ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1951

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.035.241-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens tekortkomingen in de medewerking

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de appellant, die werkzaam is in het bedrijf van zijn vrouw voor een minimum salaris. De vrouw van de appellant draagt de extra kosten van het gezin, waaronder vakanties, wat leidt tot de vraag of de appellant voldoende heeft gedaan om zijn inkomen te verhogen. De appellant heeft gesteld dat hij niet goed begreep wat zijn verplichtingen waren in het kader van de schuldsanering, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende heeft meegewerkt aan de uitvoering van de regeling. Het hof stelt vast dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn sollicitatieplicht en dat hij niet tijdig informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder over zijn gezinsinkomen en -uitgaven. De bewindvoerder heeft bezwaar gemaakt tegen de late inlevering van stukken en heeft betoogd dat de appellant niet actief heeft meegewerkt aan de schuldsanering. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van de appellant van voldoende ernstige aard zijn om de schuldsanering tussentijds te beëindigen. De beslissing van de rechtbank om de schuldsanering te beëindigen wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 25 augustus 2009 in de zaak met zaaknummer 200.035.241/01 van:
APPELLANT,
wonende [adres en woonplaats],
advocaat: mr. M. Zwennes te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant is bij per fax op 18 juni 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2009, waarbij ten aanzien van hem de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd en waarbij in zijn faillissement mr. W.A.H. Melissen, rechter in voornoemde rechtbank, is benoemd tot rechter-commissaris met aanstelling van M. van Rijswijk te Amsterdam, tot curator.
1.2 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 11 augustus 2009. Bij die behandeling is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd. Voorts is de bewindvoerder, mr. C.G. van der Wiel samen met haar kantoorgenote J.M. Pijlman, verschenen.
2. De gronden van de beslissing
2.1 Op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellant beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet heeft voldaan aan zijn informatie-, afdracht- en inspanningsverplichting. De rechtbank heeft overwogen dat appellant tijdens het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris van 19 januari 2009 reeds op de tekortkomingen is gewezen.
2.2 Ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep heeft de bewindvoerder een verslag met bijlage d.d. 5 augustus 2009 aan het hof doen toekomen. Hiervan heeft appellant kennis genomen.
2.3 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.3.1 Appellant is [in] 2003 gehuwd op huwelijkse voorwaarden met Y. Uit dit huwelijk is één kind geboren. Appellant handelde eerder onder de naam Uitzendbureau Nieuw-Sloten en Stucadoorsbedrijf A, gevestigd op 1 juni 2000 en opgeheven met ingang van 1 mei 2005. Appellant is sinds 1 januari 2004 in dienst van X BV, een bedrijf op naam van Y dat is gekocht op 5 november 2003. Appellant werkte sindsdien 20 uur in de week en verdiende € 850,- bruto per maand. Met ingang van 1 januari 2008 is zijn arbeidsovereenkomst omgezet naar een fulltime overeenkomst en verdient hij € 1.335,- bruto per maand.
2.3.2 Op 14 maart 2008 is appellant toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De totale schuldenlast bedroeg volgens de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub a van de Faillissementswet (Fw) op 30 januari 2008 € 198.658,19.
2.3.3 Appellant heeft gesteld dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet altijd goed begrepen heeft, maar dat hij wel zijn best heeft gedaan. Zo begreep hij het systeem van het vrij te laten bedrag niet en is er een boedelachterstand ontstaan. Ondertussen is deze boedelachterstand echter geheel ingelopen dankzij een gift van Y. Voorts had hij niet begrepen dat hij kopieën van sollicitatiebrieven aan de bewindvoerder moest sturen. Hij heeft echter wel gesolliciteerd, getuige ook de sollicitatiebrieven die hij thans in het geding heeft gebracht. Maar door de crisis is het hem niet gelukt een andere baan te vinden. Wel zal hij met ingang van 1 augustus 2009 vanwege de zwangerschap van Y een deel van haar werkzaamheden overnemen en een daarbij passend hoger salaris van € 1.500,- netto per maand gaan verdienen. Eerder was zijn inkomen wel het dubbele van wat hij verdiende toen hij 20 uur werkte, maar dat was deels schijn door fiscale inhoudingen, aldus appellant.
Appellant heeft voorts aangegeven dat hij niet eerder de boekhouding kon overleggen, omdat de boekhouding altijd achteraf wordt opgesteld door de boekhouder. Ten slotte heeft hij gesteld dat het jaloersmakend maar niet verboden is dat zijn vrouw veel voor hem betaalt. Mocht de bewindvoerder van mening zijn dat dit beschouwd moet worden als een schenking en meegenomen moet worden bij de berekening van het vrij te laten bedrag, dan had de bewindvoerder dat moeten doen, aldus appellant.
2.3.4 In de eerste plaats heeft de bewindvoerder bezwaar gemaakt tegen de late inlevering van de stukken door appellant. Naar haar mening druist dit in tegen een goede procesorde.
Het is de bewindvoerder niet bekend dat de boedelachterstand zou zijn ingelopen.
Het lijkt de bewindvoerder niet juist dat appellant bij 20 uur werken € 850,- bruto verdient en bij 40 uur werken € 1.350,- bruto per maand. Dat appellant nu een hoger inkomen heeft en nu sollicitatiebrieven overlegt, doet naar de mening van de bewindvoerder niet af aan de reden van de tussentijdse beëindiging, nu appellant dit alles achteraf doet. Het was hem echter reeds bekend dat hij een hoger inkomen moest gaan verwerven en sollicitatiebrieven moest overleggen, aangezien dit hem uitdrukkelijk te verstaan is gegeven bij de toelating tot de schuldsanering en tijdens het verhoor voor de rechter-commissaris. De bewindvoerder heeft voorts gesteld dat appellant zoveel extra’s van zijn vrouw heeft gekregen, ondermeer een vakantie naar Turkije voor het hele gezin ad € 15.000,-, dat dit opgeteld dient te worden bij het gezinsinkomen.
Ten slotte heeft de bewindvoerder gesteld dat appellant haar niet vooraf op de hoogte heeft gesteld van bovenstaande vakantie, dat hij geen betalingsbewijzen aangaande die vakantie heeft overgelegd en dat het opvragen van informatie bij appellant in het algemeen genomen erg moeizaam ging.
2.4 Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op de schuldenaar rustende verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan sprake zijn indien de schuldenaar niet voldoet aan de afdrachtverplichting en nalaat aan de bewindvoerder volledige informatie te verschaffen over gegevens waarvan hij weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.5 Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is ook het hof van oordeel dat appellant tekortgeschoten is in het actief meewerken aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Vaststaat dat appellant gedurende de loop van de schuldsanering niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht. Hij heeft duidelijk verstaan verkregen dat het in het kader van de schuldsaneringsregeling niet genoeg was om voor een minimumloon in het bedrijf van zijn vrouw te blijven werken en hij zich in diende te spannen voor een beter betaalde baan. Dit hield onder meer in dat hij vier gerichte sollicitatiebrieven per maand diende te versturen en een afschrift hiervan aan de bewindvoerder diende over te leggen. Hiervan is het hof niet gebleken. Dat hij thans meerdere niet ondertekende sollicitatiebrieven overlegt, maakt dit niet anders. Niet valt te controleren of deze brieven daadwerkelijk zijn verstuurd, te meer nu appellant geen afwijzingsbrieven van de beoogde werkgevers heeft overgelegd. Bovendien heeft hij deze brieven in een te laat stadium overgelegd. Hetzelfde geldt voor zijn thans hogere inkomen. Dat hij thans een hoger inkomen heeft, neemt niet weg dat hij zich reeds in een eerder stadium had moeten inspannen om zich een hoger inkomen te verwerven.
Voorts is het hof van oordeel dat appellant als saniet uit eigener beweging meer informatie aan de bewindvoerder had moeten verstrekken, zoals de bewindvoerder vooraf informeren over zijn vakantie en met name ook voor wat betreft de extra’s die zijn vrouw aan c.q. voor hem betaalt. Appellant had naar het oordeel van het hof openheid van zaken te geven betreffende zijn gezinsinkomen, maar zeker ook de gezinsuitgaven. Dit heeft hij verzuimd – tijdig - te doen.
2.6 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat appellant in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Dit is van voldoende ernstige aard om de regeling tussentijds te beëindigen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank derhalve bekrachtigen.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Clement, P.J. Duinkerken en W.J. Noordhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 25 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.