld tot betaling van een voorschot ten bedrage van € 2.000,-. [Werkneemster] heeft voldaan aan dit vonnis; de arbeidsovereenkomst tussen haar en NIG is beëindigd.
4.2. In de arbeidsovereenkomst tussen Welten en [werkneemster] is in artikel 13 een concurrentiebeding opgenomen, dat (voor zover hier van belang) als volgt luidt:
“Het is de werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever gedurende één jaar na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, direct of indirect in dienst te treden bij of op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor een onderneming die gelijke of gelijksoortige producten vervaardigt, aanbiedt of verhandelt, of die gelijke diensten verleent als de werkgever doet, of voor eigen rekening gelijke of gelijksoortige werkzaamheden te verrichten.”
Voorts kent de arbeidsovereenkomst een relatiebeding (artikel 13A), dat het volgende inhoudt:
“Het is werknemer, gedurende een periode van één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ongeacht de reden van beëindiging, niet toegestaan, de relaties en/of opdrachtgevers van werkgever hetzij direct, hetzij indirect, te benaderen en ten behoeve van hen gelijke of gelijksoortige werkzaamheden welke hij op grond van de arbeidsovereenkomst bij werkgever verrichtte, te verrichten, anders dan na uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgever.”
In artikel 16 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat bij overtreding van het bepaalde in (voor zover hiervan belang) artikel 13 de werknemer aan de werkgever een direct opeisbare boete verbeurt van € 2.500,- voor iedere overtreding, alsmede een bedrag van € 500,- voor iedere dag dat de overtreding duurt.
4.3. Welten vordert in dit geding een verklaring voor recht dat [werkneemster] heeft gehandeld in strijd met het concurrentie- en relatiebeding, veroordeling van [werkneemster] haar werkzaamheden voor de concurrent gestaakt te houden gedurende de geldigheid van het beding (op straffe van een dwangsom), alsmede veroordeling van [werkneemster] tot betaling van € 39.500,- ten titel van verbeurde boetes, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie vordert [werkneemster] dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk wordt teniet gedaan, althans dat wordt bepaald dat het voor een kortere periode dan één jaar zal gelden.
4.4. De kantonrechter heeft overwogen dat afweging van de wederzijdse belangen van partijen meebrengt dat het concurrentiebeding moet worden vernietigd en dat dat ook geldt voor het relatiebeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van Welten afgewezen en in reconventie het tussen partijen bestaande concurrentiebeding vernietigd.
4.5. Tegen deze beslissingen en de daartoe gebezigde gronden komt Welten op in hoger beroep. Naar aanleiding van de grieven oordeelt het hof als volgt.
4.6. Bij memorie van grieven heeft Welten bij herhaling naar voren gebracht dat voor haar met name van belang is dat werknemers die door haar bij bepaalde bedrijven gedetacheerd zijn geweest, gedurende de duur van het concurrentie- en relatiebeding niet door de concurrent bij diezelfde bedrijven worden gedetacheerd. Het hof begrijpt hieruit dat het Welten met name te doen is om naleving van het relatiebeding. Vastgesteld moet echter worden dat de geldingsduur van dit beding inmiddels is verstreken, dat de werkzaamheden van [werkneemster] voor NIG bij Rabobank ook ten tijde van het aanhangig maken van het onderhavige geding (op 12 november 2008) reeds waren geëindigd en dat het boetebeding geen betrekking heeft op het relatiebeding. Het hof begrijpt dan ook dat de vordering strekkende tot betaling van boetes niet is gegrond op de gestelde schending van het relatiebeding van artikel 13A van de arbeidsovereenkomst, maar op schending van het concurrentiebeding in artikel 13. Bij deze stand van zaken heeft Welten onvoldoende toegelicht welk belang zij nog heeft bij toewijzing van haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de beweerde schending van het relatiebeding.
4.7. In de grieven II en III klaagt Welten over de wijze waarop de kantonrechter de door haar gestelde te beschermen belangen heeft gewaardeerd.
4.8. Zij stelt allereerst dat zij een gerechtvaardigd belang erbij heeft dat bedrijfsgevoelige informatie niet wordt gebruikt om haar te beconcurreren. Met de kantonrechter stelt het hof voorop dat [werkneemster] bij Welten in dienst was als medewerkster met de uitsluitende bedoeling van Welten om haar te detacheren bij opdrachtgevers in het bank- en verzekeringswezen, dat [werkneemster] zich op geen enkele wijze zelf bezighield met datgene wat als de kernactiviteit van Welten kan worden gezien, het detacheren van werknemers, en dat de kennis waarover [werkneemster] beschikte kennis is die aan alle personeelsleden beschikbaar wordt gesteld. Welten heeft gesteld dat haar werknemers regelmatig inzage krijgen in haar beleid, marketingstrategieën en de visie en missie van Welten en dat aan werknemers een eigen jaarverslag wordt uitgedeeld met alle ins en outs over winsten, personele kosten en behaalde resultaten. Het hof acht een en ander, mede bezien tegen de achtergrond van het zojuist overwogene, echter te vaag om de conclusie te kunnen wettigen dat [werkneemster] kennis draagt van “bedrijfsgevoelige informatie” van Welten. Ook in de door Welten bij memorie van grieven in dit verband overgelegde producties leest het hof niet zodanige informatie.
4.9. Welten heeft voorts gewezen op de door haar in [werkneemster] gedane investeringen. Zij heeft als productie 8 bij memorie van grieven een overzicht overgelegd van de totale kosten die voor [werkneemster] zijn gemaakt. Dit overzicht komt uit op een bedrag van ongeveer € 15.000,-. Daarin zijn begrepen een bedrag van € 2.000,- wegens loonkosten gedurende een stageperiode en een bedrag van € 3.000,- wegens kosten van werving en selectie. Het leeuwendeel wordt gevormd door een bedrag van € 9.000,- voor “basisopleiding personal banking”. Partijen zijn het echter erover eens dat tussen hen een studiekostenregeling gold die voorzag in een tijdsevenredige kwijtschelding van de kosten voor die basisopleiding en dat [werkneemster] bij het einde van haar dienstverband ingevolge deze regeling een bedrag van € 1.406,25 (inclusief BTW) diende terug te betalen (en ook heeft terugbetaald). Het hof is daarom van oordeel dat het niet terugbetaalde deel van genoemd bedrag ten tijde van het einde van de arbeidsovereenkomst geacht moet worden ‘afgeschreven’ te zijn. Daarnaast zou Welten de kosten van werving en selectie niet hebben kunnen terugverdienen als de aanvankelijk voor een jaar aangegane arbeidsovereenkomst niet was verlengd of [werkneemster] een baan bij een niet-concurrent had aanvaard. Die kosten kunnen dus bij de belangenafweging niet in aanmerking worden genomen. Al met al acht het hof de door Welten gedane investeringen, het voorgaande in aanmerking genomen, van te weinig gewicht om hier een relevant belang voor Welten bij handhaving van het concurrentiebeding te kunnen opleveren.
4.10. De grieven II en III falen.
4.11. Het voorgaande komt erop neer dat het belang van Welten bij het concurrentiebeding weinig gewicht in de schaal legt. Daartegenover staat het belang van [werkneemster]. Hoezeer ook Welten argumenten aanvoert ter relativering van de door [werkneemster] gestelde positieverbetering, zij weerspreekt niet dat [werkneemster] in financieel opzicht erop vooruit ging bij indiensttreding bij NIG. Reeds in dat opzicht was dus sprake van een positieverbetering voor [werkneemster]. Ook grief I faalt.
4.12. Ook het hof komt derhalve tot het oordeel dat, in verhouding tot het te beschermen belang van Welten, [werkneemster] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter heeft het beding daarom terecht vernietigd. Ook grief IV faalt.
4.13. De grieven V en VI laat het hof onbesproken omdat Welten daarbij onvoldoende belang heeft.
5. Slotsom
Aangezien de grieven niet tot vernietiging kunnen leiden, moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd, met verwijzing van Welten in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst Welten in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van [werkneemster] tot aan deze uitspraak op € 262,-wegens verschotten en € 1.158,- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, R.J.F. Thiessen en A.M.A. Verscheure, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009.