ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005123-08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op poging tot doodslag bewezen; beroep op putatief noodweer verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor poging tot doodslag, waarbij hij op 7 juni 2008 te Amsterdam met een stanleymes een steekwond toebracht aan het slachtoffer. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit putatief noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die een fles had gebroken en zich agressief gedroeg. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou verwonden. De getuigenverklaringen ondersteunden de conclusie dat de verdachte niet in een noodsituatie verkeerde en dat hij zich had kunnen onttrekken aan de confrontatie. Het hof achtte het voorwaardelijk opzet op levensberoving bewezen, ondanks de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door alcohol- en drugsgebruik. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof handhaafde deze straf, maar legde bijzondere voorwaarden op voor reclassering en behandeling van de verdachte. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van het geweldsdelict en de impact op de openbare orde.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005123-08
datum uitspraak: 15 december 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-437275-08 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats- en datum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 juli 2009, 22 september 2009 en 1 december 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juni 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (stanley)mes, althans met een scherp en of puntig voorwerp eenmaal of meermalen heeft gestoken en/of gesneden in de hals en/of de nek, althans het lichaam van die [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere bewijsconstructie komt.
Bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juni 2008 te Amsterdam op het Museumplein op een afstand van ongeveer één meter van [slachtoffer] vandaan stond en met zijn stanleymes in zijn hand een bovenhandse beweging in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt.1
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op voormelde datum en plaats een man is tegengekomen, zij elkaar van dichtbij recht in de ogen keken, de man een stanleymes in zijn hand hield en daarmee [slachtoffer] links in de nek stak, waardoor het bloed uit zijn nek spoot.2
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op voormelde datum en plaats zag dat twee mannen een woordenwisseling hadden, deze mannen tegenover elkaar stonden, dicht bij elkaar, dat één van de mannen plotseling met een arm een beweging maakte in de richting van de andere man en dat laatstgenoemde man uit zijn hals begon te bloeden en later is afgevoerd in een ambulance.3
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op voormelde datum en plaats merkte dat twee mannen naar elkaar schreeuwden, de ene man een voorwerp in zijn hand had waarmee kan worden gestoken, de man met het mes (het hof leest: voormeld voorwerp) de andere man aanviel en hem in zijn nek stak.4
[arts], arts-assistent keel-, neus- en oorheelkunde (KNO), werkzaam bij het VU Medisch Centrum te Amsterdam, heeft verklaard dat bij de heer [achternaam slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] bij lichamelijk onderzoek in de hals links een forse steekwond is gezien met een lengte van 4 cm, waaronder een fors hematoom van 5 x 3 cm, dat deze wond al een uur afgedrukt bleek te zijn en hiermee de bloeding niet tot stelpen was gekomen en dat derhalve is besloten tot exploratie onder algehele narcose, waarbij is gebleken dat de bloeding is ontstaan door een doorgesneden bloedvaatje in de huid. Voorts heeft deze arts-assistent verklaard dat [slachtoffer] van 7 juni 2008 tot en met 8 juni 2008 was opgenomen op de afdeling KNO van het VU Medisch Centrum te Amsterdam.5
Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [slachtoffer] niet met het mes wilde raken, maar slechts een afwerende beweging heeft gemaakt en niet heeft gezien dat hij [slachtoffer] met het mes heeft geraakt. Voor zover de verdachte aldus heeft willen betwisten dat hij het voornemen heeft gehad opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, overweegt het hof het volgende.
Uit de in de bewijsmiddelen opgesomde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte en [slachtoffer] dicht tegenover elkaar stonden, de verdachte bovenhands een zwaaiende of stekende beweging met een stanleymes in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt en [slachtoffer] daarbij een bloedende wond in zijn hals heeft opgelopen. Het maken van een zwaaiende of stekende beweging impliceert dat het mes met enige kracht is gehanteerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat verwondingen van de hals met een mes – en dan nog een scherp mes als een stanleymes – gelet op de aanwezigheid van slagaders en luchtpijp in dit deel van het lichaam, van levensbedreigende aard kunnen zijn, te meer indien dat mes met enige kracht wordt gebruikt. Gelet op de nabijheid van [slachtoffer] en de wijze waarop de verdachte het mes heeft gebruikt, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer] met gevaar voor diens leven zou verwonden. Het hof acht dan ook bewezen dat bij de verdachte het voorwaardelijk opzet op levensberoving van [slachtoffer] aanwezig was.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een stanleymes heeft gestoken of gesneden in de hals van die [slachtoffer].
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hiervoor weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op putatief noodweer en daartoe het volgende aangevoerd.
Er is een woordenwisseling tussen [slachtoffer] en de verdachte ontstaan. [slachtoffer] heeft daarbij een fles gebroken en die in de richting van de verdachte gegooid. [slachtoffer] en de verdachte zijn onder het uitwisselen van scheldwoorden uiteengegaan, maar [slachtoffer] is direct daarna naar de verdachte gelopen. De verdachte voelde zich bedreigd, omdat [slachtoffer] groter was dan hij, zei dat hij een mes had en een beweging maakte alsof hij een mes tevoorschijn wilde halen. Voorts voelde de verdachte zich omsingeld, omdat hij meende dat hij omringd werd door personen die op de hand waren van [slachtoffer].
Het hof overweegt omtrent dit verweer het volgende.
De getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard:
Er was een woordenwisseling tussen twee mannen, de later aangehouden man (het hof begrijpt: de verdachte) en het latere slachtoffer. De verdachte schreeuwde het meest. Het slachtoffer schreeuwde in het begin terug, maar dit werd minder en hij liep weg. Het slachtoffer probeerde de verdachte, die een steekvoorwerp in zijn hand had, op afstand te houden en zei “Ga weg, laat mij”. Beide mannen konden weglopen en geen van beiden was ingesloten.6
De getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat er geen anderen om de verdachte en [slachtoffer] heen stonden.7
De verklaringen van voormelde getuigen weerspreken aldus de lezing van de verdediging van het onderhavige feit op essentiële punten. Uit de verklaring van [getuige 2] volgt dat in ieder geval op het moment dat de verdachte het stanleymes in zijn hand had de houding van [slachtoffer] niet (meer) bedreigend was. Zowel uit de verklaring van [getuige 2] als die van [getuige 1] blijkt dat de verdachte redelijkerwijs niet heeft kunnen veronderstellen dat hij werd omsingeld. Zelfs indien de verdachte heeft gemeend dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer], geldt dat hij zich daar op eenvoudige wijze aan had kunnen onttrekken door weg te lopen. Ook overigens bieden deze verklaringen noch die van andere getuigen aanknopingspunten voor het oordeel van de verdediging dat de verdachte verschuldigbaar heeft kunnen dwalen met betrekking tot de noodzaak tot verdediging tegen een aanranding door [slachtoffer]. Het hof verwerpt daarom het verweer.
Er is voorts geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, toen hij onder invloed van alcohol verkeerde, [slachtoffer] blootgesteld aan levensbedreigend geweld, door hem met een stanleymes een wond aan de hals toe te brengen. Het feit heeft op de openbare weg plaatsgevonden en verscheidene personen zijn er getuige van geweest. Aldus is niet alleen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden, maar is ook de openbare orde geschokt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 10 september 2009 is verdachte niet eerder voor een soortgelijk geweldsmisdrijf strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf in beginsel passend en geboden, doch ziet in de hierna vermelde omstandigheden aanleiding een gedeelte van 6 maanden van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
[psychiater], psychiater, heeft op 3 juli 2008 een rapport opgemaakt van een door hem verricht psychiatrisch onderzoek van de verdachte. Het rapport houdt in dat er bij de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van alcohol en opioïden. De psychiater adviseert de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en door middel van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden te bewerkstelligen dat de verdachte verplicht reclasseringscontact met Jellinek Justitiële Verslavingszorg onderhoudt en behandeling door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst voortzet.
Het hof verenigt zich met het oordeel van voormelde psychiater dat het bewezengeachte de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof ziet hierin en in de omstandigheid dat de psychiater het recidiverisico hoger acht indien de verdachte niet begeleid wordt, aanleiding een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen onder de bijzondere voorwaarde van toezicht door Reclassering Nederland, om zo de kans op recidive zoveel mogelijk te verminderen. Het hof zal geen nadere voorwaarden aan dit toezicht verbinden, nu dergelijke voorwaarden, gelet op het navolgende, zinloos zouden zijn. De verdachte heeft te kennen gegeven niet te willen worden behandeld voor zijn alcoholafhankelijkheid. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat voor het einde van dit jaar de behandeling door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst, die bestaat uit het verstrekken van methadon, zal worden gestopt, omdat naar verwachting de verdachte dan zijn gebruik van methadon volledig zal hebben afgebouwd. Voorts is aannemelijk geworden dat de verdachte per 1 januari 2010 geen aanspraak meer zal kunnen maken op methadonverstrekking door de Geneeskundige en Gezondheidsdienst, omdat hij geen zorgverzekering heeft.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2009 naar voren gebracht dat bij de oplegging van een straf rekening dient te worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier bijna zeven maanden na het instellen van het hoger beroep (op 3 oktober 2008) binnen is gekomen bij de griffie van het gerechtshof, namelijk op 1 mei 2009, niettegenstaande de omstandigheid dat de verdachte toen gedetineerd was.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, gelet op de inzendtermijn van het dossier. Echter, gelet op de geringe omvang van de overschrijding (één maand), het ontslag van de verdachte uit detentie na de terechtzitting in hoger beroep van 22 september 2009 en de omstandigheid dat het hof arrest wijst binnen een termijn van minder dan 15 maanden na het instellen van het hoger beroep, zal het hof aan de overschrijding geen gevolgen verbinden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren en een gezamenlijkheid van voorwerpen vormen, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien het bewezenverklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte hem meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op de grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een stanleymes, kleur grijs, opschrift: made in England 10-020, met doosje, inhoudende vier mesjes.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. J.L. Bruinsma en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2009.
1 Terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2009.
2 Proces-verbaal, blz. 19-20.
3 Terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2009.
4 Proces-verbaal van 23 november (het hof begrijpt: 2009), opgemaakt door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof te Amsterdam.
5 Een schriftelijke verklaring van [arts], arts-assistent KNO, verbonden aan het VU Medisch Centrum, keel-, neus- en oorheelkunde, hoofd-halschirurgie, van 10 juni 2008.
6 Proces-verbaal van 23 november 2009, opgemaakt door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof te Amsterdam.
7 Terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2009.