GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 15 september 2009 in de zaak met zaaknummer 200.020.952/01 NOT van:
DRS. [klager],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
gemachtigde: mr. T.P. Hoekstra.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant, verder te noemen klager, heeft bij een op 17 december 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ’s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 19 november 2008, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 27 januari 2009 een verweerschrift ingekomen.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2009. Klager evenals de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klager
Klager verwijt de notaris dat hij zowel in de wijze waarop hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft behandeld als in zijn omgang met klager bij deze afwikkeling is tekortgeschoten en niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris bestrijdt de stellingen van klager en verweert zich, voor zover thans van belang, als volgt.
5.2. Voor zover de klacht van klager betreft het handelen of nalaten van de notaris, waarvan klager vóór 23 mei 2005 heeft kennisgenomen, dient klager in zijn klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) genoemde vervaltermijn van drie jaren.
5.3. Voorts heeft de notaris naar voren gebracht dat klager geen erfgenaam is van erflaatster. Ook is klager geen belanghebbende bij de tussen de notaris, diens verzekeraar en de erfgenamen getroffen minnelijke regeling. Bovendien treedt klager in de onderhavige klachtprocedure niet op als gemachtigde van (één van) de erfgenamen van de nalatenschap. Gesteld noch gebleken zijn bijzondere omstandigheden waardoor klager niettemin zou kunnen worden aangemerkt als belanghebbende. Gelet op het voorgaande is de notaris van mening dat nu klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht voor zover die betrekking heeft op de periode vanaf 23 mei 2005.
6.1. De klacht van klager is op 23 mei 2008 bij de kamer binnengekomen. Artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Dat brengt mee dat klager in zijn klacht betreffende het handelen of nalaten van de notaris vóór 23 mei 2005 wegens overschrijding van de drie jaren termijn ex artikel 99 lid 2 Wet op het notarisambt (Wna) niet kan worden ontvangen.
6.2. In het klachtonderdeel betreffende het tekortschieten van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap vanaf 23 mei 2005 dient klager eveneens niet ontvankelijk te worden verklaard nu klager in deze geen rechtens te respecteren zelfstandig belang heeft: klager is immers geen erfgenaam van erflaatster, is geen belanghebbende bij de minnelijke regeling die de notaris met onder anderen de erfgenamen heeft getroffen en treedt in dit geding ook niet als gemachtigde van een van de erfgenamen/belanghebbenden op.
6.3. Voor wat betreft het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat hij in zijn omgang met klager bij de afwikkeling van de nalatenschap is tekortgeschoten, en daarbij niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt, overweegt het hof als volgt.
Voorop gesteld wordt dat het de notaris vrij stond om de afwikkeling van de nalatenschap zonder verdere medewerking van klager af te ronden.
Het lag evenwel op de weg van de notaris, gelet op de in het maatschappelijk verkeer geldende fatsoensnormen, om klager er niet alleen rechtstreeks van op de hoogte te stellen dat hij, notaris, de verdere afwikkeling van de nalatenschap zonder tussenkomst van klager wilde laten plaatsvinden maar ook waarom hij niet langer de afwikkeling van de nalatenschap met klager wilde verzorgen. Door dit na te laten heeft de notaris onzorgvuldig gehandeld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het hof ziet in de omstandigheid dat dit klachtonderdeel slechts gegrond is voor zover daarbij de notaris verweten wordt zijn besluit om niet langer met klager de afwikkeling van de nalatenschap te verzorgen en de motivering daarvoor niet aan klager te hebben medegedeeld, reden om geen maatregel op te leggen.
6.4. Aangezien het hof tot een andere beslissing komt dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- het hof vernietigt de bestreden beslissing met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze betreft het handelen en nalaten van de notaris vóór 23 mei 2005;
- verklaart klager niet-ontvankelijk voor zover zijn klacht betrekking heeft op het handelen van de notaris ná 23 mei 2005 de afwikkeling van de nalatenschap betreffend;
- verklaart de klacht gegrond zoals weergegeven in rubriek 6.3. zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A. Bockwinkel en F.A.A. Duynstee en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 15 september 2009 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen
’s-Gravenhage
Beslissing d.d. 19 november 2008 inzake de klacht onder nummer 08-20 van:
[...],
hierna ook te noemen: klager,
[...],
notaris te [...],
hierna ook te noemen: de notaris,
advocaat mr T.P. Hoekstra.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
• de klacht d.d. 21 mei 2008, met bijlagen, ingekomen op 23 mei 2008;
• het antwoord van de notaris;
• de repliek, met bijlage, van klager;
• de dupliek van de notaris.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008.
Daarbij waren aanwezig:
• klager,
• de notaris met zijn advocaat.
Van het verhandelde is procesverbaal opgemaakt met daaraan in kopie gehecht de door klager ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.
Op [...] is in de gemeente [...] overleden [...], hierna ook te noemen de erflaatster. De erflaatster heeft bij haar testament d.d. [...] over haar nalatenschap beschikt.
De notaris en [executeur 2], neef van de erflaatster, zijn bij codicil benoemd tot executeur van de nalatenschap. De notaris treedt op als boedelnotaris.
Drie erven – met klager als hun aanspreekpunt en toenmalige gemachtigde – hebben geweigerd de notaris décharge te verlenen voor het door hem gevoerde beheer van de nalatenschap.
Deze erven hebben in een civielrechtelijke procedure voor de rechtbank ’s-Gravenhage een vordering tot schadevergoeding tegen de notaris ingediend. De notaris heeft in die procedure onder meer [executeur 2], voornoemd, in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank heeft bij vonnis van 17 augustus 2005 de vordering van de drie erven afgewezen. Deze erven zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage en hebben daarna hun hoger beroep ingetrokken. Inmiddels is tussen de drie erven en de notaris een minnelijke schikking getroffen, waarbij de notaris bij vaststellingsovereenkomst zijn werkzaamheden inzake de afwikkeling van de nalatenschap heeft beëindigd.
In de onderhavige klachtprocedure treedt klager niet op als gemachtigde van (één of meer van) de erven, maar heeft hij de klacht op persoonlijke titel ingediend.
De klacht en het verweer van de notaris
De klacht komt er in het kort op neer dat de notaris zowel in de wijze waarop hij de afwikkeling van de nalatenschap heeft behandeld als in zijn omgang met klager bij deze afwikkeling is tekortgeschoten en niet heeft gehandeld zoals het een behoorlijk notaris betaamt.
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
Klager heeft zijn klacht, gedagtekend 21 mei 2008, bij de Kamer van Toezicht ingediend op 23 mei 2008.
Ontvankelijkheid (vervaltermijn)
Voor zover de klacht betreft het handelen of nalaten van de notaris waarvan klager heeft kennisgenomen vóór 23 mei 2005, kan de Kamer gelet op de in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (Wna) genoemde vervaltermijn van drie jaren klager niet ontvangen in diens klacht. Ingevolge de in dat artikel genoemde bepaling kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. De reden voor het opnemen van deze termijn in de wet is ? naar uit de wetsgeschiedenis blijkt ? dat het na langere tijd onmogelijk is om de feitelijke toedracht nog naar behoren vast te stellen, terwijl ook de verweerder in zijn verdediging zou worden geschaad.
Ontvankelijkheid (belang)
Voor de periode vanaf 23 mei 2005 moet de Kamer beoordelen in hoeverre klager als mogelijk belanghebbende kan worden ontvangen in zijn klacht. Klager is geen erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster. Ook is hij geen belanghebbende bij de tussen de notaris, diens verzekeraar en genoemde erven getroffen minnelijke regeling. Bovendien treedt hij in deze klachtprocedure niet op als gemachtigde van (één van) de erven. Bijzondere omstandigheden waardoor klager voor het overige zou kunnen worden aangemerkt als belanghebbende, zijn gesteld noch gebleken. Klager kan daarom niet als belanghebbende worden aangemerkt en dienovereenkomstig evenmin worden ontvangen in zijn klacht betreffende voormelde periode.
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand, J. Smal en B.C. Tielen, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 19 november 2008.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.