ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.033.390-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goeder trouw en controle over schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de aanvraag van appellante voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Appellante, een alleenstaande vrouw geboren op 14 juni 1964, had een schuldenlast van € 53.772,40 en had gedurende een lange periode haar partner financieel ondersteund, wat leidde tot een onverantwoordelijke verhoging van haar schulden. Ondanks haar argument dat haar schulden consumptief van aard zijn en dat zij handelde uit affectieve betrokkenheid, oordeelde het hof dat zij niet aannemelijk had gemaakt te goeder trouw te zijn geweest bij het ontstaan van haar schulden.

De rechtbank had eerder haar verzoek afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij ten aanzien van een schuld aan Wehkamp en Visa van € 1.200,-- te goeder trouw was geweest. Het hof bevestigde deze beslissing en stelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij de omstandigheden die tot haar schulden hadden geleid onder controle had gekregen. Hoewel zij haar relatie met haar partner had verbroken en budgetbeheer had aangevraagd, was niet aangetoond dat haar financiële situatie was gestabiliseerd.

Het hof benadrukte dat appellante in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoekschrift niet had aangetoond dat zij te goeder trouw was geweest. De extra schulden die zij had gemaakt door haar partner financieel te ondersteunen, werden als niet te goeder trouw aangemerkt. Het hof concludeerde dat de beslissing van de rechtbank om haar aanvraag af te wijzen, terecht was en bekrachtigde deze. Appellante heeft de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw een verzoek tot toelating in te dienen, mits zij kan aantonen dat zij haar situatie gedurende een langere periode onder controle heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 23 juni 2009 in de zaak met zaaknummer 200.033.390/01 van:
Appellante,
wonende te Hoofddorp,
advocaat: mr. A.C. Zondervan te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante is bij per fax op 20 mei 2009 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 12 mei 2009 met rekestnummer 155065, waarbij het verzoek van appellante tot van toepassing verklaring van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 9 juni 2009. Bij die behandeling is appellante verschenen, bijgestaan door mr. Zondervan voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. De rechtbank heeft op de in de beslissing waarvan beroep genoemde gronden het verzoek van appellante om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling overeenkomstig artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet (Fw.) afgewezen, daar appellante ten aanzien van een schuld aan Wehkamp en Visa ad € 1.200,-- niet te goeder trouw is geweest. Ook kan appellante volgens de rechtbank ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van (een groot deel) van haar overige schulden niet geacht worden te goeder trouw te zijn geweest, nu zij (onder andere) in de financiële problemen is geraakt doordat zij haar voormalige partner langdurig financieel heeft gesteund. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot toepassing van artikel 288 lid 3 Fw. niet zijn aangevoerd of gebleken.
2.2. In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1. Appellante – geboren op 14 juni 1964 – is een alleenstaande vrouw. Zij is – naar zij heeft gesteld 26 jaar - werkzaam op Schiphol als medewerkster van een taxfreewinkel en verdient ongeveer € 1.700,-- per maand.
De totale schuldenlast van appellante bedroeg blijkens de verklaring ex artikel 285 Fw. op 21 februari 2009 € 53.772,40.
2.2.2. Appellante heeft het volgende aangevoerd. Haar schulden zijn consumptieve schulden, welke schulden in haar visie geen grond vormen haar de toelating tot de schuldsaneringsregeling te weigeren. Zij heeft gesteld haar (ex)partner – met wie zij twaalf jaar een relatie heeft gehad - financieel te hebben bijgestaan. Zij erkent dat dat niet verstandig is geweest, maar stelt een en ander te hebben gedaan uit affectieve betrokkenheid bij haar partner. Haar partner was werkeloos en wilde een nieuw bedrijf opstarten. Zij heeft gedurende enkele jaren elk kwartaal ongeveer € 800,-- à € 900,-- op de rekening van haar partner overgemaakt. Teneinde te trachten uit haar schuldenproblematiek te komen heeft zij in januari 2008 in haar huis een kleine hennepplantage opgezet. In september 2008 is deze hennepplantage ontdekt. Zij heeft daarvoor een boete van € 900,-- opgelegd gekregen. Deze boete heeft zij voldaan. De uit deze hennepplantage voortvloeiende schuld aan Nuon bedraagt € 1.700,--. Zij heeft daarvan € 1.200,-- voldaan, welk bedrag zij heeft geleend van Wehkamp en Visa. Het restant betaalt zij aan Nuon af met een bedrag van € 89,-- per maand. Er is niet vastgesteld dat zij illegaal stroom heeft afgetapt. Appellante is van mening dat zij gelet op het voorgaande bij het ontstaan van haar schulden te goeder trouw is geweest. Zij heeft altijd op haar schulden afbetaald, maar moest daarmee, toen zij een verzoek had ingediend om voor een schuldsaneringsregeling in aanmerking te komen, stoppen van de instantie die dat verzoek voor haar behandelde. Daarbij komt dat de schulden voortvloeiend uit de hennepplantage gering zijn ten opzichte van haar totale schuldenlast.
Voor zover het hof mocht oordelen dat zij bij het ontstaan van (een deel van) haar schulden niet te goeder trouw is geweest, komt zij in haar visie op grond van artikel 288 lid 3 Fw. in aanmerking om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, nu zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Zij heeft de relatie met haar partner in september 2008 verbroken en heeft dezelfde maand budgetbeheer aangevraagd. De aanvraag is pas in mei 2009 in behandeling genomen, hetgeen een omstandigheid betreft die haar niet kan worden verweten.
2.3. Bij de beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat de schuldenaar voldoende aannemelijk dient te maken dat hij/zij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Naar het oordeel van het hof heeft appellante een en ander onvoldoende aangetoond. Zij heeft haar partner gedurende een langere periode financieel gesteund, terwijl het voor haar duidelijk had moeten zijn dat zij daardoor haar schuldenlast onverantwoord extra vergrootte en zij dientengevolge niet langer in staat zou zijn om haar reeds bestaande schulden af te betalen. De extra schulden die appellante daardoor heeft gemaakt - omtrent de precieze omvang waarvan overigens geen bewijsstukken zijn overgelegd -, dienen als niet te goeder trouw ontstaan te worden aangemerkt. Dat zij heeft gehandeld uit affectie voor haar partner, maakt dat niet anders. Ook moet worden vastgesteld dat de schulden voortvloeiend uit de hennepplantage niet te goeder trouw zijn ontstaan, wat er zij van de (evenmin met bewijsstukken toegelichte) stelling dat deze bedragen in verhouding tot haar totale schuldenlast gering van omvang zijn. Genoemde schulden staan (thans) aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg. Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat appellante de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en voortbestaan van haar schulden volledig onder controle heeft gekregen. Zij heeft weliswaar, naar zij stelt, haar relatie met haar partner verbroken en budgetbeheer aangevraagd, maar thans is (nog) niet gebleken dat haar situatie zodanig gestabiliseerd is dat op grond daarvan nakoming door haar van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen gewaarborgd is. Appellante zal echter te zijner tijd desgewenst opnieuw een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling kunnen indienen, indien zij aannemelijk kan maken dat zij de omstandigheden die tot haar onderhavige situatie hebben geleid gedurende langere tijd (te denken valt aan een periode van ongeveer een jaar) onder controle heeft.
2.4. Gelet op het vorenstaande zal de beslissing van de rechtbank worden bekrachtigd.
3. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, P.C. Römer en J.C. Toorman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 23 juni 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.