ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1058

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.385 -01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en formele rechtskracht van dwangbevelen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Haarlemse Grond- en Huizenexploitatie B.V. (HGHE) tegen de Gemeente Haarlem. HGHE had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de Gemeente, waaronder een verzoek tot betaling van kosten die voortvloeiden uit bestuursdwang. De rechtbank te Haarlem had deze vorderingen afgewezen, met als belangrijkste reden dat de vorderingen afketsen op de formele rechtskracht van de dwangbevelen die de Gemeente had uitgevaardigd. HGHE had geen verzet ingesteld tegen deze dwangbevelen, waardoor de rechtskracht ervan vaststond.

Het hof bevestigt de afwijzing van de vorderingen door de rechtbank. Het stelt vast dat HGHE niet heeft voldaan aan de aanzeggingen van de Gemeente om noodzakelijke voorzieningen aan de woningen aan te brengen, wat leidde tot de toepassing van bestuursdwang. De dwangbevelen, die op 6 juni 2005 zijn uitgevaardigd, bevatten de kosten van bestuursdwang, inclusief een verhoging van 15% voor ambtelijke begeleiding. HGHE heeft geen verzet ingesteld tegen deze dwangbevelen, waardoor de formele rechtskracht van deze besluiten niet kan worden betwist.

Het hof concludeert dat de vorderingen van HGHE, die onder andere betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de dwangbevelen en de hoogte van de kosten, niet kunnen worden toegewezen. De grieven van HGHE falen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij HGHE wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 13 oktober 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAARLEMSE GROND- EN HUIZENEXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs, te Amsterdam,
t e g e n
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr.F.B. Falkena, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna HGHE en de Gemeente genoemd.
Bij dagvaarding van 1 februari 2008 is HGHE in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 7 november 2007, onder zaak/rolnummer 137899 / HA ZA 07-1016 gewezen tussen HGHE als eiseres en de Gemeente als gedaagde.
HGHE heeft zes grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van HGHE alsnog zal toewijzen met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de procedure in beide instanties.
De Gemeente heeft geantwoord, bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van HGHE, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben schriftelijk gepleit. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Omtrent deze vaststelling bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak kortweg om het volgende.
3.1.1 HGHE verhuurt aan haar in eigendom toebehorende woningen aan de Rijnstraat 58 en de Zwaluwstraat 5 te Haarlem aan particuliere huurders. Zij heeft niet voldaan aan aanzeggingen die de Gemeente in 2003 en 2004 heeft gedaan om op grond van de Woningwet een aantal voorzieningen aan genoemde woningen aan te brengen. De Gemeente heeft vervolgens jegens HGHE bestuursdwang toegepast door de werkzaamheden met betrekking tot bedoelde voorzieningen te laten uitvoeren. De Gemeente heeft daartoe een aantal bouwbedrijven ingeschakeld. Op 6 juni 2005 heeft de Gemeente aan HGHE twee dwangbevelen uitgevaardigd teneinde de door HGHE verschuldigde kosten van bestuursdwang, op grond van artikel 5:25 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB), verhoogd met de op de invordering vallende kosten, in te vorderen.
3.1.2 Het dwangbevel ten aanzien van Rijnstraat 58 is uitgevaardigd voor een hoofdsom van € 12.787,16, de wettelijke rente vanaf 20 januari 2005, de op de invordering vallende kosten en de kosten van betekening van het deurwaardersexploit. Het dwangbevel ten aanzien van Zwaluwstraat 5 is gelijkluidend met dien verstande dat de hoofdsom € 12.753,01 bedraagt en de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 17 december 2004. Beide dwangbevelen vermelden dat de Gemeente aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van een verhoging van de kosten met 15% vanwege ambtelijke begeleiding.
3.1.3 Genoemde dwangbevelen zijn op 15 juni 2005 bij deurwaardersexploit aan HGHE betekend. Het betekeningsexploit met betrekking tot Rijnstraat 58 vermeldt aan hoofdsom een bedrag van € 13.739,16. Inclusief rente en de kosten van het exploit bedraagt het totaal verschuldigde bedrag € 14.017,75. Het betekeningsexploit met betrekking tot Zwaluwstraat 5 vermeldt aan hoofdsom een bedrag van € 13.705,01. Inclusief rente en kosten bedraagt het totaal verschuldigde bedrag € 14.030,59.
3.1.4 De dwangbevelen en de betekeningsexploiten hebben HGHE gelijktijdig bereikt. HGHE heeft geen verzet ingesteld tegen de dwangbevelen.
3.1.5 De rechtbank te Haarlem heeft bij vonnis van 22 maart 2006 B.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen Verzicht (hierna: Verzicht), een aan HGHE gelieerde vennootschap, niet ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen de dwangbevelen.
4. In eerste aanleg heeft HGHE gevorderd:
a. de Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.904, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 oktober 2006;
b. de Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 324,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. voor recht te verklaren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de gemeente werkzaamheden aan de woningen te duur heeft laten uitvoeren en heeft ingestemd met dubbel uitgevoerd werk;
d. voor recht te verklaren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Gemeente een verhoging van de kosten met 15% in rekening brengt;
e. voor recht te verklaren dat het in rekening brengen van 19% BTW (naar het hof begrijpt: met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden onder bestuursdwang) een ongerechtvaardigde verrijking oplevert en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en daaraan in de kern ten grondslag gelegd dat de vorderingen afketsen op de formele rechtskracht van de dwangbevelen. Hiertegen keert zich het hoger beroep.
6. In haar eerste grief stelt HGHE zich op het standpunt dat zij tijdig, namelijk via Verzicht die met HGHE vereenzelvigd dient te worden, in verzet is gekomen tegen de dwangbevelen en dat op die grond aan de dwangbevelen geen formele rechtskracht toekomt. Zij beroept zich er in dit verband op dat Verzicht op basis van een misslag door de rechtbank te Haarlem bij vonnis van 22 maart 2006 niet ontvankelijk is verklaard in haar verzet.
7. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat Verzicht noch HGHE tegen genoemd vonnis van de rechtbank Haarlem hoger beroep heeft ingesteld, zodat de niet-ontvankelijkheid van Verzicht vaststaat. Zo er al sprake zou zijn van de door HGHE bepleite misslag, dan kan dit aspect derhalve in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Nu evenzeer vaststaat dat HGHE geen verzet tegen de dwangbevelen heeft ingesteld, dient te worden uitgegaan van de formele rechtskracht van de dwangbevelen. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de dwangbevelen, zowel ten aanzien van de inhoud als ten aanzien van de wijze van totstandkoming daarvan. HGHE heeft subsidiair aangevoerd dat er aanleiding bestaat om in dit geval een uitzondering op de formele rechtskracht te maken. In de stellingen van HGHE leest het hof geen enkel aanknopingspunt dat tot dat oordeel zou kunnen leiden. Grief I is van de baan.
8. Grief II heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van de hierboven weergegeven vorderingen onder c en e. De rechtbank heeft dienaangaande met juistheid overwogen dat deze vorderingen zien op de rechtsgeldigheid van de inhoud van de dwangbevelen en dat de formele rechtskracht van de dwangbevelen meebrengt dat de gevorderde verklaringen voor recht hierop afstuiten. Grief II faalt.
9. In grief III brengt HGHE te berde dat de rechtbank ten onrechte de hierboven weergegeven vordering onder a ten bedrage van € 1.904,- heeft afgewezen. Volgens HGHE maken deze kosten, (€ 952,- met betrekking tot de Rijnstraat 58 en hetzelfde bedrag met betrekking tot Zwaluwstraat 5), geen onderdeel uit van de dwangbevelen. Bij gebreke van enige onderbouwing van deze kosten, dient het bedrag van € 1.904,- aan HGHE te worden terugbetaald, aldus nog steeds HGHE.
10. Het hof overweegt het volgende. Als uitgangspunt dient te gelden dat een dwangbevel mede geldt voor de invorderingskosten, ook al worden deze eerst in het betekeningsexploit gekwantificeerd. In de dwangbevelen staat dat de Gemeente aanspraak maakt op de op de invordering vallende kosten. Uit het verschil tussen de in de dwangbevelen en in de betekeningsexploiten genoemde hoofdsommen blijkt dat deze kosten een bedrag van 2x € 952,- vertegenwoordigen. Vaststaat dat de dwangbevelen en de betekeningsexploiten HGHE gelijktijdig hebben bereikt. Door geen verzet in te stellen tegen de dwangbevelen, heeft HGHE geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de verschuldigdheid en de hoogte van de invorderingskosten aan te vechten. De rechtbank heeft derhalve terecht de hierboven weergegeven vordering onder a afgewezen op de grond dat de formele rechtskracht van de dwangbevelen zich mede uitstrekt over de invorderingskosten.
11. Grief IV ziet op een verhoging met 15% van kosten die de Gemeente aan HGHE in rekening heeft gebracht vanwege ambtelijke begeleiding. Volgens HGHE maken deze kosten geen onderdeel uit van de dwangbevelen en bestaat er voor de toeslag van 15%, die buitenproportioneel is, geen enkele grond.
12. In de dwangbevelen staat dat de Gemeente aanspraak maakt op vergoeding van de verhoging van de kosten met 15% vanwege ambtelijke begeleiding (zie onder 3.1.2). Anders dan HGHE stelt, is de verhoging van 15% derhalve begrepen in de in de dwangbevelen genoemde hoofdsom. De conclusie kan derhalve geen andere zijn dan dat de formele rechtskracht van de dwangbevelen zich ook uitstrekt tot de door de Gemeente gevorderde verhoging van 15%. De rechtbank heeft derhalve terecht en op juiste grond het gevorderde onder d afgewezen.
13. Grief V ziet op de afwijzing in het bestreden vonnis van een veroordeling van de Gemeente in kosten. Deze grief volgt het lot van de overige grieven en behoeft geen afzonderlijke bespreking.
14. In grief VI stelt HGHE aan de orde dat de Gemeente dient te worden veroordeeld in betaling aan HGHE van de schade die als gevolg van buitenproportionele executiemaatregelen heeft geleden. Nog daargelaten dat HGHE aan deze grief geen duidelijk omlijnde vordering in het petitum in hoger beroep heeft verbonden, heeft zij haar stelling niet dan wel onvoldoende geadstrueerd en geconcretiseerd. Van buitenproportionele executiemaatregelen is geen sprake. De grief is verworpen.
4. Slotsom
De grieven falen. Het bewijsaanbod wordt afgewezen omdat het is gebaseerd op onvoldoende geconcretiseerde stellingen, die indien al bewezen, niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. HGHE, in het ongelijk gesteld, zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 7 november 2007, onder zaak/rolnummer 137899 / HA ZA 07-1016 gewezen tussen HGHE als eiseres en de Gemeente als gedaagde;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verwijst HGHE in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 303,--aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, G.C. Makkink en J.C. Toorman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 oktober 2009.