ECLI:NL:GHAMS:2009:BK1408

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.022.526/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klaagster tegen notaris over niet-uitgevoerde testamentwijzigingen en schenkingen

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de overleden vader, een klacht ingediend tegen de notaris wegens het niet uitvoeren van wijzigingen in de uiterste wilsbeschikkingen en voorgenomen schenkingen van haar vader. De vader had in 2003 de notaris opdracht gegeven om een nieuw testament op te stellen, maar klaagster stelt dat de notaris hier niet op is ingegaan, ondanks herhaalde verzoeken. De notaris heeft betwist dat de vader daadwerkelijk de wijzigingen wenste en heeft aangevoerd dat klaagster geen belang heeft bij haar klachten. De Kamer van Toezicht heeft de klacht van klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Tijdens de behandeling van de zaak op 14 mei 2009 heeft klaagster haar standpunten toegelicht, waarbij zij zich ondersteunde met pleitnotities. De notaris heeft de beschuldigingen betwist en aangevoerd dat de vader onder druk stond van klaagster. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat klaagster wel degelijk belang heeft bij de wijziging van de uiterste wilsbeschikkingen en voorgenomen schenkingen, aangezien deze niet zijn doorgevoerd. Het hof heeft de beslissing van de Kamer van Toezicht vernietigd en de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard, waarbij het hof oordeelde dat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat de vader de wijzigingen daadwerkelijk wenste. De notaris heeft zijn handelen gemotiveerd verdedigd, maar het hof heeft de argumenten van klaagster als gegrond beoordeeld, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 13 oktober 2009 in de zaak onder nummer 200.022.526/01 NOT van:
[klaagster],
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
tegen
MR. [notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof is op 14 januari 2009 van de zijde van appellante, hierna te noemen: klaagster, een verzoekschrift ingekomen, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, hierna te noemen de kamer, van 18 december 2008, waarbij de kamer de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, hierna te noemen: de notaris, ten dele niet ontvankelijk en voor het overige ongegrond heeft verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 15 februari 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 mei 2009.
Klaagster alsmede de notaris zijn verschenen. Zij hebben beiden het woord gevoerd, klaagster aan de hand van een pleitnotitie die op 11 mei 2009 ter voornoemde griffie werd ontvangen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Nu daartegen door geen der partijen bezwaren zijn aangevoerd gaat het hof ook daarvan uit.
4. Het standpunt van klaagster
Klaagster verwijt – kort samengevat – de notaris het navolgende.
1. De notaris is – ondanks de daartoe door haar vader aan de notaris gegeven opdracht – niet overgegaan tot het opstellen en passeren van een nieuw testament, noch tot het uitvoering geven aan het voornemen van klaagsters vader van het doen van schenkingen aan klaagsters zoon [kleinzoon].
2. De notaris heeft door de brief van 24 juni 2005 (zie rechtsoverweging 2.6 van de beslissing waarvan beroep) niet gehandeld overeenkomstig de wens van klaagsters vader en [broer 1] ten onrechte bevoordeeld ten opzichte van [kleinzoon].
3. De notaris heeft in november 2005 – en wellicht ook al in de maanden daarvoor – samen met [broer 1] gesprekken gevoerd met [adviseur], belastingadviseur bij Loyens & Loeff, over het benoemen van een kantoorgenoot van [adviseur] als (mede-)bewindvoerder van de vader. Dat daarover met haar en/of haar broers [broer 2] en [broer 3], die reeds bewindvoerder waren, geen overleg is gevoerd, is klachtwaardig.
4. De notaris heeft zich op instigatie van [broer 1] met de uitvaart van vader bemoeid en de crematie – eveneens op instigatie van [broer 1] – doen omzetten in een begrafenis.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris heeft de stellingen van klager betwist, daarbij – samengevat – het navolgende aanvoerende.
1. Deze feiten hebben zich meer dan drie jaar voordat de klacht werd ingediend, voorgedaan zodat zij zijn verjaard. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat klaagsters vader de door hem in zijn brieven gedane voorstellen of wijzigingen zoals verwoord in de brieven niet wilde en dat hij die brieven slechts tekende om klaagster ter wille te zijn. Ten aanzien van het niet uitvoeren van de voorgenomen schenkingen aan [kleinzoon] en [broer 1] beroept de notaris zich op een gebrek aan belang aan de zijde van klaagster.
2. De brief van 24 juni 2005 aan de kantonrechter was wel overeenkomstig de wens van klaagsters vader.
3. Voor [broer 2] en [broer 3] werden benoemd tot bewindvoerders is in gesprekken met [adviseur] zijdelings gesproken over de benoeming van een kantoorgenoot tot (mede-)bewindvoerder. Na de onderbewindstelling van vader is hierover niet meer gesproken.
4. In de uiterste wil wordt aan de executeur opgedragen een sobere uitvaart te regelen. Op 23 januari 2006 is met klaagster afgesproken dat er begraven kon worden als klaagster niet aan de extra kosten voor een begrafenis hoefde mee te betalen. Op dat besluit is klaagster tot die begrafenis niet meer teruggekomen.
6. De beoordeling van de klacht
6.1. Voor zover klaagster met haar appelschrift haar klachten in eerste aanleg heeft uitgebreid, zal het hof deze – gelet op het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt – buiten beschouwing laten.
6.2. Ten aanzien van klachtonderdelen 1. en 2. heeft de kamer klaagster niet ontvankelijk verklaard op de grond dat zij daarbij geen belang heeft. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat klaagster wel een belang heeft bij een wijziging van de uiterste wilsbeschikkingen en voorgenomen schenkingen zoals door haar vader breder aangegeven in diens brieven van 13 november 2003, 31 december 2003, in de toevoeging van de brief van 13 december 2004 van de heren [adviseurs], alsmede in diens brief van 17 februari 2005 aan de notaris. Immers, nu deze door de vader van klaagster aangekondigde wijzigingen van diens uiterste wilsbeschikkingen niet hebben plaatsgevonden, heeft klaagster niet die rechten verkregen zoals in die brieven omschreven. Bovendien maakten de voorgenomen schenkingen naar luid van de stellingen van klaagster deel uit van een samenstel van voorgenomen rechtshandelingen door vader met, respectievelijk ten aanzien van zijn kinderen, respectievelijk kleinkind, althans te hunnen behoeve. De beslissing van de kamer dient in zoverre te worden vernietigd.
6.3. De notaris heeft voorts aangevoerd dat dit klachtonderdeel ziet op feiten die zich in 2003 hebben voorgedaan, zodat het – gelet op de binnenkomst van de klachten bij de kamer op 20 juni 2008 – te laat bij de kamer is ingediend. Het hof volgt de notaris niet in dit verweer nu weliswaar de brieven van de vader van klaagster van 13 november 2003 en van 31 december 2003 inderdaad buiten het tijdvak van drie jaren vallen, doch de brieven van 13 december 2004 van de heren [advisuers], alsmede de brief van 17 februari 2005 van klaagsters vader aan de notaris wèl binnen dat tijdvak zijn ontvangen door de notaris. Gelet op de verwijzing in laatstgenoemde brief naar de brieven uit 2003 is dit klachtonderdeel naar het oordeel van het hof wel tijdig aan de kamer voorgelegd en kan klaagster daarin mitsdien worden ontvangen.
6.4. De stelling van klaagster dat in meergenoemde brieven door haar vader diens wensen omtrent de wijzigingen van diens uiterste wilsbeschikkingen en voorgenomen schenkingen is neergelegd, is evenwel door de notaris gemotiveerd weersproken. Zowel in eerste aanleg als in dit appel heeft de notaris daaromtrent verklaard dat het zeer aannemelijk was dat hier van een ongewenste druk op klaagsters vader sprake was diens uiterste wilsbeschikkingen en de voorgenomen schenkingen zo te doen luiden als zij wenste. Uit persoonlijke contacten tussen de notaris en klaagsters vader is de notaris gebleken dat hij zijn uiterste wilsbeschikkingen niet wenste te wijzigen in de door klaagster voorgestane zin en evenmin wenste over te gaan tot de door klaagster gestelde voorgenomen schenkingen. Bovendien, zo stelt de notaris zijn alle door klaagster aangehaalde brieven en niet door hem met de hand geschreven brieven nagenoeg zeker niet door klaagsters vader geschreven. De notaris meent dat het aannemelijk is dat, gelet op het taalgebruik en op het feit dat klaagsters vader uitsluitend brieven schreef op een vooroorlogse typemachine, de brieven door klaagster zelf geschreven zijn. Aan die mening ligt mede ten grondslag dat klaagsters vader de notaris meldde dat hij door klaagster onder druk werd gezet en niet vrij kon spreken.
6.5. Naar het oordeel van het hof is – gelet op het hiervoor onder 6.4. overwogene – niet, althans niet in voldoende mate komen vast te staan dat klaagsters vader inderdaad de wijzigingen van zijn uiterste wilsbeschikkingen, alsmede de voorgenomen schenkingen, een en ander zoals door klaagster gesteld, daadwerkelijk wenste. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat de klachtonderdelen 1. en 2. ongegrond zijn.
6.6. De notaris heeft voorts aangevoerd dat klachtonderdeel 3. te laat is ingediend bij de kamer. Ook dit verweer wordt verworpen nu uit de brief van 7 december 2005 (productie 17 bij het inleidend verzoekschrift) reeds blijkt dat dit klachtonderdeel tijdig is ingediend. Nu het verwijt aan de notaris er kennelijk op ziet dat deze plannen zou hebben om buiten de zittende bewindvoerders om een derde bewindvoerder te benoemen, naast de reeds op 26 mei 2005 door de kantonrechter te Rotterdam benoemde bewindvoerders, en de notaris zulks gemotiveerd heeft ontkend, moet ook dit onderdeel van de klacht ongegrond worden verklaard. Het enkele feit dat [adviseur] blijkens meergenoemde brief van 7 december 2005 aan klaagsters broer [broer 3] schrijft:
De afgelopen week hebben wij elkaar gesproken over het bewind van uw vader. U heeft mij, maar ook [de notaris], naar aanleiding hiervan een brief gezonden. Graag reageer ik op deze brief.
(…)
Na (eerder) overleg met notaris [naam] en uw broer, de heer [broer 3], is mij verzocht om na te gaan of binnen Loyens & Loeff N.V. een bewindvoerder gevonden kon worden.
noopt niet tot de gevolgtrekking dat de notaris het voornemen had om buiten die beide bewindvoerders om een derde bewindvoerder te laten benoemen. Klachtonderdeel 3. is derhalve ongegrond.
6.7. Aan haar bezwaren tegen de beslissing van de kamer ten aanzien van klachtonderdeel 4. heeft klaagster andermaal haar e-mail van 22 januari 2006 ten grondslag gelegd. Tot de geadresseerden behoort evenwel niet de notaris, zodat de inhoud daarvan haar ook thans niet kan baten, nu daaruit niet blijkt dat de notaris wist, althans behoorde te weten aan welke voorwaarden klaagster haar instemming met een begrafenis van haar vader verbond. Mitsdien heeft de kamer terecht en op goede gronden beslist dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.
6.8. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.L.G.A. Stille en C.P. Boodt in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam
Reg.nr. 14/08
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
[naam],
wonend te [plaats],
klaagster,
- tegen -
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 20 juni 2008;
- verweerschrift d.d. 3 juli 2008;
- brief van klaagster d.d. 18 augustus 2008;
- pleitnota van klaagster overgelegd ter zitting;
- pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 25 september 2008. Daarbij zijn zowel klaagster, bijgestaan door mr. A.F. Hermans, advocaat te Rotterdam, als de notaris, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.
2. De feiten
De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
In opdracht van de heer [naam], de vader van klaagster (hierna: de vader) heeft de notaris op 18 februari 2003 een testament gepasseerd. In dit testament is onder andere bepaald hoe de aanzienlijke onroerend goed portefeuille van de vader zou worden verdeeld onder zijn erfgenamen. In het testament worden klaagster en haar broers [naam] (hierna: [A]), [naam] (hierna: [C]) en [naam] (hierna: [B]) aangewezen als erfgenamen van de vader. Voorts is ook de zoon van [A], [naam] (hierna: [D]) erfgenaam. In het testament wordt de notaris benoemd tot executeur.
2.2
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 mei 2005 is de vader onder bewind gesteld, waarbij [B] en [C] zijn benoemd tot bewindvoerders. Voorts is klaagster tot mentrix over de vader benoemd.
2.3
De vader heeft in september 2003 het plan opgevat om onroerende zaken te schenken aan zijn kinderen – te weten klaagster, [A], [B] en [C] – en zijn kleinzoon [D], welke schenkingen geconcretiseerd zijn in de brief van de notaris aan de vader d.d. 12 november 2004. Op deze brief zijn door de vader twee handgeschreven aantekeningen gemaakt, te weten:
“Delen in 4 gelijke delen
15 november 2004
Voor de verdeling aan [D]
zie mijn brieven van
13 november 2003 en 31 december 2003”
“Voor alle duidelijkheid
[D] doet mee na
zijn vader die daarom een
dubbele portie krijgt”
2.4
Voorts heeft op 11 april 2005 een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van de notaris betreffende de geplande schenkingen van de vader. Bij deze bespreking waren de kinderen van de vader, kleinzoon [D], de notaris en zijn medewerker de heer [naam] ([de medewerker]) 8 juni 2005 aanwezig.
2.5
Bij brief d.d. 8 juni 2005 heeft [de medewerker] namens de notaris de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen aan de bewindvoerders van de vader – te weten [B] en [C] – om voornoemde schenkingen te doen. In deze brief schrijft [de medewerker] onder meer:
“Het compromis houdt in, dat [D] wel volledig meedeelt in de schenking, maar dat zijn vader, de heer [naam], een “halve” schenking ontvangt ten opzichte van de overigen.”
2.6
Bij brief d.d. 24 juni 2005 heeft [de medewerker] namens de notaris aan de kantonrechter schrijft [de medewerker] onder meer:
“Ik had namelijk begrepen dat [A] een halve schenking zou ontvangen ten opzichte van de andere begiftigden, maar het is de bedoeling dat zijn zoon [D] uiteindelijk de helft ontvangt, terwijl [A] een “volledige”schenking ontvangt.”
2.7
Op 21 januari 2006 is de vader overleden. De vader is begraven.
3. De klacht
3.1
Klaagster stelt dat haar vader in 2003 besloot om een nieuw testament op te laten stellen, onder meer in verband met een wijziging in de verdeling van de onroerende zaken onder zijn erfgenamen. Hiertoe heeft de vader de notaris opdracht gegeven, hetgeen onder meer blijkt uit de brieven van de vader aan de notaris d.d. 13 november 2003 en 31 december 2003. Klaagster verwijt de notaris dat hij, ondanks herhaalde opdrachten hiertoe van haar vader, niet is overgegaan tot het opstellen en passeren van een nieuw testament.
3.2
Klaagster verwijt de notaris dat hij, door de onder 2.6 genoemde brief te sturen, niet conform de wens van haar vader heeft gehandeld en [A] ten onrechte heeft bevoordeeld ten opzichte van [D].
3.3
Klaagster stelt voorts dat de notaris in november 2005 – en wellicht ook in de maanden daarvoor – samen met [A] gesprekken heeft gevoerd met de heer [naam] (hierna: [de belastingadviseur]), belastingadviseur bij Loyens & Loeff, over het benoemen van een kantoorgenoot van [de belastingadviseur] als (mede-)bewindvoerder van de vader. Klaagster stelt dat hierover ten onrechte geen overleg is gevoerd met haar en/of haar broers [B] en [C], die reeds als bewindvoerder benoemd waren. Klaagster vindt dat klachtwaardig.
3.4
Klaagster stelt dat uit het testament van haar vader niet blijkt of hij begraven of gecremeerd wenste te worden. Wel is in het testament bepaald dat de executeur een sobere uitvaart diende te regelen. Als mentrix nam klaagster de belangen van niet vermogensrechtelijke aard van de vader waar. Klaagster stelt dat zij derhalve met de overige kinderen was overeengekomen dat zij de uitvaart zou regelen. Daartoe heeft zij middels een e-mailbericht aan haar broers en [D] hen verzocht haar voor maandag 23 januari 2006 20:00 uur te berichten of zij een voorkeur voor begraven of cremeren hadden en waarbij zij eveneens een voorstel deed omtrent het dragen van de (extra) kosten voor begraven. Daar klaagster geen reactie op haar e-mail ontving heeft zij de uitvaartondernemer opdracht gegeven tot het regelen van een crematie.
Op 24 januari 2006 heeft [A] klaagster telefonisch medegedeeld dat hij niet akkoord ging met een crematie en dat hij de notaris opdracht zou geven om de crematie om te zetten in een begrafenis. Op 25 januari 2006 heeft [de medewerker] klaagster telefonisch medegedeeld dat er inmiddels voorzieningen waren getroffen om de crematie om te zetten in een begrafenis. Klaagster verwijt de notaris dat hij zich op instigatie van [A] bewust heeft bemoeid met de uitvaart van de vader en de crematie – eveneens op instigatie van [A] – heeft doen omzetten in een begrafenis. Een en ander is voor klaagster extra pijnlijk nu de rouwkaarten waarin de crematie werd aangekondigd ten tijde van de wijziging reeds ontvangen waren door de genodigden.
4. Standpunt van de notaris
4.1
Ten aanzien van het onder 3.1 verwoorde klachtonderdeel beroept de notaris zich primair op verjaring. Nu het zaken betreft die meer drie jaren geleden hebben plaatsgevonden is klaagster naar het oordeel van de notaris niet ontvankelijk in haar klacht.
Subsidiair stelt de notaris dat hij, na ieder schrijven dat hij van de vader ontving, een afspraak met de vader maakte om de brief te bespreken. Tijdens deze gesprekken liet de vader er geen twijfel over bestaan dat hij de voorstellen of wijzigingen zoals verwoord in de brieven niet wilde. Hij ondertekende de brieven kennelijk slechts om klaagster ter wille te zijn.
4.2
Voorts betwist de notaris dat zijn brief als genoemd onder 2.6 niet conform de wens van de vader was. Voorts stelt hij dat dit punt uitvoerig aan de orde is geweest bij het geding dat [B] en [C] tegen de notaris in zijn hoedanigheid van executeur hebben aangespannen.
4.3
De notaris betwist hetgeen onder 3.3 gesteld wordt. Vóór [B] en [C] werden benoemd tot bewindvoerders van de vader is in gesprekken met [de belastingadviseur] zijdelings gesproken over benoeming van een kantoorgenoot tot (mede-) bewindvoerder. Hieraan lag ten grondslag dat de administratie van de vader minder goed op orde was dan aanvankelijk gedacht werd. Na de onder bewindstelling van de vader is hierover niet meer gesproken.
4.4
De notaris stelt dat het testament van de vader de executeur opdraagt een sobere uitvaart te regelen. Op 23 januari 2006 is met klaagster afgesproken dat er begraven kon worden als klaagster niet aan de extra kosten voor een begrafenis hoefde mee te betalen. Op dat besluit is klaagster tot de begrafenis niet meer teruggekomen.
5. De beoordeling
5.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
5.2
Ten aanzien van klacht onderdeel 3.1 en 3.2 overweegt de Kamer als volgt. De taak van de notaris is om zich er van te vergewissen dat hetgeen in een testament en/of schenkingsakte staat in overeenstemming in met de wil van de cliënt en of deze in voldoende mate in staat is zijn wil te verklaren en de gevlogen hiervan te overzien. De zwaarwegende geheimhoudingsplicht van de notaris omtrent al hetgeen hem uit hoofde van zijn ambt kenbaar wordt gemaakt is kenmerkend voor de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn cliënt. Hetgeen de vader van klaagster met de notaris – zowel mondeling als schriftelijk – omtrent zijn uiterste wilsbeschikking en de schenkingen heeft besproken valt eveneens onder de geheimhoudingsplicht van de notaris. De keuzes die de vader van klaagster gemaakt heeft in zijn uiterste wilsbeschikking en schenkingsakten zijn voor klaagster wellicht onbevredigend en niet conform haar verwachtingen, dit neemt echter niet weg dat klaagster in deze geen belang heeft bij haar klachten. Zij is derhalve niet ontvankelijk.
5.3
De stelling van klaagster dat de notaris – nadat [B] en [C] tot bewindvoerders waren benoemd – gesprekken met [de belastingadviseur] heeft gevoerd teneinde een derde bewindvoerder te laten benoemen, is niet aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4
Ten aanzien van de gang van zaken rond de begrafenis van de vader oordeelt de Kamer als volgt. Klaagster betwist niet dat [A] een voorkeur had voor het begraven van de vader. De notaris heeft betrokkenen telefonisch geïnformeerd en gevraagd naar hun standpunt ten aanzien van de optie begraven. Vaststaat dat de broers akkoord waren met de optie begraven en dat klaagster eerder akkoord was gegaan indien zij niet zou hoeven meebetalen aan de hogere kosten die de optie begraven met zich meebracht. Derhalve is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
5.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Kamer van oordeel dat klaagster ten aanzien van klachtonderdelen 3.1 en 3.2 niet-ontvankelijk is en dat de klachtonderdelen 3.3 en 3.4 ongegrond zijn.
6. De beslissing
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam,
verklaart klaagster niet ontvankelijk voor wat betreft de klachtonderdelen als verwoord onder 3.1 en 3.2;
verklaart de klachtonderdelen 3.3 en 3.4 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W. van Veen, A.G. Scheele-Mülder, H.M. Kolster, R.G.M. Gores en F. Hoppel in tegenwoordigheid van de secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 18 december 2008.
De secretaris, De voorzitter,
W. Blokland W. van Veen
Deze beslissing is verzonden op:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.