ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4203

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.799/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de notaris tot verdeling van de nalatenschap en de afhandeling van klachten door erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te 's-Gravenhage. De klacht was ingediend door twee erfgenamen, appellanten, tegen de notaris die belast was met de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De appellanten stelden dat de notaris onterecht was overgegaan tot verdeling van de nalatenschap zonder hun instemming, ondanks hun protesten. Het hof oordeelde dat de notaris bevoegd was om tot verdeling over te gaan op basis van een vaststellingsovereenkomst die eerder was gesloten tussen de erfgenamen. De appellanten hadden onvoldoende bewijs geleverd voor hun stellingen dat de notaris kunstgrepen en rekentrucs had toegepast, en dat de notaris niet correct had gehandeld bij de afhandeling van de hypothecaire lening en de notariskosten. Het hof concludeerde dat de notaris zijn werkzaamheden naar behoren had uitgevoerd en dat de klacht in alle onderdelen ongegrond was. De beslissing van de Kamer van Toezicht werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 15 december 2009 in de zaak onder nummer 200.008.799/01 NOT van:
1. [appellante],
2. [appellante],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellanten, verder gezamenlijk te noemen: klagers en afzonderlijk te noemen klager, respectievelijk klaagster, is bij een op 1 juli 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 11 juni 2008. In deze beslissing is de klacht tegen geïntimeerde – hierna te noemen: de notaris – ongegrond verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 23 september 2008 een verweerschrift ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 april 2009. Klagers en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Klaagster heeft het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Voor zover partijen bezwaar hebben gemaakt tegen de vastgestelde feiten – en zulks relevant is - zal het hof deze bezwaren meenemen in zijn oordeel.
4. Het standpunt van klagers
Kort en zakelijk weergegeven, en tijdens de mondelinge behandeling daar naar gevraagd bevestigd door klaagster, houdt de klacht het volgende in:
a) De verdeling van de nalatenschap van erflaatster is nietig. Ondanks protesten van klaagster ging de notaris over tot uitkering aan erfgenamen.
b) Het testament van erflaatster is op verscheidene punten niet uitgevoerd door de notaris. Gevraagde informatie werd door hem niet verstrekt. Via kunstgrepen en rekentrucs ontvingen de legitimarissen gezamenlijk € 112.000,- te veel.
c) De door klager als executeur aangezegde wettelijke rente over zijn onbetaald gebleven onkosten en zijn loon is genegeerd door de notaris.
d) De hypothecaire lening van klagers werd op ongeoorloofde wijze afgehandeld, waardoor klaagster zwaarder werd belast dan bij de comparitie was overeengekomen. Bovendien verstrekte de notaris geen bewijs van kwijting waardoor klagers achterblijven in een ongewenste zakelijke situatie en doorhaling in het hypothekenregister onmogelijk is.
e) De notariskosten zijn in strijd met de afspraken en regels afgehandeld.
f) De afwikkeling van de successie is onjuist. Vier erfgenamen hebben teveel belasting betaald.
g) Over bepaalde uitgaven ontbreekt verantwoording. De aangezegde rente over door klaagster betaalde kosten voor onderhoud bleven onbetaald.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. Ten aanzien van de klacht in het algemeen en de onderdelen a) en b) verweert de notaris zich als volgt:
De basis van de door klagers geformuleerde klacht is de uitleg van het testament van erflaatster. De notaris heeft zijn interpretatie verwoord in zijn brief aan klagers van 12 januari 2004. De notaris stelt dat klagers en hun adviseur A, hierna: A, zijn interpretatie in eerste instantie hebben aanvaard en dat klaagster deze interpretatie pas naderhand heeft betwist. Klaagster nam niet deel aan boedelbesprekingen en weigerde ook afzonderlijk met de notaris in overleg te treden. De notaris heeft voorts met de gemachtigde van klagers, B, en met A overleg gevoerd over de boedel. Op 18 maart 2004 vond een gesprek plaats met klagers en A. Zowel de notaris als klaagster hebben een gespreksnotitie opgesteld naar aanleiding van dit gesprek. Hieruit blijkt dat zowel klaagster als A de interpretatie van het testament, zoals de notaris heeft verwoord in zijn eerdergenoemde brief van 12 januari 2004, hebben aanvaard. Zoals gezegd kwam klaagster later hierop terug. In latere correspondentie (een brief van A van 6 mei 2005) wordt niet gesproken over bezwaren tegen de voorgestelde wijze van verdeling. Ook de voorlopige successieaangifte is opgesteld conform deze visie van de notaris en is (uiteindelijk) door klaagster getekend. Vervolgens werden op 20 juli 2004 de aandelen van erflaatster met volledige instemming en medewerking van klaagster verdeeld en werd de inboedel onder toezicht van de notaris verdeeld in aanwezigheid van de advocaat van klaagster. Door twee mede-erfgenamen was inmiddels een civiele procedure gestart waarbij de overige erfgenamen werden gedaagd en waarin medewerking aan de verdeling werd geëist. Genoemde procedure heeft uiteindelijk geleid tot een bij comparitie vastgelegde minnelijke regeling, strekkende tot een definitieve verdeling van de nalatenschap onder leiding van de notaris als boedelnotaris en bijgestaan door notaris C te [plaats] namens twee van de erfgenamen.
De notaris stelt voorts dat de erfgenamen regelmatig een rekening en verantwoording van hem ontvingen. Toen de afhandeling van de nalatenschap in de eindfase verkeerde meldde zich een nieuwe gemachtigde van klaagster. De notaris heeft toen samen met notaris C besloten klaagster alsnog in de gelegenheid te stellen inhoudelijke bezwaren te formuleren. Haar is toen enige dagen gegund. Zes weken later ontving de notaris een uitgewerkt bezwaar.
5.2. Ten aanzien van klachtonderdeel c) verweert de notaris zich als volgt:
Klager werd benoemd tot beredderaar van de inboedel. Als dank ontving hij een codicil: een schilderij. In het kader van de afspraken bij de eerdergenoemde comparitie heeft klager zijn bemoeienissen beëindigd. De notaris heeft vervolgens het grootste deel van de legaten en verdeelde goederen afgegeven en de volledige ontruiming van het huis verricht. Bij brief van 17 juli 2006 werd namens klager een volledig executeurloon gevorderd. De notaris stelt dat indien klager meent dat hij, anders dan in het codicil wordt vermeld en zonder dat klager executeur van de nalatenschap was, recht heeft op een volledig executeurloon, hij zich bij de erfgenamen dient te vervoegen. Dit heeft de notaris ook aan klagers bericht per brief van 20 juli 2006. Klager ontving overigens bij de eindafrekening een vergoeding van alle door hem gemaakte kosten, inclusief 30% van de nota van A voor de kosten die laatstgenoemde als adviseur van klager in rekening had gebracht.
5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel d) verweert de notaris zich als volgt:
Bij de comparitie op 18 april 2005 zijn door de erfgenamen duidelijke afspraken gemaakt over de verrekening van deze (hypothecaire) schuld. Vanaf (het hof begrijpt: met ingang van) 1 januari 2004 tot het moment van feitelijke voldoening zou 4% rente per jaar aan de boedel vergoed worden. Op 1 september 2005 keerde de notaris aan alle erfgenamen hun netto vordering van het vaderlijk erfdeel uit en verrekende dit met de hypothecaire vordering van de boedel op klaagster alsmede met de rente tot de datum van verrekening. Het restant van de hypothecaire schuld werd bij de afrekening op 12 juni 2006 verrekend, wederom inclusief de rente over het restant van de hypothecaire vordering. De notaris stelt dat klaagster snel na de comparitie met een andere interpretatie van de gemaakte afspraken kwam. Het ligt op de weg van klagers zelf om actie te ondernemen en de hypotheek te laten doorhalen. De notaris heeft aangeboden klagers hierbij te assisteren.
5.4. Ten aanzien van klachtonderdeel e) verweert de notaris zich als volgt:
Zowel door de notaris als door notaris C zijn werkzaamheden verricht ter uitvoering van de bij comparitie verleende onherroepelijke volmacht. Notaris C heeft – op verzoek van de notaris – zijn werkzaamheden uitgesplitst in advieswerk voor erfgenaam D en erfgenaam E en het werk waarbij hij als gevolmachtigde optrad. De kosten voor het werk als gevolmachtigde zijn uit de boedel voldaan. Ook de rekening van de notaris zelf, die te splitsen is in kosten als boedelnotaris en kosten als gevolmachtigde op basis van de bij comparitie verleende volmacht, is uit de boedel voldaan. De geschetste gang van zaken werd door alle overige erfgenamen aanvaard.
5.5. Ten aanzien van klachtonderdeel f) verweert de notaris zich als volgt:
De over de waarde van de legaten verschuldigde successierechten zijn conform de door onder meer klaagster geaccordeerde voorlopige successieaangifte opgeteld bij de verkrijgingen van de erfgenamen die voor 3/16e gedeelte gerechtigd waren in de boedel.
5.6. Ten aanzien van klachtonderdeel g) verweert de notaris zich als volgt:
Na de afgifte van de sleutels van het woonhuis en de afdracht is door de notaris het bedrijf F ingeschakeld om het huis te ontruimen en “verkoopklaar” te maken. Dat was een zeer grote inspanning, mede omdat gedurende het beheer van klaagster niets meer was opgeruimd of verwijderd. Ook werkten de rolluiken niet meer, was de tuin overwoekerd, waren de bedden nog opgemaakt en lag de kleding van erflaatster nog in de kast. Deze kosten zijn gezien de aan de werkzaamheden gespendeerde tijd niet ongebruikelijk. De door klagers gestelde afspraken over taxatiekosten en courtage met de makelaar op [plaats] zijn niet aangetroffen in de correspondentie.
6. De beoordeling
6.1. Het hof stelt voorop dat de brief van de notaris van 12 januari 2004 en de uitkomst van de comparitie, zoals weergegeven in het proces-verbaal van 18 april 2005 voor de notaris uitgangspunt dienden te zijn bij zijn werkzaamheden. Immers, klaagster is met de inhoud van de brief van 12 januari 2004 akkoord gegaan en de comparitie heeft vervolgens geleid tot een vaststellingsovereenkomst – weergegeven in eerdergenoemd proces-verbaal van 18 april 2005 – op grond waarvan de notaris boedelnotaris bleef en alle mogelijke onherroepelijke volmachten kreeg – ook van klaagster – om tot afwikkeling te komen. Klachtonderdeel a), waarin wordt gesteld dat de verdeling van de nalatenschap nietig is en dat de notaris ten onrechte overging tot uitkering aan de erfgenamen, kan dan ook niet slagen. Dit geldt evenzeer voor klachtonderdeel b) waarin wordt gesteld dat het testament van erflaatster op verscheidene punten niet zou zijn uitgevoerd. De notaris was gelet op de vaststellingsovereenkomst – als gezegd – bevoegd om tot verdeling over te gaan, ondanks latere protesten van klaagster. Indien klagers het niet eens waren met de wijze van verdeling door de notaris hadden zij – opnieuw – de civiele rechter moeten adiëren. De door klagers gestelde kunstgrepen en rekentrucs die door de notaris zouden zijn toegepast zijn, naar oordeel van het hof, niet aannemelijk geworden.
6.2. Ten aanzien van de werkzaamheden van klager als beredderaar van de boedel (klachtonderdeel c)) is ter eerdergenoemde comparitie overeengekomen dat hij zijn werkzaamheden zou beëindigen vanaf het moment dat klaagster de sleutels aan de notaris zou verschaffen. In overeenstemming met het door erflaatster opgestelde codicil ontving klager hiervoor een aquarel van de schilder Han van Meegeren en een nader genoemd boek. De notaris heeft terecht gesteld dat, indien klager zou menen dat hij recht had op een executeurloon, hij zich tot de gezamenlijke erfgenamen had moeten wenden. Wat betreft de rente over de door klager gemaakte onkosten is het hof van oordeel dat, zo uitkering hiervan al verzuimd is, het om een zo gering bedrag gaat dat dit de notaris niet tuchtrechtelijk te verwijten valt.
6.3. Ten aanzien van de stellingen van klagers aangaande de afhandeling van de hypothecaire geldlening (klachtonderdeel d)) overweegt het hof als volgt. Ter comparitie is overeengekomen dat klaagster 4% rente zou vergoeden vanaf 1 januari 2004 tot het moment van feitelijke voldoening. De notaris heeft op 1 september 2005 aan alle erfgenamen hun netto vordering van het vaderlijk erfdeel uitgekeerd en verrekende dit met de hypothecaire vordering van de boedel op klaagster alsmede met de rente tot de datum van verrekening. Het restant van de hypothecaire schuld van klaagster werd bij de afrekening op 12 juni 2006 verrekend inclusief de rente over het restant van de hypothecaire vordering. De notaris heeft gesteld dat hij op deze wijze in overeenstemming met hetgeen ter comparitie is overeengekomen heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat klagers onvoldoende hebben gesteld om tot de conclusie te komen dat dit niet het geval zou zijn. Wat betreft de doorhaling in het hypothekenregister - voor zover dit al een verwijt aan de notaris zou kunnen zijn - heeft de notaris – nogmaals – ter zitting van het hof aangeboden klagers hierbij te assisteren.
6.4. Klachtonderdeel e). Uitgangspunt is blijkens het proces-verbaal van 18 april 2005 dat de verdeling van de nalatenschap zal plaatsvinden ‘onder leiding van boedelnotaris [notaris], daarin bijgestaan door notaris C’. Dat heeft tot gevolg dat de door notaris C in rekening gebrachte kosten terecht ten laste zijn gebracht van de boedel.
6.5. Klachtonderdeel f). Blijkens de aangifte voor het recht van successie zoals getekend op 19 augustus 2004 (pagina’s 8 en 9) is daarin wel rekening gehouden met het primaire recht over alle legaten. Nu de vaststellingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende volmacht strekt ‘tot een definitieve verdeling van de nalatenschap van wijlen hun moeder’ (zie het proces-verbaal van 18 april 2005, eerste pagina, laatste alinea) is daaronder ook begrepen het doen van aangifte voor het recht van successie. Aangezien het door de gerechtigden verschuldigde successierecht zal moeten worden berekend om tot een ‘definitieve verdeling’ te kunnen komen, was de notaris – als gevolmachtigde van de erfgenamen – gerechtigd tot het doen van de aangifte voor het recht van successie. Niet is gebleken dat hij de omvang van de gerechtigdheid van ieder der erfgenamen niet juist heeft berekend. Immers in de uiterste wilsbeschikking van 16 mei 2001 zijn twee kinderen van erflaatster door haar in de legitieme gesteld en is voorts bepaald dat de overige 4 erfgenamen gelijkelijk gerechtigd zullen zijn in het resterende deel van de nalatenschap. Gelet op het ten tijde van het maken van de uiterste wil vigerende erfrecht en de daaraan door de erfgenamen gegeven uitleg, bedraagt in dit geval – nu niet is gesteld of gebleken dat van inbreng sprake is of behoort te zijn – de legitieme portie 1/6 x ¾ = 3/24 = 1/8 van de nalatenschap. Dat betekent dat resteert 1 – (1/8 + 1/8) = ¾, waarin ieder der overige erfgenamen, na uitkering van legaten, is gerechtigd voor ¼ deel, zoals ook is opgenomen in de successiememorie getekend op 19 augustus 2004.
6.6. Klachtonderdeel g). Ingevolgde de vaststellingsovereenkomst en de op grond daarvan verleende volmacht aan de notaris, was deze gerechtigd opdracht te geven aan bedrijf F tot het ontruimen en ‘verkoopklaar’ maken van de woning, daaronder begrepen het inschakelen van een glazenwasser. Niet aannemelijk is geworden dat de notaris daaromtrent onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. Nu – zoals het hof begrijpt – de notaris de afspraken over taxatiekosten en courtage met de makelaar op Texel ontkent en overigens niet van het bestaan van deze afspraken is gebleken, slaagt ook dit onderdeel van de klacht niet.
Wat betreft het onderdeel 53 van het klaagschrift in eerste aanleg betreffende de aangezegde wettelijke rente over ‘de voorgeschoten bedragen vanaf september 2004 tot aan de comparitie in 2005’ is het aan het hof niet duidelijk waarop deze klacht ziet. De verwijzing naar de brief van 8 november 2005 van klaagster aan de notaris maakt zulks niet anders. Wat er van dit verwijt ook zij, zonder nadere toelichting - welke ontbreekt - is niet duidelijk waarom dit ten aanzien van de notaris een tuchtrechtelijk relevante verwijtbaarheid zou opleveren.
6.7. Hetgeen klagers overigens hebben aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden.
6.8. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, L. Verheij en D. Kingma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 15 december 2009 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’s­Gravenhage
Beslissing d.d. 11 juni 2008 inzake de klacht onder nummer 07-40 van:
1. [...],
hierna ook te noemen: klager,
2. [...],
hierna ook te noemen: klaagster,
gezamenlijk hierna ook te noemen: klagers,
tegen
[...],
notaris te [...],
hierna ook te noemen: de notaris.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
• de klacht, met bijlagen, ingekomen op 4 september 2007, aangevuld bij brief van 7 september 2007, met bijlage;
• het antwoord, met bijlagen, van de notaris bij brief van 14 november 2007;
• de repliek van klagers, met bijlagen, bij brieven van 5 en 11 december 2007;
• de dupliek van de notaris bij brief van 30 januari 2008.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2008.
Daarbij waren aanwezig:
• klagers,
• de notaris.
Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in kopie gehecht de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van klaagster.
De feiten
1. Op 6 november 2003 is overleden [...], hierna te noemen: erflaatster. De verdeling van haar nalatenschap is geregeld bij testament van 16 mei 2001, gepasseerd voor notaris A te [...]. Bij haar codicil van 31 juli 2001 heeft erflaatster klager benoemd tot beredderaar van haar inboedel en bepaald dat klager als dank voor zijn werkzaamheden als zodanig uit haar inboedel zou dienen te ontvangen de “Aquarel van de wasvrouw” van de schilder Han van Meegeren [1889-1947] en het boek “Han van Meegeren en zijn meesterwerk van Vermeer”. Van de nalatenschap heeft zij deels geldbedragen deels roerende zaken [inboedel] gelegateerd aan haar kinderen, kleinkinderen en derden. Tot haar erfgenamen voor het overig deel van de nalatenschap heeft zij benoemd haar kinderen tezamen: haar zoons [B] en [C] voor hun legitieme rechten en haar overige vier kinderen, onder wie klaagster, tezamen en voor gelijke delen voor het overige deel.
2. Over de interpretatie van het testament door de notaris, gegeven bij brief van 12 januari 2004, heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klagers, bijgestaan door notaris [D] te [...], en de notaris. Van deze bespreking hebben de notaris en klaagster ieder een eigen ? andersluidend en van verschillende strekking ? verslag gemaakt.
3. Bij verklaring van erfrecht van 23 maart 2004 afgegeven door notaris [E] te […] is vastgesteld dat de zoons [B] en [C] ieder voor 1/8e deel recht hebben op de nalatenschap en de vier overige kinderen ieder voor 3/16e deel recht hebben op het overig deel van de nalatenschap. Volgens de verklaring wordt de notaris als boedelnotaris in het boedelregister ingeschreven.
4. Bij de door de notaris gedane voorlopige aangifte van 19 augustus 2004 voor het recht van successie inzake de nalatenschap, ondertekend door klaagster in persoon en de overige erfgenamen bij volmacht, is uitgegaan van voormelde verdeelsleutel.
5. Bij de comparitie van partijen van 18 april 2005 voor de rechtbank ’s-Gravenhage zijn de zes erfgenamen een minnelijke regeling overeengekomen, strekkende tot een definitieve verdeling van de nalatenschap van erflaatster vóór 1 januari 2006 onder leiding van de notaris als boedelnotaris, daarin bijgestaan door notaris [F] namens twee van de erfgenamen. Daarbij is onherroepelijke volmacht verleend aan beide notarissen voor de afwikkeling van de nalatenschap.
6. In het overleg van de notaris met de belastingdienst zijn de successierechten van de erfgenamen definitief vastgesteld met onder meer instandhouding van voormelde breukdelen, hetgeen blijkt uit de brief van 21 februari 2006 van de notaris aan de erfgenamen. Bij deze brief heeft de notaris aan de erfgenamen een overzicht van de boedel gegeven met een voorstel tot verdeling. Dit voorstel is aangevuld bij zijn brief van 12 mei 2006 aan de erfgenamen.
7. Bij brief van 19 september 2006 heeft de notaris de erfgenamen de slotafrekening van de dan afgewikkelde nalatenschap gezonden.
De klacht en het verweer van de notaris
De klacht valt ­ zakelijk en verkort weergegeven ­ uiteen in de volgende onderdelen.
a. Het proces­verbaal van 18 april 2005, waarbij de erfgenamen een minnelijke regeling overeenkwamen, strekte slechts tot een verdeling onder leiding van de notaris als boedelnotaris. Dit betekende dat de instemming van alle deelgenoten met de verdeling een vereiste was. Ondanks de protesten van klaagster is de notaris vervolgens zonder haar instemming overgegaan tot uitkering aan de erfgenamen via drie partiële verdelingen.
b. Het testament is op verscheidene punten niet uitgevoerd. Gevraagde informatie werd niet verstrekt. Via kunstgrepen en rekentrucs ontvingen legitimarissen tezamen circa € 112.000 teveel.
c. De door klager als executeur aangezegde wettelijke rente over zijn steeds onbetaald gebleven onkosten en zijn loon zijn genegeerd.
d. Vanuit een natuurlijke verbintenis legateerde erflaatster aan klagers een vorderingsrecht ten aanzien van rente over hun eventuele schuld ? een hypothecaire lening ? die gezien de tekst van het testament met terugwerkende kracht tot de sterfdatum van erflaatster diende te worden verrekend. Deze hypothecaire lening werd op ongeoorloofde wijze afgehandeld door de notaris: de notaris verrekende de rente met terugwerkende kracht tot 1 september 2005 in plaats van tot de sterfdatum. Hierdoor werd klaagster buitensporig zwaarder belast dan bij comparitie overeengekomen was. Een bewijs van kwijting werd niet verstrekt, zodat klaagster achterblijft in een volstrekt ongewenste zakelijke situatie ? een formeel openstaande hypotheek van 175.000 gulden die niet in het hypothekenregister kan worden doorgehaald.
e. De notariskosten zijn in strijd met de afspraken en met de bestaande regels afgehandeld.
f. De afwikkeling van successie is onjuist. Vier erfgenamen hebben teveel belasting betaald.
g. Verantwoording ontbreekt over bepaalde uitgaven; de aangezegde rente over door klaagster voorgeschoten onderhoud bleef onbetaald.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna ­ voor zover nodig ­ zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
Klachtonderdelen a, b, e en f
De Kamer is van oordeel dat de notaris heeft mogen uitgaan van de verdeelsleutel zoals door hem voorgesteld in zijn brief van 12 januari 2004, gelet op hetgeen hierover blijkt uit de twee verslagen van diens gesprek op 18 maart 2004 met klagers en notaris [D]. Uit beide verslagen blijkt immers dat klagers met de verdeelsleutel instemden. Daaraan doet niet af dat de verslagen op overige punten van inhoud verschillen. Vervolgens is de notaris bij de afwikkeling te werk gegaan overeenkomstig de hem bij het proces­verbaal van 18 april 2005 door de erfgenamen bij onherroepelijke volmacht verleende bevoegdheid. Dat klagers bezwaren bleven houden betreffende genoemde verdeelsleutel kan, gezien de vermelde instemming, niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leiden.
Met de notaris is de Kamer van oordeel dat klaagster de gegrondheid van deze bezwaren aan het oordeel van de civiele rechter dient voor te leggen.
Ten slotte heeft de notaris de kosten van de afwikkeling van de nalatenschap naar behoren in zijn eindafrekening gespecificeerd, onder meer door uitsplitsing van de kosten in die van de boedelnotaris, notaris [D] en van klager als executeur.
Klachtonderdeel c
Blijkens het codicil van erflaatster zou klager voor zijn werkzaamheden als “beredderaar” van de inboedel uit de nalatenschap als dank het hiervoor onder 1. genoemde schilderij en boek ontvangen. Klager heeft volgens de notaris onweersproken voormeld schilderij ontvangen en daarnaast bij de slotuitkeringen een vergoeding gekregen voor alle door hem gemaakte onkosten, inclusief een gedeelte van 30% van de nota van notaris [D], waarvan mr. [D] heeft aangegeven dat het zijn adviezen aan klager betrof, in diens hoedanigheid van boedelberedderaar. Uit de door klagers overgelegde stukken blijkt niet dat klager dan wel klagers de notaris de wettelijke rente over de volgens klager als executeur gemaakte onkosten hebben aangezegd.
De Kamer acht het niet onredelijk van de notaris dat hij gezien de expliciete familierelatie, waarbij de echtgenote van klager ook erfgename in de nalatenschap was, heeft geredeneerd dat volstaan kon worden met de afgifte van het schilderij bij wijze van loon voor klagers werkzaamheden als beredderaar.
Klachtonderdeel d
Bij de comparitie op 18 april 2005 zijn de zes erfgenamen onder meer overeengekomen, dat vanaf 1 januari 2004 een rente van 4% per jaar zou worden vergoed op de schulden van klaagster en erfgename [zuster van klaagster] aan de boedel tot het moment van feitelijke voldoening aan de notaris.
De notaris heeft onweersproken gesteld dat hij ingevolge voormelde overeenstemming op 1 september 2005 aan alle erfgenamen hun netto vordering van het vaderlijk erfdeel uitgekeerd heeft en dit verrekend heeft met de hypothecaire vordering van de boedel op klaagster, alsmede met de rente tot de datum van verrekening. Het restant van de hypothecaire schuld van klaagster heeft hij bij de afrekening op 12 juni 2006 verrekend, wederom inclusief de rente over het restant van de hypothecaire vordering.
Hiermee heeft de notaris naar het oordeel van de Kamer gehandeld conform voormelde minnelijke regeling tussen de erfgenamen. Dat en waarom de notaris anders had moeten handelen, namelijk op de wijze zoals door klagers aangevoerd, hebben zij onvoldoende onderbouwd.
Klachtonderdeel g
De Kamer is van oordeel dat de notaris de erfgenamen in het algemeen en klaagster in het bijzonder, naar aanleiding van haar vragen? blijkens de overgelegde correspondentie telkens naar behoren toelichting heeft gegeven over de door hem gedane uitgaven. De Kamer verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de declaratie van 10 augustus 2005 voor het bedrag van € 4.270,46 van het bedrijf [...] te [...] voor de werkzaamheden voor het klaarmaken van de woning aan de [...] te [...]. Dat de notaris daarnaast de niet weersproken ? afspraak over taxatiekosten en courtage met de makelaar uit [...] niet in zijn correspondentie heeft kunnen terugvinden, is op zich niet tuchtrechtelijk laakbaar.
Alle klachtonderdelen
Op grond van het hiervoor overwogene komt de Kamer tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.J. Paris, voorzitter, R. van der Galiën, M.G.L. den Os­Brand, J. Smal en E.D. Smit, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2008.