ECLI:NL:GHAMS:2009:BK3774

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006085-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord, doodslag en zware mishandeling in groepsverband

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg beschuldigd van medeplegen van moord dan wel doodslag, en subsidiair van medeplegen van zware mishandeling, terwijl dit feit de dood tengevolge had. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De vrijspraak van openlijke geweldpleging is gebaseerd op het feit dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte zich met anderen had gepositioneerd om het slachtoffer in te sluiten. Evenmin was er bewijs dat de verdachte opzet had op het plegen van openlijk geweld. De gebeurtenissen vonden plaats op 20 september 2006, waarbij de verdachte en medeverdachten zich in de nabijheid van het slachtoffer bevonden. Er ontstond een woordenwisseling en een vechtpartij, waarbij het slachtoffer een mes trok. De verdachte had een knuppel bij zich, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat hij een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. De getuigenverklaringen waren niet eenduidig en er was geen bewijs voor een vooropgezet plan om geweld te plegen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006085-07
datum uitspraak: 20 oktober 2009
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
PROMIS
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-523314-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte] (voorheen[verdachte]),
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
adres: [adres van verdachte].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 17 september 2007, 18 september 2007 en 20 september 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2009 en 6 oktober 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Inleiding
Om te kunnen spreken van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient de betrokkene opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld te hebben. Het enkele deel uitmaken van een groep (van twee of meer) personen is niet voldoende, de betrokkene dient ook een voldoende wezenlijke bijdrage te leveren aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn (vergelijk: Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BH9092).
Situatie voorafgaand aan de confrontatie met[slachtoffer] in de omgeving van de belwinkel
Het hof leidt uit het dossier af dat de verdachte zich op 20 september 2006 even vóór 21.00 uur samen met de medeverdachten[medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en[medeverdachte 5] in groepsverband ophield op/nabij een muurtje gelegen tegenover een groentenwinkel in de [straatnaam 1] te Amsterdam in de nabijheid van de [straatnaam 2]1.
Heeft men zich verzameld met het oog op een confrontatie?
Hoewel [medeverdachte 5] in het bezit was van een mes2 en de verdachte een knuppel bij zich droeg3, is het hof niet gebleken dat anderen dan [medeverdachte 5], respectievelijk de verdachte, daarvan op de hoogte waren dan wel konden of behoorden te zijn. De verklaringen van de getuige [getuige 1]4 brengen het hof niet tot een ander oordeel. Diens mededeling dat op de desbetreffende plek zichtbaar deze (potentiële) wapens aanwezig waren, wordt door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund en is door alle (mede)verdachten categorisch weersproken.
Ook is niet aannemelijk geworden dat plannen zijn gesmeed om geweld te plegen tegen het latere slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte heeft verklaard dat hij de woorden “hij gaat schijten” heeft opgevangen. Het is het hof echter, ook al omdat de context van deze mededeling ontbreekt, niet duidelijk geworden op welke persoon hierbij is gedoeld. Niet uit te sluiten valt dat is gerefereerd aan - volgens [medeverdachte 5] - eerder die dag door [slachtoffer] tegen hem gebezigde bewoordingen5. Uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] de verdachte zou hebben gebeld met de mededeling “er is een brouja hierzo”6 (het hof begrijpt dat brouja betekent: gedoe, drukte) kan dit evenmin worden afgeleid, nu deze bewoordingen op zichzelf niet de strekking hebben een komend treffen te orkestreren. Onduidelijk is ook of in dat telefoongesprek letterlijk door [medeverdachte 1] is gezegd “je moet komen”, nu de verklaringen op dit punt wisselen7, en zo ja, of dit dan zou zijn gezegd met het oog op eerdergenoemde brouja. Het hof is echter van oordeel dat, ook al zou dit wel vast staan, ook dit onvoldoende is om een vooropgezet plan om als groep een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan aan te kunnen nemen.
Ook overigens is het hof uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat de hierboven genoemde personen zich in de [straatnaam 1] hadden verzameld met het oog op een (gewelddadige) confrontatie met [slachtoffer]. Dat de plaats waar zij elkaar troffen mogelijkerwijs afweek van die, waarop men elkaar gewoonlijk ontmoette8 is weliswaar opmerkelijk, maar maakt op zichzelf niet dat hieruit een geplande confrontatie met [slachtoffer] kan worden afgeleid.
Daadwerkelijke confrontatie
a. Welke gebeurtenissen kunnen worden afgeleid uit de bewijsmiddelen
In het dossier bevinden zich diverse getuigenverklaringen die betrekking hebben op de gebeurtenissen die op 20 september 2006 omstreeks 21.00 uur op en in de nabijheid van de [straatnaam 2]/hoek [straatnaam 1] hebben plaatsvonden.
Deze getuigenverklaringen zijn niet alle gelijkluidend en wijken in sommige gevallen op wezenlijke onderdelen van elkaar af. Duidelijk is dat sprake was van een bijzonder onoverzichtelijke situatie terwijl het al (bijna) donker was.9
Het hof acht evenwel op basis van de diverse getuigenverklaringen voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich even vóór/omstreeks 21.00 uur verwijderden van de plaats waar zij zich in de [straatnaam 1] ophielden en zich verplaatsten in de richting van [slachtoffer]10. Laatstgenoemde bevond zich op dat moment in (de nabijheid van) een belwinkel aan de [straatnaam 2]/hoek [straatnaam 1].11
Ook [medeverdachte 5], de verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] begaven zich vervolgens in die richting12. Er ontstond een woordenwisseling tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer]13 waarna beiden met elkaar begonnen te worstelen/vechten14. [medeverdachte 5] bevond zich vervolgens op enig moment eveneens in de nabijheid van [slachtoffer], die inmiddels een mes had getrokken15. [medeverdachte 2] rende weg. De verdachte haalde uit zijn jas een knuppel tevoorschijn en sloeg daar naar eigen zeggen enkele malen mee op de grond16. Ook [medeverdachte 5] trok een mes17en heeft enkele malen zwaai-/steekbewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer], waarbij hij [slachtoffer] ook daadwerkelijk - met fatale afloop - heeft getroffen18.
b. Wat was de rol van de verdachte
De verdachte is op enig moment in de richting van [slachtoffer] gelopen (zie hiervoor). De precieze positie(s) van de verdachte en diens afstand tot [slachtoffer] nadien zijn echter niet duidelijk geworden. Meer in het bijzonder wijzen de voorhanden zijnde bewijsmiddelen er niet met voldoende eenduidigheid op dat (juist ook) de verdachte zich op enig moment zodanig met anderen rond [slachtoffer] heeft gepositioneerd dat laatstgenoemde daardoor werd ingesloten, noch kan hieruit worden afgeleid dat de verdachte met anderen doelbewust om [slachtoffer] heen is gaan staan dan wel hem de vlucht onmogelijk heeft gemaakt.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is evenmin komen vast te staan dat de opzet van de verdachte op enig tijdstip anderszins was gericht op het plegen van openlijk geweld, bestaande uit het tenlastegelegde schoppen/trappen tegen het lichaam van [slachtoffer] dan wel het hem tonen/voorhouden van een of meer mes(sen). De verdachte heeft immers niet aantoonbaar op vocale en/of fysieke wijze, dan wel op andere wijze een significante bijdrage geleverd aan het handgemeen dat is ontstaan tussen [medeverdachte 2] en [slachtoffer] en, vervolgens, het treffen tussen [medeverdachte 5] (die hierbij een mes gebruikte) en [slachtoffer]. Dat de verdachte naar eigen zeggen enkele malen met een knuppel op de grond heeft geslagen toen hij zag dat er een stekende beweging werd gemaakt door (naar het hof begrijpt) [slachtoffer]19, maakt dit niet anders nu er in de bewijsmiddelen geen aanwijzingen kunnen worden gevonden voor de stelling dat deze handeling bedoeld was dan wel door wie dan ook werd opgevat als een aanmoediging tot, dan wel ondersteuning van, het gebruik van een mes of anderszins geweld door [medeverdachte 5] in diens confrontatie met [slachtoffer]. Het hof merkt in dit verband nog op dat, als hiervoor overwogen, het primair en subsidiair tenlastegelegde - te weten het (met voorbedachte raad) toebrengen van messteken met dodelijke afloop - ten aanzien van de verdachte niet bewezen wordt geacht.
Van (enige significante bijdrage aan) het eveneens tenlastegelegde slaan of zwaaien met een knuppel is voorts alleen al geen sprake omdat het hof van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat van dergelijke handelingen sprake is geweest. De bij de politie afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige 2]20 en [getuige 3]21 bieden daarvoor, mede in het licht van hetgeen zij nadien ten overstaan van de rechter-commissaris hebben verklaard, en het rapport van de patholoog-anatoom van 13 oktober 2006, onvoldoende basis.
Het hof overweegt ten slotte en wellicht ten overvloede, dat de omstandigheid dat anderen dan de verdachte hem, [medeverdachte 5], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (getalsmatig) als een groep hebben ervaren 22, gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, niet kan leiden tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde.
Conclusie
De verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, te weten de nabestaanden van[slachtoffer], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek bij de rechtbank in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
Nu de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering en niet is gebleken dat zij zich op grond van het bepaalde in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, kan haar vordering buiten beschouwing blijven.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.A. Sipkens, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2009.
Mr. R.A. Sipkens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Verklaring [medeverdachte 3] d.d. 5 oktober 2006, dossier p. 467, 468
2 Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 23 september 2006, dossier p. 157
3 Verklaring verdachte d.d. 10 oktober 2006, dossier p. 519
4 Verklaring [getuige 1] d.d. 20 september 2006 bij de politie (dossier p. 24), 19 april 2007 (bij RC)
5 Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 24 september 2006, dossier p. 180
6 Verklaring verdachte d.d. 9 oktober 2006, dossier p. 512
7 Zie enerzijds verklaring verdachte bij politie en anderzijds bij RC.
8 Verklaring [getuige 4] d.d. 23 oktober 2006, dossier p. 640
9 Tabel dossier p. 546: zonsondergang om 19.44 uur
10 Verklaring [medeverdachte 3] d.d. 5 oktober 2006, dossier p. 468 e.v, verklaring [verbalisant/getuige] 19 oktober 2006, dossier p. 634 e.v.
11 idem
12 Verklaring [medeverdachte 3] d.d. 5 oktober 2006, dossier p. 469
13 Verklaring [medeverdachte 1] d.d. 23 september 2006, dossier p. 141
14 Verklaring [medeverdachte 1] d.d. 23 september 2006, dossier p. 141, verklaring verdachte d.d. 9 oktober 2006, dossier p. 513
15 Verklaring [medeverdachte 1] d.d. 23 september 2006, dossier p. 141, verklaring [medeverdachte 5] d.d. 25 september 2006, dossier p. 669
16 Verklaring verdachte d.d. 9 oktober 2006, dossier p. 514
17 Verklaring verdachte d.d. 9 oktober 2006, dossier p. 513, 514
18 Verklaring [medeverdachte 5] d.d. 24 september 2008, dossier p.188, deskundigenrapport NFI d.d. 13 oktober 2006
19 Verklaring verdachte d.d. 10 oktober 2006, dossier p. 520
20 Verklaring van de getuige [getuige 2], dossier p. 165 e.v.
21 Verklaring van de getuige [getuige 3], dossier p. 74 e.v. en p. 637 e.v.
22 Verklaring verdachte d.d. 10 oktober 2006, dossier p. 520