ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.015.532
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premievrijmaking levenspolis en terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om de vraag of de N.V. Amersfoortse Levensverzekering Maatschappij gehouden was om de levensverzekeringspolis van [appellant] premievrij te maken met terugwerkende kracht. Het verzoek tot premievrijmaking werd gedaan door de assurantietussenpersoon Verheij & Partners B.V. op 24 december 1993, naar aanleiding van een eerdere brief van De Amersfoortse aan [appellant] van 10 december 1993. In deze brief werd medegedeeld dat de verzekering automatisch was voortgezet omdat er geen premie was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat De Amersfoortse in het algemeen gehouden was om de verzekering premievrij te maken, maar dat dit afhankelijk was van de communicatie tussen De Amersfoortse en de tussenpersoon. Na getuigenverhoren concludeerde de rechtbank dat De Amersfoortse niet gehouden was om de polis premievrij te maken, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen van [appellant].

In hoger beroep stelde het hof vast dat de discussie niet ging om de premievrijmaking zelf, maar om het tijdstip daarvan. Het hof oordeelde dat [appellant] recht had op premievrijmaking van de polis en dat De Amersfoortse niet vrijstond om de polis voort te zetten, ondanks het aanbod om de polis per 1 oktober 1993 premievrij te maken. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en beval De Amersfoortse om binnen 14 dagen de waarde van de polis per 1 oktober 2005 op te geven en deze aan [appellant] uit te keren, met een dwangsom voor het geval van niet-naleving. De kosten van de procedure werden ook aan De Amersfoortse opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.015.532
(zaaknummer rechtbank 213020)
arrest van de tweede civiele kamer van 23 juni 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
tegen:
de naamloze vennootschap
N.V. Amersfoortse Levensverzekering Maatschappij,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.I. de Haan.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 12 juli 2006,14 februari 2007 en 28 mei 2008 die de rechtbank Utrecht tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: De Amersfoortse) als gedaagde in eerste aanleg heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 26 augustus 2008 De Amersfoortse aangezegd van de vonnissen van 12 juli 2006 en 28 mei 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van De Amersfoortse voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief (met 4 deelgrieven: 1a tot en met 1d) tegen het vonnis van 28 mei 2008 (hierna: het eindvonnis) en één grief tegen het vonnis van 14 februari 2007 (hierna: het tussenvonnis) aangevoerd en toegelicht en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de vorderingen van [appellant] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van De Amersfoortse in de kosten van de procedure.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft De Amersfoortse de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [appellant] zal ontzeggen met instandhouding van [het hof begrijpt:] de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant] in [bedoeld zal zijn:] de kosten van het hoger beroep, waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van haar advocaat.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties de door de rechtbank in het tussenvonnis onder 2.1 – 2.10 omschreven feiten vast.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Tegen het vonnis van 12 juli 2006 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep van [appellant], voor zover dit (mede) tegen dat vonnis werd gericht, niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.2 In deze zaak gaat het kort gezegd om de vraag of De Amersfoortse gehouden was om de levensverzekeringspolis die [appellant] bij haar had afgesloten premievrij te maken naar aanleiding van het verzoek daartoe van de assurantietussenpersoon Verheij & Partners B.V., die namens [appellant] optrad (hierna: de tussenpersoon) van 24 december 1993 en zo ja, tegen welk tijdstip.
De tussenpersoon reageerde met zijn desbetreffende verzoek op de brief van De Amersfoortse aan [appellant] van 10 december 1993, waarin zij hem meedeelde dat zij, omdat zij ondanks herhaalde verzoeken geen premie meer had ontvangen, de verzekering comform artikel 8 onder 3 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden automatisch had voortgezet vanaf 10 oktober 1992 en dat zij de in de verzekering aanwezige waarde zou aanwenden als premie om de verzekering in stand te houden. Zij deelde voorts mede, dat zodra er geen waarde meer aanwezig zou zijn, de verzekering zou worden beëindigd en dat zij [appellant] daarvan op de hoogte zou stellen.
Artikel 8 onder 2, 3 en 4 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden luidt als volgt:
“2. Indien de premie niet binnen 30 dagen na de vervaldag is betaald, vervalt de verzekering zonder dat daartoe enige waarschuwing, ingebrekestelling of enige andere formaliteit is vereist, tenzij recht bestaat op afkoop of op omzetting in een premievrije verzekering.
3. Bestaat recht op afkoop, dan wordt de verzekering automatisch voortgezet zolang de afkoopwaarde na aftrek van eventueel verstrekte beleningen, toereikend is om daaruit de achterstallige premies en beleningsrenten, vermeerderd met samengestelde interest van 1% per maand, berekend vanaf de vervaldatum, te voldoen. De afkoopwaarde wordt daarbij berekend alsof alle in de vorige zin bedoelde premies tijdig betaald waren.
4. Bestaat geen recht op afkoop of heeft de verzekering geen afkoopwaarde, maar wel een premievrije waarde, dan wordt de verzekering omgezet in een premievrije verzekering tot een verminderd verzekerd bedrag.”
In artikel 10 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden is het recht van de verzekeringnemer op premievrijmaking van de verzekering neergelegd:
“1. De verzekeringnemer heeft gedurende het leven van de verzekerde het recht de verzekering te doen omzetten in een premievrije met een verminderd verzekerd kapitaal of een verminderde verzekerde rente mits het premievrije kapitaal dan wel de premievrije rente - berekend volgens bij De Amersfoortse gebruikelijke regelen - tenminste ƒ 500,-- danwel
ƒ 100,-- per jaar bedraagt.
2. Verlangt de verzekeringnemer premievrijmaking van de verzekering dan worden verschenen doch niet betaalde premies, geleende bedragen en verschuldigde interest door gedeeltelijke afkoop verrekend en wordt daarna het resterende gedeelte van de verzekering omgezet in een premievrije verzekering.”
De reactie van de tussenpersoon van 24 december 1993 op de brief van De Amersfoortse aan [appellant] luidde als volgt:
“In reactie op uw brief van 10 december jl. het volgende.
Het is van onze relatie de heer [appellant] nimmer de bedoeling geweest de polis op de door u aangegeven wijze voort te zetten. Vanaf 1992 diende de polis premie-vrij te worden gemaakt. Wij verzoeken u deze aanpassing te doen. (…)”
De Amersfoortse was tot premievrijmaking van de polis met teruwerkende kracht vanaf
1992 niet bereid. Wèl bood zij premievrijmaking van de polis per 1 oktober 1993 aan. Bij uitblijven van een bevestigende reactie op dat aanbod heeft zij de automatische voortzetting van de polis gecontinueerd tot 27 juli 2004. Per die datum was de waarde van de polis onvoldoende om nog verdere premiebetalingen te voldoen en is de verzekering geroyeerd.
4.3 [appellant] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd:
Primair:
a) te verklaren voor recht dat De Amersfoortse gehouden was om, op grond van artikel 10 van de toepasselijke voorwaarden, naar aanleiding van de brief van Verheij & Partners van 24 december 1993 tot premievrijmaking van de polis over te gaan;
b) te verklaren voor recht dat De Amersfoortse, met inachtneming van het hiervoor onder a) gestelde, gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de polis en De Amersfoortse aldus te bevelen deze verplichtingen, bestaande uit het doen van uitkering van de premievrije waarde, na te komen.
Subsidiair:
a) te verklaren voor recht dat De Amersfoortse gehouden was om, op grond van artikel 10 van de toepasselijke voorwaarden, naar aanleiding van de brief van Verheij & Partners van 24 december 1993 tot premievrijmaking van de polis over te gaan;
b) te verklaren voor recht dat De Amersfoortse, door niet tot premievrijmaking van de polis over te gaan, toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst.
en (in beide gevallen):
c) De Amersfoortse te verplichten om (met inachtneming van het onder punt 21 en 22 van de inleidende dagvaarding gestelde [omtrent de premievrije waarde van de polis per 1 januari 1992 onderscheidenlijk 1 januari 1994 als uitgangspunt, hof]) binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis opgave te doen van de aanwezige waarde per 1 oktober 2005 (met inachtneming van de omstandigheid dat De Amersfoortse gehouden was om naar aanleiding van de brief van Verheij & Partners van 24 december 1993 tot premievrijmaking van de polis over te gaan) op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat De Amersfoortse in gebreke blijft;
d) De Amersfoortse te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.3 De Amersfoortse voerde tegen de vorderingen van [appellant] verweer en concludeerde tot ontzegging aan [appellant] van zijn vorderingen, aangezien zij haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst volledig was nagekomen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van haar advocaat.
4.4 De rechtbank heeft in (rechtsoverweging 4.3 van) het tussenvonnis geoordeeld dat De Amersfoortse in zijn algemeenheid naar aanleiding van het verzoek van de tussenpersoon van 24 december 1993, op grond van artikel 10 onder 2 van de tussen partijen geldende Algemene verzekeringsvoorwaarden, de verzekering premievrij had moeten maken tegen de eerst mogelijke datum. Dit werd volgens de rechtbank echter anders indien zou komen vast te staan “dat De Amersfoortse, zoals zij stelt en zoals haar ook vrijstaat, naar aanleiding van een volgens haar bestaand probleem met het verzoek, contact opneemt met de tussenpersoon van [appellant] en deze laat weten dat aan het verzoek, zoals het is geformuleerd, niet kan worden voldaan en aan de tussenpersoon een voorstel tot oplossing van dat probleem doet dat niet wordt geaccepteerd en waarna niet meer wordt gereageerd.”
Omdat De Amersfoortse zich op de rechtsgevolgen van haar desbetreffende stellingname beriep en [appellant] deze betwistte, droeg de rechtbank De Amersfoortse op deze stellingname te bewijzen. Na gehouden getuigenverhoren heeft de rechtbank geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat De Amersfoortse op grond van de brief van 24 december 1993 de polis premievrij had moeten maken en heeft zij de vorderingen van [appellant] afgewezen, met zijn veroordeling in de proceskosten.
Hiertegen komt [appellant] op in hoger beroep.
4.5 Waar het in deze zaak gaat om de gevolgen van het verzoek om premievrijmaking van 24 december 1993, is in zoverre op de zaak oud (verzekerings)recht mede van toepassing.
4.6 Met grief 1 (deelgrieven 1a tot en met 1d) komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat De Amersfoortse niet gehouden was de polis premievrij te maken. In deelgrief 1d voert [appellant] daartoe aan dat zelfs indien het hof zou oordelen dat de door De Amersfoortse beschreven - door hem betwiste - telefoongesprekken tussen (de heer [A.] van) De Amersfoortse en (de heer [B.] van) de tussenpersoon, waarin discussie zou zijn geweest omtrent premievrijmaking, zouden hebben plaatsgevonden, heeft te gelden dat De Amersfoortse de polis – op grond van de redelijkheid en billijkheid - tegen de eerst mogelijke datum premievrij diende te maken.
4.7 Het hof oordeelt als volgt.
Zoals [appellant] aanvoert en De Amersfoortse niet althans onvoldoende heeft betwist, betrof de discussie tussen (de heer [A.] van) de Amersfoortse en (de heer [B.] van) de tussenpersoon niet de premievrijmaking als zodanig maar (slechts) het tijdstip van premievrij maken van de polis. Daarover kwamen partijen niet tot overeenstemming (zo ook conclusie van antwoord onder 21). [appellant] was volgens artikel 10 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden tot premievrijmaking van de polis gerechtigd. Uit de reactie van de tussenpersoon van 24 december 1993 kan niet anders worden afgeleid dan dat [appellant] premievrijmaking van de polis wenste (met terugwerkende kracht) vanaf 1992; automatische voortzetting van de polis had nimmer in zijn bedoeling gelegen. Indien De Amersfoortse, zoals zij stelt, niet bereid was tot premievrijmaking van de polis (met terugwerkende kracht) vanaf 1992 - op de vraag of zij daartoe al dan niet gehouden was, zal het hof hierna onder 4.8 ingaan - dan bracht het feit dat de tussenpersoon haar aanbod om de polis per 1 oktober 1993 - en niet vanaf 1992 - premievrij te maken (nog) niet had aanvaard, niet mee dat het haar vrijstond de polis ondanks de uitdrukkelijke wens van [appellant] tot premievrijmaking ervan onverminderd voort te zetten. Gelet op het recht van [appellant] op premievrijmaking van de polis en zijn voor de hand liggende belang daarbij liet het verzoek van de tussenpersoon haar in verband met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid geen andere keus dan de premievrijmaking van de polis.
4.8 Of de telefoongesprekken tussen (de de heer [A.] van) De Amersfoortse en (de heer [B.] van) de tussenpersoon al dan niet hebben plaatsgevonden, hetgeen [appellant] met deelgrief 1c naar aanleiding van de getuigenverklaringen heeft bestreden, kan derhalve in het midden blijven. Dit geldt tevens voor de vraag of De Amersfoortse de polis op grond van het telefoongesprek met [appellant] van 7 december 1993 premievrij had moeten maken. Voor het tijdstip van premievrijmaking zal het immers niet of nauwelijks uitmaken of dit op basis van het telefoongesprek met [appellant] van 7 december 1993 of naar aanleiding van het verzoek van de tussenpersoon van 24 december 1993 diende plaats te vinden. Bovendien gaan de vorderingen van [appellant] zelf uit van gehoudenheid van De Amersfoortse tot premievrijmaking van de polis naar aanleiding van de brief van de tussenpersoon van 24 december 1993 (vgl. hiervoor onder 4.3).
4.9 Wèl is nog van belang of de polis, zoals [appellant] met deelgrief 1b aanvoert, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1992 premievrij gemaakt diende te worden onderscheidenlijk (naar aanleiding van deelgrief 1d) tegen welk ander tijdstip dit dan diende te geschieden. Het hof volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat van premievrijmaking met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1992 sprake dient te zijn. Zoals uit de vaststaande feiten blijkt, heeft [appellant] zijn jaarpremie voor de verzekering voor het laatst op 1 oktober 1990 voldaan. Van het feit dat hij op 1 oktober 1991 geen premie voor het toen komende verzekeringsjaar wilde betalen, heeft [appellant] De Amersfoortse op 24 oktober 1991 in kennis gesteld. [appellant] heeft niet gesteld dat hij een dergelijke mededeling ook gedaan heeft voor de per 1 oktober 1992 verschenen jaarpremie, zodat het hof er - nu daarvan ook anderszins niet is gebleken - van uit zal gaan dat van zodanig bericht geen sprake is geweest. Volgens de Algemene verzekeringsvoorwaarden werd de verzekering in zodanig geval, indien recht op afkoop bestond, automatisch voortgezet, zolang de afkoopwaarde kort gezegd toereikend was (artikel 8 onder 2 en 3 van de Algemene verzekeringsvoorwaarden). Uit artikel 8 onder 4 blijkt voorts dat automatische voortzetting voorgaat boven de omzetting in een premievrije verzekering, dit uiteraard zolang de verzekeringnemer van zijn recht op premievrijmaking geen gebruik heeft gemaakt. Het desbetreffende verzoek van [appellant] werd De Amersfoortse (eerst) in december 1993 gedaan. De Amersfoortse was volgens de polis niet gehouden de polis met terugwerkende kracht (vanaf 1992) premievrij te maken. Met haar aanbod tot premievrijmaking van de polis per 1 oktober 1993 kwam De Amersfoortse [appellant] in zoverre tegemoet. In verband met de redelijkheid en billijkheid als onder 4.6 bedoeld, diende De Amersfoortse in dat spoor voort te gaan, zodat het hof van die datum als eerst mogelijke datum zal uitgaan.
Dat [appellant] zich eerst naar aanleiding van de brief van De Amersfoortse van 10 december 1993 van een assurantietussenpersoon heeft voorzien, leidt het hof niet tot een ander oordeel, nu dit berust op een eigen keuze van [appellant], die voor zijn rekening komt; deze leidt niet tot gehoudenheid van De Amersfoortse de polis met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1992 premievrij te maken.
Grief 1 slaagt derhalve als gevolg van het slagen van deelgrief 1d; bij de deelgrieven 1a en 1c heeft [appellant] geen verder belang; deelgrief 1b faalt.
4.10 Met grief 2 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dat hem geen beroep toekomt op rechtsverwerking. Met deze grief wil [appellant] zijn stellingen omtrent premievrijmaking van de polis nader onderbouwen. Nu het hof naar aanleiding van grief 1 reeds tot gehoudenheid van De Amersfoortse de polis per 1 oktober 1993 premievrij te maken heeft geoordeeld, heeft [appellant] ook bij de behandeling van grief 2 geen verder belang.
Slotsom
Nu grief 1 (grotendeels) slaagt, zullen de bestreden vonnissen worden vernietigd, zal de primaire vordering van [appellant] worden toegewezen in die zin dat het hof De Amersfoortse zal bevelen om [appellant] binnen 14 dagen na dit arrest opgave te doen van de in de polis aanwezige waarde per 1 oktober 2005, met in achtneming van haar gehoudenheid per
1 oktober 1993 tot premievrijmaking van de polis over te gaan, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij met de naleving van dit bevel in gebreke zou blijven, met een maximum van € 50.000,-- en de desbetreffende waarde vervolgens aan [appellant] uit te keren, een en ander met veroordeling van De Amersfoortse in de kosten van beide instanties. Anders dan de rechtbank gaat het hof bij de toepassing van het liquidatietarief in verband met het financieel belang van de zaak uit van tariefgroep VI.
De door [appellant] gevraagde verklaringen van recht zullen hem worden ontzegd bij gebrek aan belang.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 12 juli 2006;
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 14 februari 2007 en 28 mei 2008 en doet opnieuw recht;
beveelt De Amersfoortse om [appellant] binnen 14 dagen na dit arrest opgave te doen van de in de polis aanwezige waarde per 1 oktober 2005, met in achtneming van haar gehoudenheid per 1 oktober 1993 tot premievrijmaking van de polis over te gaan, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag dat zij met de naleving van dit bevel in gebreke zou blijven, met een maximum van € 50.000,--;
beveelt De Amersfoortse de desbetreffende waarde vervolgens aan [appellant] uit te keren;
veroordeelt De Amersfoortse in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 8.000,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 248,-- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 3236,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 303,-- voor griffierecht.
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, L.F. Wiggers-Rust en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2009.