arrestnummer:
parketnummer: 23-000852-08
datum uitspraak: 16 oktober 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 12 februari 2008 in de strafzaak onder parketnummer 14-810203-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 mei 2009 en 2 oktober 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair, eerste gedeelte, tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2007 in de gemeente Wervershoof tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg, de Parallelweg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en een ID-kaart en een telefoon en een zakje met verdovende middelen en seals/wikkels met verdovende middelen, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat:
- zijn mededader die [slachtoffer] door een geopend portierraam uit de auto heeft getrokken en
- de verdachte die [slachtoffer] bij zijn arm heeft vastgepakt en vastgehouden en
- zijn mededader die [slachtoffer] een duw heeft gegeven ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- zijn mededader die [slachtoffer] met een scherprandig voorwerp in zijn hals heeft gestoken en
- zijn mededader die [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag met een personenauto heeft overreden,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs:
De raadsman heeft betoogd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Ten eerste heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van moord dan wel doodslag.
In het verlengde daarvan heeft de raadsman betoogd dat de verdachte evenmin de subsidiair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplichtigheid aan moord dan wel doodslag kan worden verweten.
Ten tweede heeft de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het meer subsidiair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende en/of van zware mishandeling met voorbedachten rade de dood ten gevolge hebbende.
De raadsman heeft in dit verband naar voren gebracht dat geen sprake was van een verenigd verband tussen de verdachte en zijn mededader; er was geen gezamenlijk plan noch een gezamenlijke uitvoering. Alle uitvoeringshandelingen, daaronder begrepen de geweldshandelingen die ten dienste zouden staan aan het wegnemen, maar ook de wegnemings- en toe-eigeningshandelingen, zijn door de mededader verricht. Het aandeel van de verdachte in dit gebeuren was dermate klein, dat niet van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de uitvoering daarvan kan worden gesproken.
De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat zelfs als ervan uit wordt gegaan dat sprake was van een gezamenlijk plan van diefstal met geweld, het in het onderhavige geval gebezigde geweld niet onder het opzet van de verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, kan worden gebracht. De verdachte is toen en daar geconfronteerd met een plotselinge geweldsexplosie bij de mededader, waaraan hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken. Onder die omstandigheden kunnen die geweldshandelingen niet aan de verdachte worden toegerekend.
In het verlengde hiervan kan de verdachte evenmin de meest subsidiair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplichtigheid aan diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende en/of aan zware mishandeling met voorbedachten rade de dood ten gevolge hebbende worden verweten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Gelet hierop heeft de raadsman geen belang bij zijn verzoek tot het horen van de deskundigen Rutty en Visser over - zakelijk weergegeven - de vraag of het moment waarop de dood bij [slachtoffer] is ingetreden, is gelegen voor of na het overrijden, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Wel acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend.
Uit het dossier en de verklaringen van de verdachte, zoals door hem afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof het volgende af. De verdachte was op 30 april 2007 samen met [mededader] (hierna:[mededader]) in Enkhuizen toen [mededader] telefonisch contact had met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) over het kopen van cocaïne. Onderweg heeft [mededader] de verdachte verteld dat hij nog een appeltje met [slachtoffer] had te schillen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij ervan uitging dat [mededader][slachtoffer] enkele klappen zou geven. [mededader] heeft de verdachte voorts verteld dat hij geen geld bij zich had en, door de verdachte daarnaar gevraagd, dat hij van plan was [slachtoffer] cocaïne (en eventueel zijn geld) af te pakken. [mededader] zou in dat geval de cocaïne houden en de verdachte zou het geld krijgen. Vóórdat ze bij de afgesproken plek aankwamen, heeft [mededader] de auto tot stilstand gebracht en is de verdachte achterin gaan zitten. Vervolgens hebben ze [slachtoffer] laten instappen en zijn ze naar de molen gereden. Daar hadden [mededader] en [slachtoffer] buiten de auto een heftige discussie. De verdachte is in de auto blijven zitten. Even later zijn [mededader] en [slachtoffer] weer in de auto gestapt omdat [mededader] het daar, zo verklaart de verdachte, niet veilig vond.
Vervolgens zijn ze naar de Parallelweg te Wervershoof gereden, waar [mededader] uit de auto is gestapt en om de auto heen is gelopen tot bij de bijrijdersstoel. [mededader] heeft [slachtoffer] daarop door het reeds geopende portierraam vastgepakt en naar buiten getrokken.
Ook de verdachte heeft [slachtoffer] toen bij de arm vastgepakt en vastgehouden. Aanvankelijk heeft de verdachte verklaard dat hij dit deed omdat hij dacht dat [mededader] op dat moment de spullen van [slachtoffer] zou afpakken, later heeft hij verklaard dat hij dit deed ter bescherming van [slachtoffer]. De verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] zou hebben vastgepakt om hem te beschermen, acht het hof, gelet op het daaropvolgende handelen van de verdachte niet geloofwaardig.
Buiten de auto heeft [mededader], zo heeft [mededader] verklaard, [slachtoffer] een duw gegeven waardoor deze op de grond is gevallen. [mededader] zou vervolgens bij [slachtoffer] zijn neergeknield om hem overeind te helpen. Wat daarvan ook zij, toen de verdachte zich minuten later bij [mededader] en [slachtoffer] voegde, zag hij [mededader] bij [slachtoffer] omhoog komen. Hij zag dat [slachtoffer] stil op de grond lag met (veel) bloed bij mond, kaak of nek en halfgeopende, weggedraaide ogen.
De verdachte is vervolgens over [slachtoffer] heen gestapt en op de passagiersstoel gaan zitten. Ook [mededader] is in de auto gaan zitten en ze zijn weggereden, onder medeneming van goederen uit de broekzakken van [slachtoffer]. Na enkele honderden meters heeft [mededader] de auto gekeerd en zijn ze teruggereden naar de plek waar ze [slachtoffer] hadden achtergelaten. De verdachte is daar uit de auto gestapt om een telefoon te zoeken. De verdachte zag vervolgens [mededader], die in de auto was blijven zitten, met die auto over het lichaam van [slachtoffer] heenrijden.
Later is gebleken dat [slachtoffer] hierdoor is overleden.
De verdachte is daarop weer in de auto gestapt en samen met [mededader] weggereden.
Ten aanzien van de van [slachtoffer] gestolen goederen merkt het hof nog op dat hoewel onduidelijk is gebleven wie - de verdachte of [mededader] - die spullen uit de broekzakken van [slachtoffer] heeft gepakt, vast staat dat ze in de auto terecht zijn gekomen en dat de verdachte die spullen op enig moment - gelegen na het overrijden van [slachtoffer] door [mededader] - in handen heeft gekregen. De verdachte heeft vervolgens een deel van de gestolen goederen uit de auto gegooid en hij heeft, zoals vooraf was afgesproken, de cocaïne aan [mededader] gegeven en het geld bij zich gestoken.
Aldus was, naar het oordeel van het hof, sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de diefstal met geweld.
Het hof acht in dit verband redengevend dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te beroven van zijn cocaïne en geld, aan welke beroving de verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd door [slachtoffer] bij zijn arm vast te pakken en vast te houden teneinde [mededader] de gelegenheid te bieden de cocaïne en het geld te pakken. Bovendien heeft de verdachte een actieve rol gespeeld in de verdeling van de buit.
Ten aanzien van het geweld merkt het hof nog op dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de beroving van [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt. Het hof overweegt in dit verband dat personen zich in het algemeen hun eigendommen niet zonder slag of stoot laten afnemen. Daar komt in dit geval nog bij dat de verdachte er van meet af aan al van uitging dat [mededader] geweld jegens het slachtoffer zou plegen. De verdachte heeft niets gedaan om het door zijn mededader uitgeoefende geweld - door de verdachte beschreven als een oneerlijke strijd gelet op verschil in lengte en gewicht van [slachtoffer] en [mededader] - te voorkomen, hij heeft niets gedaan om [slachtoffer] te helpen - toen deze met een bloedende wond en in hulpeloze toestand op de grond lag - of zich anderszins van het feit te distantiëren, terwijl hij daartoe meermalen - bij de molen, na het steken van [slachtoffer] in de nek door [mededader] en zelfs nog na het overrijden van die [slachtoffer] door [mededader] - de gelegenheid heeft gehad.
Gelet op het causale verband dat aldus bestaat tussen de diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer], kan ook dit strafverzwarende gevolg aan de verdachte worden toegerekend.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd op de openbare weg, door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een over de verdachte uitgebracht Pro Justitia rapport van 31 oktober 2007, opgesteld door J.M. Oudejans, psycholoog, met als conclusie dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar was.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het meer subsidiair, eerste gedeelte, tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen heeft de rechtbank onttrekking aan het verkeer gelast van de nummers 2, 6, 11 en 14 op de beslaglijst, teruggave aan de verdachte gelast van de nummers 1, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 16, 17 en 18 en teruggave aan de uitgevende instantie gelast van nummer 19. Daarnaast heeft de rechtbank toegewezen de vordering van de nabestaande van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.765,40 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en de vordering van de nabestaande van de benadeelde partij zal beslissen overeenkomstig de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend. De verdachte en zijn mededader zijn op 30 april 2007 met het vooropgezette plan om [slachtoffer] van zijn cocaïne en geld te beroven met die [slachtoffer] naar de Parallelweg te Wervershoof gereden. Met name de mededader van de verdachte, een bijna 2 meter lange man die destijds zesendertig jaar oud was en meer dan 100 kilo woog, heeft zich daar jegens [slachtoffer]
[slachtoffer], een zestienjarige jongen van nog geen 50 kilo, laten gelden. Daarbij is [slachtoffer] tegen de grond geduwd en met een scherp voorwerp in zijn hals gestoken. In hulpeloze toestand en vechtend voor zijn leven hebben zij [slachtoffer] daar achtergelaten om niet veel later bij hem terug te keren. [slachtoffer] is vervolgens door de mededader van de verdachte met een auto overreden, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De gruwelijke dood van [slachtoffer] heeft bij zijn ouders, zijn broertje en andere directe familieleden onpeilbaar veel leed veroorzaakt, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het is een verlies dat zij hun leven lang zullen moeten meedragen.
Dat zelfde geldt voor vrienden van [slachtoffer] die al vroeg in hun leven met een dergelijk gewelddadig en gruwelijk verlies zijn geconfronteerd. Daarnaast betreft het onderhavige delict een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 september 2009 is verdachte eerder ter zake van gewelds- en vermogensdelicten tot langdurige vrijheidbenemende straffen veroordeeld.
Het hof houdt bij het bepalen van de strafmaat nog rekening met de rol van de verdachte in het voorgevallene en het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven, waardoor de nabestaanden niet in het ongewisse hoeven te blijven met betrekking tot de laatste uren van hun overleden familielid.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze geheel of grotendeels door middel van het bewezengeachte zijn verkregen, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
[slachtoffer][nabestaande], nabestaande van de benadeelde partij
De nabestaande van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de nabestaande van de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade tot het in de vordering vermelde beloop heeft geleden.
De vordering zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair, eerste gedeelte, tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer subsidiair, meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een plastic tas met wikkels en poststukken (nummer 2);
- een stuk hasish (nummer 6);
- een stuk papier, te weten een wikkel met poeder (nummer 11);
- een sigarettendoos, te weten een sigarettenpakje met wit poeder (nummer 14).
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een(zak) mes (nummer 1);
- een samurai zwaard (nummer 3);
- een waszak met een turkoise t-hirt en een broek (nummer 4);
- twee stuks gereedschap, te weten multitools (nummer 5);
- een plastic zak met ongeveer 200 pillen/medicijnen (nummer 7);
- vier (schil)messen en drie (vlees)messen (nummer 8);
- een brief (nummer 10);
- een telefoontoestel, merk Motorola (nummer 12);
- een telefoontoestel Nokia (nummer 13);
- twee telefoonkaarten en een visitekaartje van Patrick de Wit (nummer 15);
- een (sport)broek (nummer 17);
- een blikje red bull (nummer 18)-.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
- een geldbedrag ad € 260,- (nummer 9);
- een identiteitskaart van [slachtoffer] (nummer 19);
- sporen, grijze lakschilfers en zwarte kunststofschilfers (nummer 16).
Ten aanzien van [nabestaande], nabestaande van de benadeelde partij:
Wijst toe de vordering van de nabestaande van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien (en voorzover) de een aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan (in zoverre) zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [nabestaande], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [rekeningnummer]0, een bedrag van EUR 4.765,40 (vierduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en veertig cent), te vermeerderen met de door de nabestaande van de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 4.765,40 (vierduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en veertig cent), zulks ten behoeve van [nabestaande].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 57 (zevenenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte en/of een ander heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. L.A.J. Dun en mr. J.M.J. Chorus, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 oktober 2009.