ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.163/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zekerheidstelling in civiele procedure tussen [H] en Stichting Greenpeace Council

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [H] tegen een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, waarin hem werd bevolen zekerheid te stellen voor de proceskosten. [H], wonend in Seattle, had een vordering ingesteld tegen de Stichting Greenpeace Council, waarin hij € 372.808,59 eiste wegens schade na een arbeidsongeval. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [H] geen beroep kon doen op het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart tussen Nederland en de Verenigde Staten, omdat niet aannemelijk was dat hij onderdaan van de Verenigde Staten was. Hierdoor werd [H] verplicht om binnen vier weken na het vonnis van 12 november 2008 een bankgarantie van € 5.000 te stellen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [H] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vorderingen, omdat hij de vereiste zekerheid niet tijdig had gesteld. Het hof wijst erop dat de mogelijkheid om zekerheid te stellen een voorwaarde is voor ontvankelijkheid in de rechtsvordering. Het beroep van [H] op onbekendheid met het vonnis wordt verworpen, omdat zijn advocaat op de hoogte had kunnen zijn van de uitspraak via het vernieuwde roljournaal. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en verwijst [H] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[H],
wonend te Seattle (Verenigde Staten van Amerika),
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, te Amsterdam,
t e g e n
de stichting STICHTING GREENPEACE COUNCIL,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. T.C. Wiersma, te Amsterdam
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 3 juni 2009 is appellant (hierna: [H]) in hoger beroep gekomen van een op 4 maart 2009 uitgesproken vonnis van de rechtbank te Amsterdam, en van de daaraan voorafgaande (tussen)vonnissen, onder zaak-/rolnummer 387795 / HA ZA 08-39 gewezen tussen hemzelf als eiser en geïntimeerde (hierna: Greenpeace Council) als gedaagde.
1.2 [H] heeft bij memorie drie grieven opgeworpen, met conclusie, overeenkomstig de appeldagvaarding, dat het hof het vonnis waarvan beroep en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen zal vernietigen en – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – zal bepalen dat [H] mag doorprocederen zonder zekerheid te stellen, althans zal bepalen dat [H] alsnog de gelegenheid krijgt zekerheid te stellen, met verzoek aan het hof de hoofdzaak voor verdere behandeling naar de rechtbank terug te wijzen, subsidiair de hoofdzaak zelf af te doen, met veroordeling van Greenpeace Council in de proceskosten van het hoger beroep.
1.3 Daarop heeft Greenpeace Council geantwoord, voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en een grief voorgesteld, bewijs aangeboden en bescheiden in het geding gebracht met conclusie, naar het hof begrijpt, in het principaal hoger beroep dat de bestreden vonnissen worden bekrachtigd met veroordeling van [H] in de gedingkosten, en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, indien [H] in zijn appel ontvankelijk wordt geacht voor zover het de tussenvonnissen betreft, dat het op 9 juli 2009 uitgesproken vonnis gedeeltelijk wordt vernietigd en het hof aan mr. Stam en mr. Reinders Folmer bevel zal geven zich aan deze procedure te onttrekken tenzij zij binnen een nader te bepalen termijn schriftelijk en gelegaliseerd bewijs kunnen leveren van hun bevoegdheid [H] in dit geding te vertegenwoordigen, alles met veroordeling van [H] in de gedingkosten en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
1.4 [H] heeft in het incidenteel appel bij memorie geantwoord, en geconcludeerd tot afwijzing daarvan.
1.5 Ten slotte is arrest gevraagd op basis van de in beide instanties overgelegde stukken.
2. Het procesverloop in eerste aanleg
2.1 [H] heeft Greenpeace Council doen dagvaarden en gevorderd, kort gezegd, dat Greenpeace Council wordt veroordeeld hem € 372.808,59 te betalen, met bijkomende vorderingen. Deze (hoofd)vordering stoelt op de stelling dat [H] tijdens werkzaamheden in dienstbetrekking van Greenpeace Council een ongeval is overkomen waaraan hij, naar later bleek, ernstig letsel heeft overgehouden.
2.2 Alvorens verweer te voeren heeft Greenpeace Council een incidentele vordering ingesteld, ertoe strekkende dat [H], die volgens de dagvaarding in Seattle woont, de in art. 224 Rv bedoelde zekerheid voor proceskosten zal stellen. [H] heeft zich tegen deze vordering verweerd.
2.3 Bij vonnis van 9 juli 2008 heeft de rechtbank opgemerkt dat hier het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika van 27 maart 1956, Trb 1956, 40 (voor het Koninkrijk in werking getreden op 5 december 1957, Trb 1957, 234; hierna ‘het Verdrag’) met een bijbehorende Protocol toepasselijk kan zijn, waaruit kan volgen dat [H] als onderdaan van de Verenigde Staten is vrijgesteld van de verplichting een waarborgsom voor de proceskosten te storten.
Aangezien de rechtbank aldus ambtshalve de rechtsgronden van het gevorderde heeft aangevuld, heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.4 Na aktewisseling heeft de rechtbank bij vonnis van 12 november 2008 vastgesteld dat [H] geen beroep kan doen op het Verdrag, omdat niet aannemelijk is geworden dat hij onderdaan van de Verenigde Staten is. Nu de rechtbank in haar voorgaande tussenvonnis reeds had beslist dat [H] zich evenmin met succes kan beroepen op de in art. 224, tweede lid onder d Rv bedoelde vrijstelling, heeft zij [H] bevolen binnen vier weken na de vonnisdatum door middel van een bankgarantie ten belope van € 5.000,= zekerheid voor de proceskosten te stellen, op straffe van niet-ontvankelijkheid in zijn vorderingen.
2.5 Bij vonnis van 4 maart 2009 heeft de rechtbank vastgesteld dat de verlangde zekerheid niet was gesteld, en evenmin een verzoek om verlenging van de termijn als bedoeld in art. 616, vierde lid Rv was gedaan. Een door [H] gedaan beroep op onbekendheid met het vonnis van 12 november 2008 is van de hand gewezen, waarna hij in zijn vordering niet-ontvankelijk is verklaard, en in de proceskosten is verwezen.
3. Beoordeling
3.1 Greenpeace Council betoogt dat [H] in dit appel niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover hij klaagt over hetgeen is beslist in het op 12 november 2008 gewezen vonnis. Dat vonnis moet immers worden beschouwd als een provisioneel vonnis. Volgens art. 337, eerste lid Rv had [H] daartegen rechtstreeks moeten appelleren, en dus binnen drie maanden na 12 november 2008. Aangezien het appel pas op 3 juni 2009 werd ingesteld is deze in art. 339, eerste lid Rv gestelde termijn overschreden, aldus Greenpeace Council.
3.2 Het hof is van oordeel dat art. 337, eerste lid Rv weliswaar de mogelijkheid biedt rechtstreeks hoger beroep in te stellen tegen het vonnis waarbij een voorlopige voorziening is gegeven, maar dat het degene die deze voorziening wenst aan te vechten vrij staat zijn bezwaren daartegen te combineren met klachten tegen het eindvonnis.
De onder 3.1 genoemde stelling van Greenpeace Council wordt derhalve verworpen.
3.3 Er is geen grief gericht tegen het oordeel dat [H] geen rechten kan ontlenen aan de bepalingen van het Verdrag, aangezien niet aannemelijk is geworden dat hij onderdaan van de Verenigde Staten is. Daar gaat dus ook het hof vanuit.
3.4 Een doelmatige toepassing van art. 224 Rv vergt dat een beroep op de in het tweede onder d voorziene vrijstelling pas wordt gehonoreerd indien met feiten en omstandigheden aannemelijk is gemaakt dat door het eisen van zekerheid de effectieve toegang tot de rechter zal worden belemmerd.
De enkele mededeling dat [H] op eigen kosten procedeert in verband met de gevolgen van een arbeidsongeval en niet over de benodigde middelen beschikt, terwijl zijn in Nederland optredende advocaat de cautie niet kan of mag stellen, is geen toereikende opgave van de zojuist bedoelde feiten en omstandigheden.
3.5 De eerste twee grieven, waarmee [H] het vonnis van 12 november 2008 wil aantasten, falen daarom.
3.6 De derde grief strekt ertoe dat [H] alsnog een gelegenheid wordt geboden zekerheid te stellen.
3.7 Ter toelichting wordt betoogd dat de advocaat van [H] er na de afschaffing van het verplichte procuraat op heeft vertrouwd dat de voormalige procureur als rolwaarnemer voor de nodige proceshandelingen zou blijven zorgen, terwijl de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de advocaat van [H] een afschrift van het op 12 november 2008 gewezen tussenvonnis (tijdig) heeft kunnen vinden in diens mapje bij de Centrale Balie. Met de verspreiding van uitspraken en processtukken via de mapjes voor Amsterdamse advocaten bij de Centrale Balie gaat het regelmatig mis, zo wordt gesteld. Bedoeld vonnis heeft de advocaat van [H] niet in zijn mapje aangetroffen, zo min als de akte waarbij Greenpeace Council vervolgens vorderde dat [H] niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
Voor zover niettemin wordt geoordeeld dat er aan de kant van [H] een fout is gemaakt, wenst deze het hoger beroep te benutten om die fout te herstellen door alsnog de gevorderde, althans een door het hof te bepalen, zekerheid te stellen.
3.8 Er is geen grief gericht tegen de vaststelling dat advocaten sinds 1 mei 2008 via het (vernieuwde) roljournaal van de rechtbank kunnen kennisnemen van de rolstanden en roldata, zoals die één of twee dagen na een rolzitting zichtbaar worden. Er is evenmin een grief gericht tegen het oordeel dat ook de advocaat van [H], die zich als zodanig had gesteld, op deze wijze kort na 12 november 2008 heeft kunnen zien dat op die dag een vonnis was gewezen, en naar welke rol de zaak verwezen was. Uit de aktewisseling die aan het vonnis van 12 november 2008 is voorafgegaan volgt onmiskenbaar dat de advocaat van [H] zich ervan bewust was, of behoorde te zijn, dat het vonnis een beslissing zou bevatten aangaande de door Greenpeace Council gevorderde cautie.
3.9 Hierop stuit de grief af voor zover daarin wordt geklaagd over de verwerping van het verweer dat [H] onbekend is gebleven met het op 12 november 2008 uitgesproken (tussen)vonnis.
3.10 Voorts heeft het volgende te gelden.
Het (tijdig) stellen van de krachtens art. 224 Rv verlangde zekerheid vormt een voorwaarde voor ontvankelijkheid in de ingestelde rechtsvordering. Bij nalatigheid aan deze voorwaarde te voldoen kan (zoals in deze zaak is geschied) de wederpartij bewerkstelligen dat aanstonds de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken, waarmee wordt vastgesteld dat de rechter zich moet onthouden van elk oordeel over de gegrondheid van de vordering. Voorts verdient opmerking dat art. 616, vierde lid, Rv de mogelijkheid opent verlenging van een nog niet verstreken termijn voor het stellen van zekerheid te verzoeken, waarbij hogere voorziening tegen de beslissing op dat verzoek is uitgesloten.
Gelet op deze in art. 616, vierde lid, Rv opgenomen bijzondere regeling en de betekenis van de in art. 224 Rv bedoelde zekerheidstelling voor (de voortzetting van) het rechtsgeding moet naar ’s hofs oordeel uitgangspunt zijn dat de nalatigheid de vereiste zekerheid tijdig te stellen zich niet leent voor herstel in hoger beroep.
3.11 Nu in het hiervoor overwogene besloten ligt dat (de advocaat van) [H] zich redelijkerwijs niet kan beroepen op onbekendheid met het vonnis waarbij de zekerheidstelling is gelast, zodat het ervoor gehouden moet worden dat hij desverkiezend nog de in art. 616, vierde lid Rv geboden mogelijkheid had kunnen benutten, kan het hoger beroep niet worden aangewend om het in eerste aanleg opgetreden verzuim te herstellen.
Ook in dit opzicht is de grief derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.12 Voor een rechterlijk bevel aan een advocaat zich aan een zaak te onttrekken is geen wettelijke grondslag te vinden. Reeds daarom faalt de incidentele grief.
4. Slotsom en kosten
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [H] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [H] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Greenpeace Council gevallen, op € 419,= voor verschotten en € 894,= voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Wortel, J.W. Hoekzema en A.M. Hol en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 december 2009.