GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CAMPING CALLASSANDE B.V.,
gevestigd te Callantsoog, gemeente Zijpe,
APPELLANTE,
advocaat: mr. H.E. van Berckel-Dekker te Eindhoven,
[Werknemer],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
WERKNEMER,
advocaat: mr. J.J. Jorna te Den Helder.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk Callassande en [werknemer] genoemd.
Bij dagvaarding van 7 januari 2009 is Callassande in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 november 2008 van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar, in deze zaak onder nummer 266576 CV EXPL 08-2530 gewezen tussen [werknemer] als eiser en Callassande als gedaagde.
Callassande heeft bij memorie acht grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [werknemer] af zal wijzen, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [werknemer] in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen na-salaris.
Bij memorie van antwoord heeft [werknemer] de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Callassande in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van Callassande.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil (met uitzondering van de datum waarop [werknemer] voor onbepaalde tijd bij Callassande in dienst is getreden, waarop grief I betrekking heeft), zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4.1. Callassande exploiteert een kampeerbedrijf te Callantsoog. [Werknemer], geboren [in] 1960, is vanaf april 2002 als algemeen medewerker in dienst van Callassande. Op 19 december 2005 is hij bij het verrichten van schilderwerkzaamheden aan het dak van het overdekte zwembad - die door hem werden uitgevoerd met behulp van een ladder - ten val gekomen. De arbeidsinspectie heeft een ongevalsrapport opgemaakt dat voor zover hier van belang luidt:
Het ongeval
Op maandag 19 december 2005 is het slachtoffer verder gegaan met schilder werkzaamheden. Deze werkzaamheden waren volgens oordeel van het slachtoffer te doen met een ladder aangezien het de lagere gedeelten betrof van het zwembad. Voor de hoger gelegen schilderwerkzaamheden werd een steiger gebruikt. (…). Rond 14.45 uur is het slachtoffer begonnen met het beklimmen van de ladder. Toen het slachtoffer op circa 1,5 meter hoogte was aangekomen is de ladder om nog onduidelijke reden gaan schuiven. Hierdoor is het slachtoffer met zijn linkerbeen tussen 2 sports terecht gekomen. De volgorde van neerkomen is als volgt: eerst het been, toen de ladder en als laatste de rest van het lichaam. Hierdoor heeft het slachtoffer een meervoudige open beenbreuk opgelopen. (…) de reden waarom de ladder is gaan schuiven is tot nog toe onduidelijk. Na het in positie brengen van de ladder (…) heb ik, rapporteur, de ladder een klein stukje proberen te verschuiven. Echter, het gewicht van de ladder en de staat van de rubbers in de stabilisatiebalk verhinderden mij echter de ladder in beweging te brengen.
Arbeidsmiddel
Het arbeidsmiddel, de ladder, verkeerde op het eerste gezicht in goede staat. De rubbers zagen er (…) niet versleten uit. Ook zit er een stikker op de zijkant met de aanduiding NEN-2484 (…). Dit betekent dat de ladder aan de NEN-2484 norm voldoet.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval.
[Werknemer] heeft blijvend letsel opgelopen als gevolg van het ongeval. Hij ontvangt thans een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een percentage 80-100%.
4.2. [Werknemer] heeft Callassande op 13 mei 2008 gedagvaard. Hij heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Callassande aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het arbeidsongeval op 19 december 2005 en veroordeling van Callassande - kort gezegd - tot schadevergoeding. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis beslist dat Callassande haar zorgplicht heeft geschonden en aansprakelijk is voor de schade van [werknemer] als gevolg van het arbeidsongeval en heeft tussentijds hoger beroep opengesteld. Callassande komt in hoger beroep op tegen deze beslissing van de kantonrechter.
4.3. [Werknemer] heeft erkend dat hij (omstreeks) april 2002 voor bepaalde tijd in dienst is getreden bij Callassande. Grief 1 is terecht voorgedragen maar kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden aangezien niet in geschil is dat [werknemer] op 19 december 2005 bij Callassande in dienst was.
4.4. De grieven 2 tot en met 8 betreffen de vraag of Callassande in verband met het arbeidsongeval haar zorgplicht heeft geschonden en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.5. Het hof stelt voorop dat Callassande zodanige maatregelen diende te treffen en aanwijzingen diende te geven als redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [werknemer] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Callassande is aansprakelijk voor de schade die [werknemer] als gevolg van de val met of van de ladder heeft geleden, tenzij zij aantoont dat zij haar in artikel 7:685 lid 1 BW omschreven zorgplicht is nagekomen.
4.6. Callassande stelt dat haar directeur [X] regelmatig (aan het begin van de werkdag) met [werknemer] en met diens collega [Y] het te verrichten werk besprak en dat daarbij veiligheidsinstructies werden gegeven. [Werknemer] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Callassande stelt voorts dat de arbeid op veilige wijze met de aan [werknemer] ter beschikking gestelde ladder kon worden verricht: de ladder was veilig en aan de voorschriften ter voorkoming van valgevaar en omtrent het gebruik van ladders en trappen van de artikelen 3.16 en 7.33 Arbeidsomstandighedenbesluit was voldaan.
4.7. [Werknemer] betwist dat was voldaan aan de voorschriften ter voorkoming van valgevaar, nu niet is komen vast te staan dat het gebruik van andere, veiligere arbeidsmiddelen (zoals een rolsteiger) niet mogelijk was en nu de statijd meer dan 4 uren per dag bedroeg. Hij beroept zich in dit verband op de door de sociale partners vastgestelde Leidraad ‘Veilig werken op hoogte’ en op de daarin toegelichte nieuwe voorschriften uit het Arbeidsomstandighedenbesluit in zake veilig werken op hoogte.
4.8. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.8.1. Tot 15 juli 2006 bevatte het Arbeidsomstandighedenbesluit voor zover hier van belang de volgende voorschriften ter voorkoming van valgevaar en het gebruik van ladders en trappen:
Artikel 3.16-Voorkomen valgevaar
1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid, die op veilige wijze op een ladder, trap of dergelijke kan worden verricht.
Artikel 7.33- Ladders en trappen
1. Ladders en trappen zijn voldoende sterk en stijf.
2. Ladders en trappen zijn stabiel opgesteld en zo nodig vastgezet en van een voldoende lengte om in alle standen waarin zij worden gebruikt, een stevige steun voor handen en voeten te bieden.
4.8.2. Bij Koninklijk Besluit van 8 juni 2004 (Stb. 279) is de Europese Richtlijn nummer 2001/45/EG, PbEG L 195 (hierna: Richtlijn ‘Werken op hoogte’) in het Arbeidsomstandigheden-besluit geïmplementeerd. Artikel 7.23 (nieuw) luidt voor zover hier van belang als volgt:
1. Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te handhaven. (…)
2. Met inachtneming van het eerste lid wordt het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaatsen op hoogte beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico, en
a. vanwege de korte gebruiksduur, of
b. de bestaande kenmerken van de locaties die de werkgever niet kan veranderen.
Artikel 7.23a (nieuw) bevat specifieke gebruiksvoorschriften voor het gebruik van ladders en trappen.
4.8.3. In artikel II van het Besluit van 8 juni 2004 is de datum van inwerkingtreding van de artikelen 7.23 en 7.23a bepaald op 15 juli 2006. De toelichting op Artikel II luidt:
Artikel 2 van de Richtlijn werken op hoogte bepaalt dat lidstaten zorg dragen voor aanneming en bekendmaking van de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om uiterlijk 19 juli 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Echter op grond van dit artikel kunnen lidstaten tevens bepalen dat de implementatie van de richtlijn ten hoogste twee jaar na de aanneming en bekendmaking in werking treedt om rekening te houden met de verschillende specifieke problemen die de praktische toepassing van de Richtlijn werken op hoogte met zich mee brengt, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf. Van deze mogelijkheid is in de onderhavige wijziging gebruik gemaakt.
4.8.4. Bij Koninklijk Besluit van 5 december 2006 (Stb. 674) is artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit als volgt gewijzigd:
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, opnemingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
4.8.5. Tijdens de overgangstermijn van 19 juli 2004 tot 15 juli 2006 waren de artikelen 7.23 en 7.23a Arbeidsomstandighedenbesluit nog niet van kracht. De leidraad ‘Veilig werken op hoogte’ en de daarin als Schema’s 1 en 2 opgenomen stroomdiagrammen ‘beoordeling keuze arbeidsmiddel’ en ‘beoordeling werkplek ladder’ bevatten een uitwerking van deze nieuwe voorschriften. Het hof zal de vraag of Callassande heeft voldaan aan haar zorgplicht gelet op het voorgaande toetsen aan de in de artikelen 3.16 en 7.33 Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen voorschriften, zoals deze op 19 december 2005 golden. In dat kader gelden geen specifieke voorschriften met betrekking tot stahoogte en gemiddelde staduur per dag.
4.9. Naar het oordeel van het hof is Callassande geslaagd in het bewijs dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen:
a) vast staat dat Callassande aan [werknemer] een ladder ter beschikking heeft gesteld die voldeed aan de op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving daaraan te stellen eisen (NEN 2484);
b) [Werknemer] heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat [X] tijdens dagelijkse werkbesprekingen veiligheidsinstructies gaf;
c) [Werknemer] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de stahoogte ter plaatse (aan de lagere zijde van het zwembad waar [werknemer] op 19 december 2005 werkzaam was) zodanig was dat nog veilig met een ladder gewerkt kon worden;
d) Callassande heeft aangevoerd dat in het lage gedeelte van het zwembad de locatie niet toeliet dat met een (rol)steiger werd gewerkt: bij gebruik van een steiger kon de raampartij aan de achterzijde van het zwembad niet worden bereikt; gebruik van een rolsteiger was hierdoor niet gerechtvaardigd; [werknemer] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist; en
e) de Arbeidsinspectie heeft in haar ongevalsrapport vastgesteld dat de ladder stabiel kon worden opgesteld en heeft ook overigens geen schending van de voorschriften gesteld bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet geconstateerd.
4.10. [Werknemer] voert daarnaast aan dat de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE) niet aan hem is uitgereikt. [Werknemer] heeft echter niet bestreden dat de in 2005 binnen Callassande voorhanden RIE geen bepalingen met betrekking tot werken op hoogte bevatte. De verplichting voor werken op hoogte in bepaalde gevallen een RIE op te stellen is eerst ingevoerd in juli 2006, zodat het ontbreken van een bepaling in de RIE omtrent werken met ladders op zichzelf geen overtreding van arbeidsomstandighedenvoorschriften inhoudt. Het niet uitreiken van de RIE aan [werknemer] heeft niet kunnen bijdragen aan het ontstaan van het ongeval. Aansprakelijkheid van Callassande kan daar niet op worden gebaseerd.
4.11. Het voorgaande voert het hof tot de conclusie dat Callassande niet aansprakelijk is voor de schade die [werknemer] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het hem op 19 december 2005 overkomen arbeidsongeval. De grieven slagen.
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vorderingen van [werknemer] zullen worden afgewezen. [Werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vorderingen van [werknemer] af;
verwijst [werknemer] in de kosten van de eerste aanleg en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Callassande op € 800,- wegens salaris;
verwijst [werknemer] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] op € 325,80 wegens verschotten en € 1.185,- wegens salaris;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.C. Römer, W.J. van den Bergh en J.W. Hoekzema, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009.