GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 08/00246, 08/00247 en 08/00239
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
- [X],
wonende te [Z],
belanghebbende,
gemachtigde mr. L.F. Jagtenberg,
tegen de uitspraken in de zaken met de kenmerknummers 06/1513 en 06/930 van de rechtbank Haarlem van 24 januari 2008 in het geding tussen belanghebbende en
- de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam,
de inspecteur
- de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn,
de inspecteur MRB;
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerknummer 06/6413 van de rechtbank Haarlem van 24 januari 2008 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur MRB.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting 1998 (08/00246)
De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2003 aan belanghebbende voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (verder ook navorderingsaanslag IB) berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.611 en bij beschikking een boete opgelegd van 50% van het bedrag van de belastingaanslag (de IB-boete).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 23 december 2005, de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 25% van het bedrag van de belastingaanslag.
Bij uitspraak van 24 januari 2008 (AWB 06/1513), heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep - naar het Hof begrijpt - gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boete en in zoverre de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verlaagd tot 20%, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.2. Met betrekking tot de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (08/00247)
De inspecteur heeft met dagtekening 14 november 2003 aan belanghebbende over het tijdvak 12 januari 1998 tot en met 11 januari 2000 (verder ook: het BPM-naheffingstijdvak) een naheffingsaanslag betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (verder ook BPM) opgelegd van € 3.320. Ook is een boete vastgesteld van 50% van het bedrag van de belastingaanslag (de BPM-boete).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 december 2005, de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot 25%.
Bij uitspraak van 24 januari 2008 (AWB 06/930), heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep - naar het Hof begrijpt - gegrond verklaard voor zover gericht tegen de boete en in zoverre de uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verlaagd tot 20%, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.3. Met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting (08/00239)
De inspecteur MRB heeft met dagtekening 15 maart 2004 aan belanghebbende een naheffingsaanslag betreffende de motorrijtuigenbelasting (verder ook MRB) opgelegd over het tijdvak 10 november 1999 tot en met 10 april 2000 (verder ook de MRB-naheffingsaanslag).
De naheffingsaanslag bedroeg € 501. Ook is een boete vastgesteld van 100% van het bedrag van de belastingaanslag (de MRB-boete)
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur MRB bij uitspraak, gedagtekend 16 december 2005 de naheffingsaanslag verminderd tot een berekend over het tijdvak 10 november 1999 tot en met 10 januari 2000, zijnde € 199, en de boete verminderd tot 50% daarvan, zijnde € 99.
Bij uitspraak van 24 januari 2008 (AWB 06/6413) heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, naheffingsaanslag en boetebeschikking vernietigd.
1.4. Met betrekking tot de hogere beroepen
Tegen de onder 1.1 en 1.2 opgenomen uitspraken van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschriften van 8 maart 2008, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum, aangevuld bij brief van 28 april 2008.
Tegen de onder 1.3 opgenomen uitspraak van de rechtbank heeft de inspecteur MRB hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 5 maart 2008, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum.
De inspecteur en belanghebbende hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting zijn de hiervoor vermelde zaken gelijktijdig behandeld.
2.1. Feiten
Het Hof stelt de feiten vast zoals hierna opgenomen.
2.1.1. Belanghebbende is werkzaam als taxichauffeur in de regio [P]. In de jaren dan wel de tijdvakken waarop de onderhavige belastingaanslagen betrekking hebben exploiteerde hij in firmaverband een taxibedrijf. Voor zijn werkzaamheden maakte belanghebbende gebruik van een Opel Omega 2.5 DT met het kenteken AA-BB-01 (hierna: de taxi).
Het kenteken van de taxi stond van 12 januari 1998 tot en met 11 januari 2000 op naam van belanghebbende. Hij was de enige die van de taxi gebruik maakte. De cataloguswaarde van de taxi was ƒ 74.800. Aan de onderneming was het taxinummer [abc] toegekend.
2.1.2. Belanghebbende heeft met [Inbouwbedrijf D] een afspraak gemaakt voor het verrichten van werkzaamheden aan de taxi.
2.1.3. Inbouwbedrijf [D] hanteerde een werkplaatsagenda. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van de bladzijde uit die agenda betreffende 13 januari 1998. Een deel van de op die bladzijde vermelde gegevens is onleesbaar gemaakt . Leesbaar is wel de volgende vermelding:
“[abc] inb omega
[0612345678]
[7654321]”
“gaat door overwerk”
met een pijlstreep naar de volgende dag en de vermelding “nagaan factuur”.
06[12345678] is het nummer van belanghebbendes mobiele telefoon, [7654321] is het nummer van de huistelefoon van belanghebbende.
2.1.4. Tot de gedingstukken behoren kopieën van bladzijden uit een aantekenblok van een medewerker van Inbouwbedrijf [D]. Een deel van de bladzijden is onleesbaar gemaakt. Tot de wel leesbare gegevens behoort de vermelding:
“13 1 98 [abc] omega katoen koper tijd 2”. (het cijfer 2 is omcirkeld)
2.1.5. De inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende een zogenaamde kilometertelleronderbreker in de taxi heeft laten inbouwen.
2.1.6. Een kilometertelleronderbreker (KTO) is een in een auto aangebracht schakelmechanisme waarmee de kilometerteller langs elektronische weg kan worden uitgeschakeld, zodat deze tijdens het rijden niet doortelt, dan wel waarmee de kilometerteller, die tijdens het rijden normaal blijft functioneren, na een of meer ritten kan worden teruggezet op de stand die op de teller stond vóór aanvang van die rit(ten). Het was (in ieder geval vanaf 1997) mogelijk een KTO van een afstandsbediening te voorzien.
2.1.7. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB over de onderhavige jaar geen bijtelling privé gebruik auto aangegeven. Aan belanghebbende zijn teruggaven BPM verleend. Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur MRB bij beschikking voor de taxi vrijstelling van MRB verleend.
2.1.8. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn aan de inspecteur MRB gerenseigneerd.
2.1.9. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek onder meer de onder ‘Ontstaan en loop van het geding’ opgenomen belastingaanslagen en boeten opgelegd. De inspecteur MRB heeft op basis van hetzelfde onderzoek de aldaar vermelde naheffingsaanslag en boete opgelegd.
2.2. Het geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil:
- of belanghebbende conform artikel 42, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) overtuigend heeft aangetoond dat de taxi in 1998 voor niet meer dan 1.000 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt;
- of de taxi in het BPM-naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;
- of de taxi in het MRB-naheffingstijdvak geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van taxivervoer;
- of belanghebbende zich - met betrekking tot de heffing van IB, BPM en MRB - terecht op het gelijkheidsbeginsel beroept;
- of de inspecteur en de inspecteur MRB terecht en voor het juiste bedrag boeten hebben opgelegd.
2.3. Overwegingen van het Hof
2.3.1. De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunten en met name ook van zijn (door belanghebbende betwiste) stelling dat belanghebbende een KTO heeft laten inbouwen een groot aantal stukken overgelegd waarvan gedeelten onleesbaar zijn gemaakt. Ter zitting van het Hof heeft hij te kennen gegeven dat de belastingdienst wel beschikt over die stukken in een ongeschoonde vorm.
2.3.2. In hoger beroep is er van de zijde van belanghebbende over geklaagd dat hij slechts beschikt over de deels onleesbaar gemaakte stukken.
2.3.3. De onder 2.3.1. bedoelde stukken behoren in hun originele vorm – dat wil zeggen zonder dat daarvan gedeelten onleesbaar zijn gemaakt – tot de op de zaak betrekking hebbende stukken (vgl. Hoge Raad, 3 april 2009, nr. 07/13014, LJN BH9184). Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) had de inspecteur die stukken in beginsel in die originele vorm bij het verweerschrift moeten voegen. De inspecteur heeft ter zitting van het Hof aangegeven de stukken niet in de ongeschoonde vorm te willen overleggen hetgeen het Hof begrijpt als een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
Het Hof heeft te beoordelen of de weigering de stukken in de ongeschoonde vorm over te leggen door gewichtige redenen gerechtvaardigd is.
Het Hof zal de zaak hiertoe, dat wil zeggen uitsluitend ter toetsing van de vraag of gewichtige redenen zijn die het overleggen van de ongeschoonde versie van de stukken rechtvaardigen, verwijzen naar de 15e enkelvoudige belastingkamer die in zover zal optreden als zogenoemde ‘geheimhoudingskamer’.
2.3.4. De 15e enkelvoudige belastingkamer zal de vraag of de inspecteur zich terecht beroept op artikel 8:29, eerste lid, Awb behandelen ter zitting van 10 november 2009 waarvoor partijen te zijner tijd een uitnodiging ontvangen. Daaraan voorafgaand wordt de inspecteur opgedragen binnen een maand na deze tussenuitspraak de ongeschoonde versie van de stukken aan het Hof te zenden (ter attentie van mr. J. Couperus) met daarbij een schriftelijke toelichting waarin hij aangeeft waarom hij van oordeel is dat delen van de stukken onleesbaar dienen te blijven.
2.3.5. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
Op de hoger beroepen van belanghebbende en het hoger beroep van de inspecteur MRB
Het Hof:
- draagt de inspecteur op de ongeschoonde versie van de onder 2.3.1. bedoelde stukken binnen één maand na deze tussenuitspraak aan het Hof te zenden, voorzien van de onder 2.3.4. bedoelde toelichting;
- verwijst de zaak naar de 15e enkelvoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer) van dit Hof ter beoordeling van deze stukken met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:29 Awb;
- schorst de behandeling van de zaak totdat de geheimhoudingskamer zal hebben beslist.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter van de belastingkamer, M.J. Leijdekker en A.P.M. van Rijn, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier.
De beslissing is op 3 september 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze tussenuitspraak kan ingevolge artikel 28, vijfde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen slechts tegelijk met beroep in cassatie tegen de uitspraak in de hoofdzaak beroep in cassatie worden ingesteld.