GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.029.709
(zaaknummer rechtbank 250280/FA RK 08-3529)
beschikking van de familiekamer van 8 september 2009
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. F.E.J. Menkveld,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. M.J.E. Lenglet.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 december 2008, zoals uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 maart 2009, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking bij beschikking -voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad- te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, (naar het hof begrijpt) haar oorspronkelijk verzoek toe te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 mei 2009, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. De man verzoekt het hof, voorzover nodig uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.
2.3 Op 24 juli 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Lenglet van 24 juli 2009 met bijlagen. Op 3 augustus 2009 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Lenglet van 3 augustus 2009 met bijlagen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 4 augustus 2009 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr. F.E.J. Menkveld, advocaat te Maarssen, en de man bijgestaan door mr. M.J.E. Lenglet, advocaat te Utrecht.
2.5 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.6 Desgevraagd heeft mr. Menkveld tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van 3 augustus 2009, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die brief met bijlagen.
3.1 Partijen zijn op 2 september 1966 met elkaar gehuwd. Bij vonnis van 11 april 1984 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op 11 september 1984 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij voormeld echtscheidingsvonnis heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, voorlopig als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw € 272,27 (f 600,-) per maand zal voldoen, totdat de rechtbank een definitieve beslissing omtrent deze bijdrage heeft gegeven.
3.3 Bij eindvonnis van 3 juli 1985 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat de man met ingang van 1 juni 1985 als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw € 122,52 (f 270,-) per maand zal voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2006 ingevolge de wettelijke indexering € 195,88 per maand.
3.4 Bij beschikking van 25 oktober 2006 heeft de rechtbank haar vonnis van 3 juli 1985 met ingang van 19 juni 2006 gewijzigd en de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 19 juni 2006 beëindigd en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw over de periode van 19 juni 2006 tot datum beschikking (25 oktober 2006) nader bepaald op hetgeen dienaangaande in feite is betaald of verhaald.
3.5 Bij beschikking van 15 mei 2007 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 25 oktober 2006 vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum, en in zoverre opnieuw beschikkende, de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beëindigd met ingang van 1 november 2006, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 februari 2008, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 15 mei 2007 te herroepen en het namens haar ingediende appèl tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 25 oktober 2006 alsnog gegrond te verklaren en de man te veroordelen in de kosten van de procedure. Bij faxbericht, ingekomen ter griffie van het hof op 30 mei 2008, heeft de procureur van de vrouw het hof bericht het ingestelde beroep in te trekken. Hierop heeft het hof de vrouw bij beschikking van 24 juni 2008 niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep.
3.7 Bij verzoekschrift van 9 juni 2008 heeft de vrouw de rechtbank verzocht voormelde beschikking van het hof van 15 mei 2007 met rekestnummer 69/2007U te wijzigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot beëindiging van de alimentatieverplichting af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.8 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en bepaald dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.
4. De motivering van de beslissing
Ingevolge artikel II lid 3 van de overgangsregeling bij de Wet limitering alimentatie (verder te noemen “WLA”) van 28 april 1994, kan een rechterlijke uitspraak betreffende de beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud als bedoeld in het tweede lid niet bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken. Nu vaststaat dat het hof bij beschikking van 15 mei 2007 de uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw op verzoek van de man heeft beëindigd als bedoeld in lid 2 WLA, staat artikel II lid 3 WLA eraan in de weg om op grond van artikel 1:401 BW deze beschikking te wijzigen. Hierbij is het niet relevant of het hier een wijziging op grond van het eerste dan wel het derde lid van artikel 1:401 BW betreft. Indien de vrouw een rechterlijk oordeel had willen verkrijgen over de vraag of de man bedrog heeft gepleegd in het geding dat is geëindigd met de beschikking van het hof van 25 oktober 2006, dan stond haar de weg van herroeping van die beschikking op grond van artikel 390 Rv open. Het hof dient de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, C.W.P. van Gelder en A.E.F. Hillen, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de jongste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2009.