GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 29 december 2009 in de zaak onder nummer 200.019.973/01 GDW van:
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
[naam],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 3 december 2008 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 4 november 2008.
Bij de bestreden beslissing van de kamer is naar aanleiding van het verzet van geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 22 april 2008, waarin de voorzitter van de kamer de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, dat verzet gegrond verklaard, de klacht alsnog gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel.
1.2. Van de zijde van klager is op 16 december 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2009. De gerechtsdeurwaarder is verschenen. Hij heeft het woord gevoerd, aan de hand van een pleitnotitie. Klager is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij slechts één debiteur heeft aangeschreven, terwijl beide echtelieden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van zijn vordering ad fl. 495,26 van 22 november 2000.
4.2. Voorts wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot zijn werkzaamheden inzake het innen van die vordering.
4. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stellingen van klager en verweert zich als volgt.
5.2. De gerechtsdeurwaarder heeft naar voren gebracht dat hij van klager slechts één factuur ter zake van een taxatie heeft ontvangen. Er waren verder geen gegevens voor handen met wie er zaken was gedaan.
5.3. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder betoogd dat klager op de hoogte is gehouden van de stand van zaken. De gerechtsdeurwaarder heeft er op gewezen dat het een incasso betreft waarbij de debiteur weinig verhaal biedt.
6. De ontvankelijkheid van de klacht
6.1. Het hof stelt voorop dat de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn kent waarbinnen een klager een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder ten aanzien van zijn handelen of nalaten kan indienen. Niettemin kan in redelijkheid niet worden aanvaard dat de mogelijkheid om een klacht in te dienen aan geen enkele termijn gebonden zou zijn.
6.2. In de verhouding tussen partijen in tuchtrechtelijke procedures als deze, geldt – mede gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM – dat een gerechtsdeurwaarder er in zijn algemeenheid aanspraak op kan maken dat een klacht binnen een redelijke termijn na het bekend worden van het beweerdelijk klachtwaardige handelen of nalaten wordt ingediend.
6.3. Eerst dient te worden onderzocht op welk moment klager redelijkerwijs voldoende geïnformeerd kon worden geacht om een klacht te kunnen indienen.
6.4. Uit het dossier is gebleken dat klager zijn klacht op 20 februari 2008 bij de kamer heeft ingediend. Hieraan is voorafgegaan dat klager in april 2002 al een klacht met dezelfde strekking bij de kamer heeft ingediend en deze klacht op advies van zijn raadsman heeft ingetrokken. Gelet op het tijdsverloop van bijna 6 jaar is het hof van oordeel dat klager de klacht niet binnen een redelijke termijn heeft ingediend.
Echter dient hierbij in ogenschouw te worden genomen - aangezien hier sprake is van een voortdurende procedure – dat niet de gehele periode als onredelijk dient te worden aangemerkt. Het hof acht een periode van 3 jaar redelijk, teruggerekend vanaf het moment van indiening van de klacht bij de kamer. Daarbij overweegt het hof dat niet gebleken is van concrete omstandigheden die tot het hanteren van een kortere termijn nopen. Met inachtneming van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de termijn waarbinnen klager gerechtigd wordt geacht tot indiening van zijn klacht begint te lopen met ingang van 20 februari 2005. Klager zal in zijn klachten slechts ontvankelijk worden geacht voor zover zij betrekking hebben op de periode na 20 februari 2005; vanaf dat moment zal het hof de klacht van klager beoordelen en hem voorafgaand aan die periode niet ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
7.1. Klager kan in zijn klacht, in zoverre die betrekking heeft op het aanschrijven van één dan wel twee debiteuren – zoals hiervoor onder rechtsoverweging 6.4 overwogen – slechts worden ontvangen voor zover het betreft het tijdvak vanaf 20 februari 2005.
In dit verband is van belang dat klager dit klachtonderdeel eerder aan de orde heeft gesteld in zijn brief van 26 april 2002 aan de rechtbank te Maastricht, welke brief vermeldt dat klager daarvan een afschrift per fax die dag aan de gerechtsdeurwaarder heeft verzonden. Niet is gesteld of gebleken dat klager na 20 februari 2005 dit onderdeel opnieuw bij de gerechtsdeurwaarder aan de orde heeft gesteld. Eerst in zijn klachtbrief – door de kamer voor gerechtsdeurwaarders ontvangen op 21 althans 27 februari 2008 – brengt klager dit onderdeel weer aan de orde in de vorm van een klacht. Onder die omstandigheden valt de gerechtsdeurwaarder omtrent een gebrek in die aanschrijving geen verwijt te maken.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
7.2. Ten aanzien van het klachtonderdeel betreffende het verloop van de afwikkeling van de incassoprocedure is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder voldoende voortvarend heeft gehandeld, mede gelet op het geringe belang van de zaak ten opzichte van de kosten van de incasso. Terecht heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat hij de kosten niet te hoog kan laten oplopen. In dat verband heeft hij gewezen op artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Dat luidt, voor zover hier van belang:
“De gerechtsdeurwaarder mag geen onnodige kosten maken, ook niet wanneer de opdrachtgever hierom vraagt.”
In het onderhavige geval is er slechts sprake van een vordering van destijds fl. 495,26 (hoofdsom). Gelet op hetgeen in het dossier is vermeld en hetgeen de gerechtsdeurwaarder tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld zoals van hem verwacht mag worden, zeker nu kennelijk sprake is van een dubieuze debiteur. Bij brief van 11 februari 2008 is klager op de hoogte gesteld van de werkzaamheden die de gerechtsdeurwaarder heeft verricht. Uit het overzicht zoals door de gerechtsdeurwaarder in eerste aanleg als productie 5 bij antwoord overgelegd blijkt dat de gerechtsdeurwaarder – behoudens in de periode van 22 augustus 2007 tot 11 februari 2008, veelvuldig in contact is geweest met klager. Het hof oordeelt, gelet op –de door klager onweersproken - werkzaamheden die zijn verricht door de gerechtsdeurwaarder, dat de klacht ongegrond is.
7.3. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven
7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan, als in het bovenstaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.5. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing, en, opnieuw rechtdoende,
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klachten voor wat betreft de periode voorafgaand aan 20 februari 2005;
- verklaart de klachten voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.L.G.A. Stille en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 29 december 2009 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 4 november 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet in de zaak met nummer 211.2008 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van 22 april 2008 (zaaknummer 92.2008) heeft de voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht. Bij brief van 28 april 2008 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 6 mei 2008 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 september 2008. Klager is niet verschenen. Hij heeft meegedeeld niet te zullen verschijnen. De gerechtsdeurwaarder heeft op 23 september 2008 een verweerschrift ingediend. Hij heeft eveneens meegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 4 november 2008.
2. De gronden van het verzet
2.1 In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Ten onrechte is overwogen dat de gerechtsdeurwaarder zich voldoende heeft ingespannen bij de nakoming van de overeenkomst.
2.2 Klager acht zich met name slecht geïnformeerd over de voortgang van de werkzaamheden. De laatste keer moest hij daar zelfs viermaal om vragen. Pas in het verweer tegen de klacht heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat de debiteur weinig of geen verhaal bood. Ten onrechte heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer tegen de klacht gesteld dat hij niet wist dat er sprake was van twee debiteuren, terwijl het duidelijk was dat er sprake was van een huwelijksgoederengemeenschap. De gerechtsdeurwaarder heeft ook nooit bij klager geïnformeerd, terwijl klager weet dat de debiteuren al geruime tijd gescheiden zijn.
3. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft het verzet ingesteld binnen veertien dagen na de verzending van de beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.
4. De beoordeling van de gronden van het verzet
4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft verkort samengevat aangevoerd dat hij steeds naar eer en geweten heeft gehandeld en daarbij steeds de belangen van klager in het oog heeft gehouden.
4.2 Met klager is afgesproken dat klager jaarlijks zou meedelen wanneer hij van de stand van zaken op de hoogte gesteld wilde worden. De gerechtsdeurwaarder is deze afspraak nagekomen, behalve in 2007.
4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft betwist dat hij klager te hoge bedragen heeft berekend. Tot nu toe heeft hij van klager alleen een voorschot ontvangen en heeft hij alle kosten voorgeschoten.
4.4 De Kamer is van oordeel dat het verzet gegrond is. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat klager bij het verlenen van de opdracht niet heeft meegedeeld welke personen voor de betaling van de vordering aansprakelijk waren. De vordering betrof een niet betaalde factuur voor een verrichte taxatie. Op de door klager aan de gerechtsdeurwaarder overgelegde factuur is vermeld dat is gefactureerd: [ ], [ ], [ ]. Zeker na ontvangst van de adresverificatie van de gemeente had het de gerechtsdeurwaarder moeten opvallen dat er sprake was van een echtpaar dat de opdracht had verleend. De gerechtsdeurwaarder heeft echter alleen verhaal gezocht bij de man. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder ook heeft onderzocht of de vrouw voor de vordering aansprakelijk was, terwijl daartoe gelet op de aard van de vordering aanleiding was. De overeenkomst is naar het oordeel van de Kamer dus niet voortvarend genoeg uitgevoerd.
4.5 Ook heeft de gerechtsdeurwaarder klager niet adequaat geïnformeerd. Hij heeft erg traag gereageerd op verzoeken van klager om informatie en de overzichten van de stand van zaken zijn erg summier.
4.6 De Kamer ziet gelet op de ernst van de verweten gedragingen, de omstandigheden waaronder deze zijn verricht en het feit dat klager niet is gefactureerd, geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
verklaart het verzet gegrond;
vernietigt de beslissing van de voorzitter en opnieuw rechtdoende;
verklaart de klacht gegrond;
ziet van het opleggen van een maatregel af.
Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter en mr. N.C.H. Blankevoort en M.J.-M.L. Baudoin, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris.