GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 29 december 2009 in de zaak met zaaknummer 200.028.833/01 GDW van:
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. W.R.H. Donderwinkel,
[naam] B.V.,
gevestigd te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: D. Stuifmeel.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Door appellant, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 23 maart 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 24 februari 2009, waarbij de klacht van geïntimeerde, verder te noemen klaagster, gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd.
1.2 Op 27 april 2009 is van de zijde van klaagster een verweerschrift met bijlage ingekomen.
1.3 De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 2 december 2009, alwaar de gemachtigden van partijen verschenen zijn.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. De standpunten van partijen
Voor de weergave van de wederzijdse standpunten verwijst het hof naar de bestreden beslissing van de kamer.
In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder daar nog aan toegevoegd dat de aan de orde zijnde fout – een onjuiste vermelding van de zittingsdatum in de aan klaagster uitgereikte dagvaarding – is gemaakt op de ondersteunende administratieve afdeling van het kantoor, dat van een gerechtsdeurwaarder niet gevergd kan worden dat hij de verschillende exemplaren van een uit te reiken dagvaarding onderling met elkaar vergelijkt en dat het tuchtrecht niet bedoeld is om voor elke fout een maatregel op te leggen.
Klaagster heeft er in hoger beroep nog de aandacht op gevestigd dat zij vermoedt dat er bij de fout sprake is geweest van kwade opzet bij iemand van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
5.1 Uit hetgeen klaagster in eerste aanleg en in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende aannemelijk geworden dat er ter zake van de fout in de dagvaarding sprake is van kwade opzet.
5.2 Wat betreft het betoog van de gerechtsdeurwaarder overweegt het hof dat, hoewel niet elke door een gerechtsdeurwaarder gemaakte fout zonder meer aanleiding is voor een tuchtrechtelijke maatregel, dit in ieder geval wel geldt voor de aan de orde zijnde fout. Het gaat er in deze zaak om dat er in de originele dagvaarding een andere – eerdere – zittingsdatum is vermeld dan in het afschrift dat daarvan aan klaagster is gelaten. Dat heeft er onder meer toe geleid dat klaagster niet ter zitting is verschenen en bij verstek is veroordeeld.
Het hof hecht eraan te benadrukken dat de gerechtsdeurwaarder erop dient toe te zien dat juist de essentiële onderdelen van een dagvaarding, zoals de zittingsdag, de zittingsdatum en het tijdstip van de zitting, goed zijn vermeld. Het uitgangspunt is daarbij dat de gerechtsdeurwaarder het exploot zelf invult. Om redenen van efficiency heeft de gerechtsdeurwaarder dit onderdeel van zijn ambtelijk werk uitbesteed aan zijn administratieve ondersteuning. Hij blijft daarvoor echter volledig tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Dat de foutieve vermelding feitelijk niet is veroorzaakt door de gerechtsdeurwaarder zelf, maar door een medewerker van de administratieve afdeling van het kantoor, doet daarom niet ter zake. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om de door hem uit te reiken exploten te controleren.
5.3 Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
5.4 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.5 Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, L.J. Saarloos en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2009 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 24 februari 2009 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 498.2005 ingesteld door:
[ ] B.V.,
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde: [ ],
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde: mr. [ ].
Bij brief met bijlagen ingekomen op 30 november 2005 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.
Aan de gerechtsdeurwaarder is daarna uitstel verleend voor antwoord in verband met een door klaagster aangespannen verzetprocedure.
Bij brief met bijlagen ingekomen op 17 augustus 2007 heeft klaagster haar klacht beperkt. Bij aangehechte brief ingekomen op 10 september 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009, alwaar de gemachtigden zijn verschenen. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 februari 2009.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 april 2005 tegen klaagster een dagvaarding uitgebracht. Daarin is ten onrechte gedagvaard tegen de rolzitting van 4 mei 2005 in plaats van 27 april 2005. Op 27 april 2005 is klaagster bij verstek veroordeeld. Op 4 mei 2005 is de zaak niet aangebracht en is klaagster niet verschenen.
b) Op 28 oktober 2005 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan klaagster betekend. Klaagster is op 14 november 2005 in verzet gegaan tegen het verstekvonnis. De kantonrechter heeft op 4 oktober 2006 het verstekvonnis vernietigd en de oorspronkelijke vordering afgewezen.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat dat deze hem heeft gedagvaard tegen 4 mei 2005, terwijl op de zitting van 27 april 2005 verstekvonnis is gewezen. Voor deze zitting is hij niet gedagvaard. Hij is dus gedagvaard voor een verkeerde zitting.
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat er een fout is gemaakt. Waarschijnlijk is de zittingsdatum in het exploot dat aan klaagster is betekend wel aangepast en in de overige exploten niet. Bij het uitbrengen van de dagvaarding is over het hoofd gezien dat de zittingsdata in de exploten van elkaar afweken, waardoor volkomen onbedoeld aan klaagster een verkeerde zittingsdatum is aangezegd. Bij de betekening van het verstekvonnis is een exemplaar van een dagvaarding gevoegd waarop als zittingsdatum 27 april 2005 was vermeld. De gerechtsdeurwaarder heeft voor deze gang van zaken zijn excuses aangeboden en heeft zich bereid verklaard de direct uit de fout voortvloeiende schade te vergoeden.
4. De beoordeling van de klacht
4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarders betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Daarvan is hier sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 april 2005 een dagvaarding uitgebracht waarbij op de diverse afschriften twee verschillende zittingsdata zijn vermeld. Aan klaagster is een exemplaar met roldatum 4 mei 2005 uitgereikt terwijl de zaak is aangebracht op de rolzitting van 27 april 2005, met een exemplaar waarop die datum vermeld staat. Klaagster is op 4 mei 2005 niet verschenen, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat die zitting niet meer doorging omdat er overeenstemming was bereikt met de tegenpartij. Met het oog op de authenticiteit van een akte van betekening en de daaraan te ontlenen bewijskracht dient naar waarheid te worden verklaard. Op de juistheid van in een dagvaarding vermelde gegevens moet men kunnen vertrouwen. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, omdat is gedagvaard voor een zitting waarop geen zaak is aangebracht. De Kamer acht het handelen van de gerechtsdeurwaarder op dit punt tuchtrechtelijk laakbaar en acht de klacht daarom gegrond.
4.3 Er is aanleiding na te noemen maatregel op te leggen, omdat de gerechtsdeurwaarder een ernstig verwijt te maken valt.
De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. G.H.I.J. Hage en J. Smit (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2009 in tegenwoordigheid van de secretaris.