ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1974
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. Bockwinkel
- R.H. de Bock
- P.J. Duinkerken
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende bewijs van te goeder trouw ontstaan schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant X om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 28 september 2009, het verzoek van X afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de meeste schulden van X waren ontstaan door overbesteding en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze schulden te goeder trouw waren ontstaan. X had geen bewijsstukken overgelegd die de ontstaansdatum, aard en noodzaak van zijn schulden onderbouwden, noch zijn financiële situatie op het moment van het aangaan van de schulden.
In hoger beroep heeft X betwist dat zijn schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan en heeft hij aangevoerd dat hij de leningen voornamelijk heeft aangewend voor noodzakelijke uitgaven zoals water en energie. Hij stelde ook dat hij in 2004 een schuld had in verband met gebitssanering, waarvoor hij geen bijzondere bijstand ontving. X voerde aan dat hij inmiddels zijn vaste lasten op orde had en dat hij aflossingen deed op zijn schulden.
Het hof oordeelde echter dat X, net als in eerste aanleg, onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw was geweest. Het hof wees erop dat X geen bewijs had geleverd voor de ontstaansdatum en noodzaak van zijn schulden en dat er onduidelijkheid bestond over zijn financiële situatie. Het hof concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding konden geven tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. De beslissing van de rechtbank werd derhalve bekrachtigd.