ECLI:NL:GHAMS:2009:BL8839

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.001.022/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notaris wegens schending van de Wet op het Notarisambt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) tegen een notaris. De KNB had de notaris beschuldigd van het passeren van hypotheekakten buiten de aanwezigheid van de comparant namens de bank, wat in strijd zou zijn met artikel 43 lid 4 van de Wet op het Notarisambt (Wna). De KNB vorderde dat de notaris niet ontvankelijk zou worden verklaard in zijn verweer, omdat de klacht reeds eerder was beoordeeld in een onherroepelijke beslissing van de Kamer van Toezicht. Het hof oordeelde dat de klacht van de KNB onder het ne bis in idem beginsel viel, wat betekent dat het handelen van de notaris inzake hetzelfde feitencomplex slechts eenmaal tuchtrechtelijk kan worden getoetst. Het hof verklaarde de KNB in haar klacht niet ontvankelijk en verklaarde de andere klacht ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en transparantie in het notarisambt, en bevestigt dat tuchtrechtelijke klachten niet herhaald kunnen worden voor dezelfde feiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 1 september 2009 in de zaak onder nummer 200.001.022/01 NOT van:
KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. R.S. Schouten.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Het hof heeft in deze zaak op 30 december 2008 en 17 februari 2009 tussenbeslissingen gegeven waarnaar voor het verloop van het geding tot aan die beslissingen wordt verwezen en waarbij wordt volhard.
1.2. Van beide partijen is op 3 maart 2009 een faxbericht ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Ter terechtzitting van 17 april 2009 is de behandeling van het hoger beroep voortgezet en vervolgens geschorst.
1.4. Vervolgens is nog ter griffie van het hof ingekomen:
- op 20 april 2009 en 6 mei 2009 een faxbericht van de zijde van de notaris, het laatste met aanvullende stukken;
- op 7 mei 2009 een brief van de zijde van de KNB.
1.5. Ter terechtzitting van 13 mei 2009 heeft de voorgezette behandeling van het hoger beroep plaats gevonden. Verschenen zijn namens de KNB, mr. R. Wisse vergezeld van de gemachtigde van de KNB, mr. W.F. Hendriksen, alsmede de notaris en zijn gemachtigde, mr. R.S. Schouten. De gemachtigden hebben het woord gevoerd. Als getuige is gehoord mr. S.M. van Lieshout.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van de KNB
De KNB verwijt de notaris het navolgende:
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij in strijd met de Wet op het notarisambt (Wna) en de notariële verordeningen heeft gehandeld. Tevens acht zij het handelen van de notaris schadelijk voor de eer en het aanzien van het notarisambt. Bovendien vreest zij gevaar voor cliëntenbelangen. Daartoe heeft zij het volgende gesteld.
4.2. De notaris heeft in de periode van 29 mei tot 1 juni 2007 een aantal hypotheekakten gepasseerd buiten de aanwezigheid van de comparant namens de bank. De minuut-akte werd eerst op een later moment ondertekend door de comparant namens de bank. Deze handelwijze is in strijd met artikel 43 lid 4 Wna en leidt ertoe dat betreffende akte ingevolge artikel 43 lid 6 Wna authenticiteit mist en niet voldoet aan de voorschriften die aan de vorm van een notariële akte zijn gesteld.
4.3. De notaris neemt het niet zo nauw met de regels, heeft een onjuiste opvatting van het notarisambt en ontplooit onophoudelijk marktinitiatieven die volgens de KNB in strijd zijn met het notarisambt.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris betwist de stellingen van de KNB.
6. De beoordeling
Ontvankelijkheid van de KNB in haar klacht zoals hiervoor weergegeven onder 4.2.
6.1. De beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht, hierna de kamer, van 20 december 2007, gewezen onder nummer KvT #34/2007, hierna beslissing #34/2007, naar aanleiding van het door mr. drs. S.M. van Lieshout, waarnemend voorzitter van de kamer tot behandeling van het op grond van artikel 96 lid 2 Wna ingesteld onderzoek tegen [de notaris] houdt in, voor zover hier van belang:
“(…)
3.1. De notaris zou hypotheekakten herhaaldelijk passeren buiten aanwezigheid van de comparant namens de bank en zou die akten pas op een later tijdstip laten ondertekenen door iemand van zijn kantoor die als comparant namens de bank was vermeld. De waarnemend voorzitter heeft in de resultaten van het gevoerde onderzoek aanleiding gezien om deze kamer te melden dat hij het tuchtrechtelijk relevant acht, dat voor de notaris op structurele wijze akten zijn verleden met veronachtzaming van het bepaalde in artikel 43 Wna en dat deze akten in zoverre in strijd met de waarheid zijn verleden.
(…)
3.3. Uit het verhandelde ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat er in het verleden een aantal akten door de notaris zijn gepasseerd buiten tegenwoordigheid van of met vermelding van een verkeerde, comparant. Bovenstaande handelwijze is in strijd met artikel 43 vierde lid Wna. De betreffende akten missen derhalve authenticiteit en voldoen niet aan de voorschriften die aan de vorm van een notariële akte zijn gesteld. Voorts is gebleken dat zonder een daartoe strekkend onderzoek niet meer kan worden achterhaald welke akten authenticiteit missen.
(…)
3.4. Aangezien aan de notaris in de beslissing op de klacht van de KNB inzake hetzelfde feitencomplex de maatregel van schorsing is opgelegd, kan het opleggen van een nadere maatregel in de onderhavige zaak achterwege blijven. (…)”
6.2. Van de beslissing #34/2007 is geen hoger beroep ingesteld zodat deze beslissing onherroepelijk is.
Dat betekent dat over het handelen van de notaris zoals in die beslissing omschreven bij onherroepelijke uitspraak is geoordeeld.
6.3. Uit die beslissing blijkt voorts dat de hiervoor onder 4.2. weergegeven klacht van de KNB die onderwerp is geweest van het geding waarover door de kamer bij de beslissing waarvan beroep is geoordeeld, hetzelfde feitencomplex betreft als dat waarop de – onherroepelijke – beslissing #34/2007 betrekking heeft.
6.4. Nu niet uitgesloten kan worden dat de klacht van de KNB zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven betrekking heeft op handelen van de notaris dat reeds beoordeeld is in het geding dat geleid heeft tot de onherroepelijke beslissing #34/2007 en het ne bis in idem beginsel meebrengt dat het handelen van de notaris inzake een bepaald feitencomplex slechts eenmaal tuchtrechtelijk kan worden getoetst, dient de KNB in haar klacht als hiervoor weergegeven onder 4.2. alsnog niet ontvankelijk te worden verklaard.
6.5. Ten aanzien van de klacht zoals hiervoor weergegeven onder 4.3. is het hof van oordeel dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel andere beschouwingen dan die vervat in de beslissing van de kamer waarmee het hof zich verenigt.
6.6. Het verzoek van de KNB tot het gelasten van een nieuw ambtshalve onderzoek door de kamer wordt afgewezen omdat de Wna het hof daartoe niet de mogelijkheid biedt.
6.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de KNB alsnog niet ontvankelijk in haar hiervoor onder 4.2. weergegeven klacht;
- verklaart de hiervoor onder 4.3. weergegeven klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, F.A.A. Duynstee en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 september 2009 door de rolraadsheer.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 17 februari 2009 in de zaak onder nummer 200.001.022/01 NOT van:
KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE, gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. R.S. Schouten.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Op 30 december 2008 is een tussenbeslissing gegeven in deze zaak. Voor het verloop van het geding tot deze beslissing wordt naar voornoemde tussenbeslissing verwezen.
1.2. Ter zitting van 22 januari 2009 zijn vier getuigen gehoord, te weten mr. R.S. Schouten voornoemd, [de notaris] (hierna de notaris), mr. R. Wisse (namens appellante, hierna de KNB) en G.C. Mast in haar hoedanigheid van griffiemedewerkster van de handelssector in dit hof.
1.3. Ter gelegenheid van dit getuigenverhoor hebben de gemachtigden van beide partijen nog een toelichting gegeven.
2. De beoordeling
2.1. In deze beslissing zal het hof ingaan op de formele verweren van de notaris. De notaris heeft in dat verband naar voren gebracht dat het onduidelijk is tegen welke beslissing de KNB hoger beroep heeft ingesteld. In het inleidende verzoekschrift wordt de naam van notaris mr. [A] te [plaatsnaam] vermeld. Deze naam is doorgestreept en er staat thans - handgeschreven - vermeld: [naam] te [plaatsnaam]. Niet is duidelijk wie deze bijschrijving heeft verricht en bovendien is niet duidelijk of de KNB de kamerbeslissing gelijktijdig met het verzoekschrift heeft verstuurd, aldus de notaris.
2.2. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft mr. Wisse namens de KNB verklaard dat hij het hoger beroep heeft ingesteld met een korte brief gedateerd 11 januari 2008. Bij de brief werd de beslissing van de kamer van toezicht te Utrecht - waartegen het beroep zich richtte - gevoegd alsmede de aanbiedingsbrief van de kamer van toezicht. Dit beroepschrift is per fax en per gewone post verzonden. Diezelfde middag, zo verklaarde mr. Wisse, werd hij gebeld door een mevrouw, werkzaam bij het hof. Zij wees hem erop dat het onderwerp van de brief (de “betreftregel”) niet overeenstemde met de bijgevoegde beslissing. Mr. Wisse heeft vervolgens aangeboden een gecorrigeerd beroepschrift in te dienen. Hem werd medegedeeld dat dit niet nodig was nu voldoende duidelijk was tegen welke beslissing het beroepschrift gericht was.
2.3. Mast heeft ter gelegenheid van het getuigenverhoor verklaard dat zij zich kan herinneren dat het beroepschrift binnenkwam. Zij heeft telefonisch contact opgenomen met mr. Wisse. Vervolgens heeft zij handmatig de “betreftregel” aangepast door [notaris mr. A] te vervangen door “[naam]”, hetgeen gelezen moet worden als “[de notaris]”, de aanduiding van de notaris in de KSU-adressengids. Per brief van 16 januari 2008 is een bevestiging van de ontvangst van het beroepschrift gezonden aan de KNB en de notaris.
2.4. De notaris en zijn gemachtigde hebben er in dit verband op gewezen dat zij beschikken over een bevestigingsbrief van 29 januari 2008. Ter zitting is komen vast te staan dat het hof de brief van 16 januari 2008 retour ontving met een aanduiding van TNT Post die luidde: “Vertrokken/onbewoond”. Genoemde brief van 16 januari 2008 was gericht aan de notaris via [postbusnummer] te [plaatsnaam]. Ter zitting is gebleken dat dit een oud postbusnummer van de notaris is dat nog steeds wordt vermeld in de KSU-adressengids.
2.5. Het hof stelt voorop dat artikel 107 van de Wet op het notarisambt (Wna) uitgangspunt is bij het instellen van hoger beroep. Het artikel bepaalt dat hoger beroep dient te worden ingesteld bij verzoekschrift binnen dertig dagen na verzending van de brief als bedoeld in artikel 104 lid 2 Wna. Vast is komen te staan dat het beroepschrift van de KNB op 11 januari 2008 ter griffie van het hof is ontvangen. In het beroepschrift is een verwijzing opgenomen naar de bij de brief gevoegde “kopie-beslissing van de kamer van toezicht te Utrecht”, welk stuk inderdaad bij de brief was gevoegd.
2.6. Ook is komen vast te staan dat de “betreftregel” in het beroepschrift naar een klacht verwijst gericht tegen een andere notaris en dat hierover door Mast contact is opgenomen met de KNB. Dat niet is komen vast te staan op welk moment exact dit telefonische contact heeft plaatsgevonden doet hieraan niet af. Vervolgens heeft de KNB, op aanwijzing van de griffie van dit hof, het indienen van een gecorrigeerd beroepschrift achterwege gelaten.
2.7. Het voorgaande leidt tot het oordeel van het hof dat voldoende duidelijk is tegen welke beslissing het beroepschrift was gericht en dat dit beroepschrift dan ook als zodanig kan worden ontvangen. Al het overige dat de notaris heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.8. In zijn verweerschrift heeft de notaris nog gesteld dat de beroepstermijn eerst zou zijn gaan lopen na de herstelbeslissing van de kamer van 30 januari 2008, zodat het beroep van de KNB ontijdig zou zijn ingediend en deswege niet ontvankelijk is. Het hof overweegt dat naar analogie van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering herstelbeslissingen slechts kunnen betreffen kennelijke fouten die zich voor eenvoudig herstel lenen. Dergelijk herstel brengt niet mee dat een ingegane beroepstermijn opnieuw aanvangt, zodat het door de KNB ingestelde beroep niet voor het ingaan van de beroepstermijn is ingediend.
2.9. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
Het hof:
- verklaart het beroepschrift van de KNB ingekomen op 11 januari 2008 ontvankelijk;
- bepaalt dat, indien partijen een nadere mondelinge behandeling wensen ten aanzien van de hoofdzaak, zij dit vóór 3 maart 2009 schriftelijk dienen mede te delen aan de griffier;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, F.A.A. Duynstee en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 februari 2009 door de rolraadsheer.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 30 december 2008 in de zaak onder nummer 200.001 .022/01 NOT van:
KONINKLIJKE NOTARIËLE BEROEPSORGANISATIE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. L.H. Rammeloo,
tegen
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. R.S. Schouten.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellante, verder te noemen: de KNB, is bij een op 11 januari 2008 per faxbericht ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder te noemen: de kamer, van 20 december 2007.
Het verzoekschrift vermeldt als naam van de notaris tegen wie de klacht waarop door de kamer is beslist mr. [A] te [plaatsnaam]. Het verzoekschrift is ter griffie van het hof aangemerkt als gericht tegen de notaris.
1.2. Op 8 april 2008 is van de zijde van de KNB een aanvullend verzoekschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 17 juli 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 24 november 2008 is van de zijde van de KNB nog een tweetal producties ter griffie van het hof ingekomen. Van de zijde van de notaris is op 26 november 2008 nog een productie ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 november 2008, alwaar zijn verschenen namens de KNB, mrs. H.J. van Weeghel en R. Wisse, vergezeld van hun gemachtigde en de notaris vergezeld van zijn gemachtigde. Allen - behoudens mr. Wisse - hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnotitie.
2. De beoordeling
2.1. Het hof zal alvorens inhoudelijk te beslissen ingaan op de formele verweren van de notaris. De notaris heeft in dat verband naar voren gebracht dat het onduidelijk is tegen welke beslissing de KNB hoger beroep heeft ingesteld. In het inleidende verzoekschrift wordt de naam van notaris mr. [A] te [plaatsnaam] vermeld. Deze naam is doorgestreept en er staat thans vermeld: [naam] te [plaatsnaam]. Niet is duidelijk wie deze bijschrijving heeft verricht. Bovendien is niet duidelijk of de KNB de kamerbeslissing gelijktijdig met het verzoekschrift heeft verstuurd.
Om inzicht te verkrijgen omtrent de juiste toedracht met betrekking tot de te naam stelling en de verzending van het verzoekschrift aan de notaris zal het hof de administratiemedewerker die belast is geweest met het onderhavige dossier, oproepen ten einde als getuige te worden gehoord ter terechtzittíng. Het hof zal hiertoe een tijdstip voor de mondelinge behandeling bepalen.
Tevens zullen zowel de KNB als de notaris tijdens de zelfde terechtzitting in de gelegenheid worden gesteld - desgewenst - getuigen voor te dragen. Het hof acht het in het bijzonder van belang dat mr. Wisse ter terechtzitting aanwezig zal zijn voor het
geval het hof ook hem vragen wil stellen.
2.2. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
Het hof:
- bepaalt dat de - voortgezette - mondelinge behandeling zal plaats vinden in het Paleis van Justitie, Prinsengracht 436 te Amsterdam, op donderdag 22 januari 2009 te 14.00 uur;
- bepaalt dat als getuige wordt op geroepen:
- G. C. Mast, administratiemedewerker Handelsector Gerechtshof Amsterdam;
- bepaalt dat de KNB en de notaris uiterlijk 8 januari 2009 hun getuigen voordragen door middel van een brief gericht aan de griffier;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, F.A.A. Duynstee en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 december 2008 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
Het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB),
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
klaagster,
-t e g e n-
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde,
raadsman mr. R.S. Schouten.
1. De procedure
Bij brief van 3 augustus 2007, met bijlagen, heeft klaagster zich tot deze Kamer gewend met een aantal klachten over [de notaris], hierna: de notaris.
De notaris heeft bij brief van zijn raadsman, mr. R.S. Schouten, van 19 september 2007, op de klachten geantwoord.
De klachten zijn op 8 november 2007 mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- mr. H.J. van Weeghel en mr. R. Wisse namens klaagster,
- de notaris, vergezeld van zijn raadsman.
Klaagster heeft haar klachten aan de hand van overgelegde pleitnotities toegelicht. De notaris heeft daarop bij monde van zijn raadsman zijn standpunt nader uiteengezet.
De Kamer heeft gelijktijdig met deze klacht het op 6 september 2007 gedagtekende verzoek van de waarnemend voorzitter van deze Kamer in behandeling genomen. Het verzoek strekt tot behandeling van de resultaten van het onderzoek dat mr. W. van Veen, tot voor kort de voorzitter van deze Kamer, op de voet van artikel 96 lid 6 Wna tegen de notaris heeft ingesteld.
Na voortgezet debat heeft de Kamer de uitspraak bepaald op 20 december 2007.
2. De feiten
a. Klaagster heeft bij brief van 29 juni 2007 de notaris uitgenodigd voor een gesprek. In dit schrijven is, sterk verkort weergegeven, gesteld dat de KNB een klacht heeft ontvangen in welk kader zij heeft vernomen dat de notaris hypotheekakten zou passeren buiten aanwezigheid van de comparant namens de bank. Klaagster vermeldt in dit schrijven voorts dat naar aanleiding van andere aangelegenheden, reeds eerder gesprekken met de notaris hebben plaatsgevonden, waaronder een vraag om uitleg over het feit dat de notaris in 2006 6.407 akten heeft gepasseerd, terwijl een notaris gemiddeld maximaal 1.500 akten per jaar passeert. Klaagster geeft aan dat zij thans vraagtekens zet bij de op het notaris-kantoor gevoerde handelwijze. Ook heeft klaagster vraagtekens gezet bij een passage op de website van de notaris inzake plankvennootschappen. Ten slotte geeft klaagster in dit schrijven aan dat zij naar aanleiding van de klacht en haar overige bevindingen overweegt om een formele klacht bij de Kamer van Toezicht Utrecht in te dienen en dat zij de notaris in de gelegenheid stelt om een toelichting op zijn handelen te verstrekken.
b. Het gesprek tussen klaagster en de notaris heeft plaatsgevonden op 18 juli 2007. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag is met de notaris onder meer gesproken over de signalen die klaagster had ontvangen over het passeren van hypotheekakten buiten aanwezigheid van de comparant namens de bank, waarbij de minuut-akten op een later moment door de comparant namens de bank werden ondertekend. Ook is een op de website van de notaris geplaatste mededeling [zie onder c.] besproken.
c. De notaris heeft op zijn website [naam notariskantoor].nl de volgende informatie gegeven:
“[citaat]”
d. Nadien is een deel van de tekst op de website gewijzigd in:
“[citaat]”
De raadsman van de notaris heeft klaagster bij brief van deze wijziging op de hoogte gesteld.
e. Klaagster heeft in het verleden al eens met de notaris gesproken over het feit dat hij op zijn kantoor een kandidaat-notaris als stagiaire tewerkgesteld had.
f. Het is de Kamer ambtshalve bekend dat de notaris eind mei 2007 een aantal akten heeft gepasseerd waarbij kandidaat-notaris mr. [kandidaat-notaris] als gevolmachtigde van één van de comparanten is vermeld, terwijl mr. [kandidaat-notaris] voornoemd de betreffende akten nooit heeft ondertekend.
3. De klacht, het verweer en de beoordeling
3.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij in strijd met de Wet op het notarisambt en de notariële verordeningen heeft gehandeld. Tevens acht zij het handelen van de notaris schadelijk voor de eer en het aanzien van het notarisambt. Bovendien vreest zij gevaar voor cliëntenbelangen. Daartoe heeft zij het volgende gesteld:
? De notaris heeft hypotheekakten gepasseerd buiten de aanwezigheid van de comparant namens de bank. De minuut-akte werd eerst op een later moment ondertekend door de comparant namens de bank. Deze handelwijze is in strijd met artikel 43 lid 4 Wna en leidt ertoe dat de betreffende akte (ingevolge artikel 43 lid 6 Wna) authenticiteit mist en niet voldoet aan de voorschriften die aan de vorm van een notariële akte zijn gesteld.
? De notaris neemt het niet zo nauw met de regels, heeft een onjuiste opvatting van het notarisambt en ontplooit onophoudelijk marktinitiatieven die volgens klaagster in strijd zijn met het notarisambt.
Klaagster voert daartoe aan dat:
- de notaris op zijn website de indruk heeft gewekt dat men bij hem terecht kon voor de aankoop van een lege BV.
- de notaris in het verleden de indruk op zijn website had gewekt dat men bij hem terecht kon voor een hypotheekofferte.
- de notaris thans advertenties plaatst voor de [naam constructie]. Een constructie waarbij cliënten een aanbetaling voor bepaalde goederen via de derdengeldenrekening van de notaris doen, en de notaris het geld in depot houdt totdat de leverancier aan zijn verplichtingen heeft voldaan.
- de notaris in het verleden een kandidaat-notaris als stagiair tewerkgesteld had, waarmee regelingen als een verplichte verzekering, verplichte notariële beroepsopleiding en verplichte stage kunnen worden ontlopen.
- de notaris een meer dan gemiddeld aantal klachten van particulieren ontvangt en geen inhoudelijke reactie geeft als de KNB in het kader van een schriftelijke uitwisseling van standpunten, de bij haar ingekomen klachten naar hem doorleidt. De KNB heeft onder meer klachten ontvangen waaruit blijkt dat de notaris zijn cliënten niet tijdig en duidelijk voorlicht over de financiële consequenties van zijn inschakeling.
- de notaris geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van klaagster om de akten die ingevolge artikel 43 Wna authenticiteit missen, te herstellen maar in de brief van zijn raadsman van 17 september jl. te kennen heeft gegeven dat de bestendiging van het hypotheekrecht heeft plaatsgevonden door bereidstelling van hypotheeksommen en maandelijkse afbetaling van rente en aflossing. Klaagster stelt dat de notaris daarmee geheel miskent dat hij geen enkel inzicht heeft in de rol van de notaris bij het vestigen van een hypotheekrecht, dat slechts wordt gevestigd door middel van een notariële akte.
3.2. De notaris heeft daartegen ingebracht dat het slechts incidenteel is voorgekomen dat de comparant namens de bank even elders was, of dat er op het moment van ondertekening niemand van kantoor beschikbaar was. De notaris heeft aangegeven dat er op zijn kantoor nu structurele maatregelen zijn genomen om dergelijke incidenten te voorkomen. De notaris heeft gesteld dat de hem bekende akten uit de periode 29 t/m 31 mei 2007 waarbij hem niet was opgevallen dat daarin abusievelijk een verkeerde kandidaat-notaris als comparant was vermeld, zijn gerectificeerd.
De notaris heeft betwist dat hij in strijd handelt met bepalingen uit de Wna en andere regelgeving. Ook stelt hij dat het aantal klachten dat in het verleden tegen hem is ingediend gerelateerd moet worden aan het enorme aantal akten dat op zijn kantoor wordt gepasseerd, zodat er per saldo niet een noemenswaardig aantal overblijft. De notaris heeft aangegeven dat hij niet meer met klaagster over eventuele klachten van derden heeft gecommuniceerd omdat hij er de voorkeur aan geeft de klachten zelf direct met de betrokken cliënten af te doen en in dat kader alles tot een ieders tevredenheid heeft geregeld. De notaris betwist dat hij de indruk heeft gewekt dat hij in plankvennootschappen handelde of hypotheekoffertes heeft uitgebracht. De notaris heeft in dat kader benadrukt dat hij dienaangaande alleen adviezen verstrekte of de juridische gevolgen besprak van verschillende constructies op die terreinen. De notaris heeft ten slotte gesteld dat hij gedurende een korte periode een kandidaat-notaris die nog niet over alle benodigde bescheiden beschikte, als stagiair tewerk heeft gesteld maar dat hij nadat de benodigde bescheiden waren ontvangen, hem in de hoedanigheid van kandidaat-notaris in dienst heeft genomen.
3.3. Uit het verhandelde ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat er in het verleden een aantal akten door de notaris zijn gepasseerd buiten tegenwoordigheid van of met vermelding van een verkeerde, comparant. Bovenstaande handelwijze is in strijd met artikel 43 vierde lid Wna. De betreffende akten missen derhalve authenticiteit en voldoen niet aan de voorschiften die aan de vorm van een notariële akte zijn gesteld. Voorts is gebleken dat zonder een daartoe strekkend onderzoek niet meer kan worden achterhaald welke akten authenticiteit missen.
De notaris heeft weliswaar aangegeven dat hij eventuele schade zal herstellen en een aantal akten heeft gerectificeerd en dat bestendiging van de hypotheekrechten in kwestie heeft plaatsgevonden doordat partijen daaraan uitvoering hebben gegeven, te weten door de bereidstelling van hypotheeksommen enerzijds en de maandelijkse betaling van rente en aflossing anderzijds, maar naar het oordeel van de Kamer miskent de notaris de ernst van zijn handelwijze.
De notaris miskent het verschil tussen een mogelijke bestendiging van de overeenkomst van geldlening en de vestiging van hypotheek. Het recht van hypotheek komt immers alleen tot stand bij notariële akte gevolgd door inschrijving in de openbare registers. Ook zet de Kamer grote vraagtekens bij de wijze waarop de notaris de akten waarin de verkeerde comparant was vermeld, heeft willen rectificeren. In de akte van rectificatie verwijst de notaris naar een volmacht van zijn cliënten, maar de notaris heeft desgevraagd tevens aangegeven dat de cliënten in kwestie helemaal niet van het verlenen van die volmacht op de hoogte zijn. De notaris heeft desgevraagd ook niet kunnen verklaren dat de betrokken cliënten van de rectificatie op de hoogte zijn of een afschrift van de betreffende akte hebben ontvangen. Deze wijze van rectificeren heeft derhalve geen enkel effect.
Uit het voorgaande volgt dat deze klacht gegrond zal worden verklaard. Door aldus te han-delen heeft de notaris bij herhaling een ernstige fout gemaakt. Hij heeft immers als notaris een valse verklaring afgelegd door in strijd met de waarheid in die akte te verklaren dat partijen of hun gevolmachtigden in zijn aanwezigheid hebben verklaard hetgeen in de betreffende akten is opgenomen, terwijl partijen die verklaring niet in zijn aanwezigheid hebben afgelegd. Daarmee wordt de kern van de vertrouwenstaak van de notaris geschonden, namelijk het door zijn waarheidsgetrouwe verklaring zekerheid geven aan het rechtsverkeer. De notaris laat daardoor blijken niet voldoende doordrongen te zijn van het belang van zijn functie en de voorbeeldige uitvoering daarvan voor het rechtsverkeer op dit wezenlijke punt.
3.4. Met betrekking tot het samenstel van klachtonderdelen dat klaagster verder ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat de notaris het niet zo nauw neemt met de regels, een onjuiste opvatting van het notarisambt heeft en onophoudelijk marktinitiatieven ontplooit die volgens klaagster in strijd zijn met het notarisambt, wordt het volgende overwogen.
3.5. Het feit dat een kandidaat-notaris op het kantoor van de notaris gedurende een korte periode en in afwachting van de vereiste formaliteiten als stagiair te werk is gesteld is, is door de notaris genoegzaam uitgelegd. Klaagster heeft echter aangevoerd dat haar klachtonderdeel betrekking heeft op een vrouwelijke kandidaat-notaris, terwijl de notaris op een mannelijke medewerker doelt. Klaagster heeft desgevraagd niet kunnen aangeven op wie precies dit klachtonderdeel betrekking heeft en heeft ook niet kunnen aangeven wanneer het door haar bedoelde feit heeft plaatsgevonden. Dit leidt er toe dat klaagster dit onderdeel in onvoldoende mate heeft onderbouwd en dat de Kamer zich hierover geen oordeel kan vormen.
Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de notaris niet reageert op klachten die de KNB naar hem doorleid, is de Kamer van mening dat het weliswaar als goede omgangsvorm moet worden aangemerkt indien de notaris, ook nadat hij de klacht zelf met de betreffende cliënt tot diens tevredenheid heeft geregeld, daarvan even melding doet aan de KNB. Op zichzelf beschouwd is het enkele nalaten daarvan echter niet klachtwaardig.
De stelling van klaagster dat haar regelmatig berichten bereiken dat de notaris niet voort-varend handelt bij de afwikkeling van bepaalde dossiers en dat zijn cliënten regelmatig in onzekerheid verkeren over de financiële aspecten van de dienstverlening door de notaris, is door klaagster niet onderbouwd. Klaagster heeft geen concrete voorbeelden van dergelijke zaken gegeven en heeft evenmin voorbeelden kunnen geven van zaken waarin de door de notaris opgemaakte offerte en de definitieve nota van afrekening grote verschillen vertoonden.
Met betrekking tot het klachtonderdeel inzake de mededelingen over de plankvennootschappen op de website van de notaris, is de Kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel op zich gegrond is. Aangezien de notaris, na een onderhoud met klaagster over de mogelijke implicaties daarvan, de gewraakte tekst terstond heeft aangepast, ziet de Kamer geen aanleiding voor verdere bespreking van dit punt.
Met klaagster en de notaris is ter zitting nog gesproken over de “[naam constructie]”. Aangezien klaagster dit punt voor het eerst in haar pleitnota naar voren heeft gebracht en de notaris zich niet heeft kunnen voorbereiden op dit punt, is met klaagster en de notaris besproken dat zij dit samen zullen bespreken en dat de Kamer zich thans van een oordeel dienaangaande zal onthouden. Het staat klaagster vrij om dit punt op een later moment als nieuwe klacht aan de Kamer voor te leggen.
Klaagster heeft aannemelijk gemaakt dat, gelet op het hoge aantal aktes dat de notaris jaarlijks passeert, er getwijfeld kan worden aan diens zogeheten Belehrungspflicht. Nu klaagster ook bij dit klachtonderdeel geen concrete gegevens heeft aangeleverd, zou een nader onderzoek naar de daarvoor relevante feiten en omstandigheden wenselijk zijn.
3.6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de hiervoor onder 3.3. besproken klacht gegrond behoort te worden verklaard. De Kamer acht de gedraging die aan deze klacht ten grondslag ligt dermate ernstig dat zij de notaris de volgende maatregel oplegt.
4. De beslissing:
De Kamer van Toezicht:
Legt aan de notaris de maatregel van schorsing op, te weten voor de periode van 4 februari 2008 tot en met 17 februari 2008.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mrs. H.J.Th.G. Tomlow,
E.J.M. Kerpen, R.J.M. van den Heuvel en C. Slothouber, leden, bijgestaan door
mr. M.E. Hoogendorp, plv. secretaris, en uitgesproken op 20 december 2007.
De plv. secretaris De vice-voorzitter
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT UTRECHT
VERBETERDE BESLISSING van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Utrecht op de klacht van:
Het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB),
kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
klaagster,
-t e g e n-
[de notaris],
notaris te [plaatsnaam],
beklaagde,
raadsman mr. R.S. Schouten.
De procedure
Bij uitspraak van 20 december 2007 heeft de Kamer aan de notaris de maatregel van schorsing opgelegd voor de duur van twee weken, te weten voor de periode van4 februari 2008 tot en met 17 februari 2008.
De Kamer heeft in haar beslissing abusievelijk een datum vermeld waarop de maatregel van kracht zou worden. Ingevolge het bepaalde in artikel 105 van de Wet op het Notarisambt dient de datum waarop de maatregel van kracht wordt bij separaat schrijven te worden meegedeeld nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.
De Kamer is van oordeel dat in de uitspraak van 20 december 2007 sprake is van een kennelijk misslag die zich voor eenvoudig herstel leent en heeft in het voorgaande aanleiding gezien om haar uitspraak van 20 december 2007 te verbeteren in dier voege dat de daarin genoemde data van de periode waarin de maatregel van kracht is, zullen komen te vervallen. De Kamer heeft zowel klaagster als de notaris van haar voornemen om haar uitspraak te verbeteren op de hoogte gesteld.
De door de Kamer opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van twee weken blijft als zodanig onverkort van kracht.
De beslissing:
De Kamer van Toezicht:
Bepaalt dat de beslissing in de uitspraak van 20 december 2007 waar staat
“Legt aan de notaris de maatregel van schorsing op, te weten voor de periode
van 4 februari 2008 tot en met 17 februari 2008”
wordt gewijzigd in
“Legt aan de notaris de maatregel van schorsing op, te weten voor de periode
van twee weken”.
Gewezen te Utrecht door mr. H.J. Schepen, wnd. voorzitter, mrs. H.J.Th.G. Tomlow,
E.J.M. Kerpen, R.J.M. van den Heuvel en C. Slothouber, leden, bijgestaan door mr. M.E. Hoogendorp, plv. secretaris, en uitgesproken op 30 januari 2008.
De plv. secretaris De vice-voorzitter
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de verzenddatum daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Civiele Griffie, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.