ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte door commanditaire vennootschap en voortzetting na overlijden van beherend vennoot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de huur van een bedrijfsruimte door een commanditaire vennootschap. De zaak is aangespannen door appellanten, die eigenaar zijn van de bedrijfsruimte, tegen de geïntimeerden, die de ruimte huren. De kern van het geschil betreft de voortzetting van de commanditaire vennootschap na het overlijden van de beherend vennoot. De appellanten stellen dat de vennootschap is ontbonden door het overlijden van de beherend vennoot, en dat de huurovereenkomst daarmee is geëindigd. De appellanten vorderen een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat de bedrijfsruimte ontruimd moet worden.

De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. In het hoger beroep hebben de appellanten drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de huurovereenkomst is gesloten met de overleden beherend vennoot en niet met de commanditaire vennootschap. De geïntimeerden betwisten dit en stellen dat de vennootschap is voortgezet, ondanks het overlijden van de beherend vennoot, en dat de indeplaatsstelling van de nieuwe beherend vennoot heeft plaatsgevonden.

Het hof overweegt dat de commanditaire vennootschap niet automatisch ontbonden is door het overlijden van de beherend vennoot, mits er in de vennootschapsakte een voortzettingsbeding is opgenomen. Het hof concludeert dat de vennootschap met goedvinden van de overgebleven vennoten is voortgezet en dat de appellanten geen gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen ontlenen aan de ontbinding van de vennootschap. De grieven van de appellanten worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [Appellant 1],
2. [Appellant 2],
3. [Appellant 3],
allen wonende te Amsterdam,
APPELLANTEN in het principaal appel,
GEÏNTIMEERDEN in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. A.W. Booij, gevestigd te Amsterdam,
t e g e n
1. [Geïntimeerde 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Geïntimeerde 2], wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN in het principaal appel,
APPELLANTEN in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. D. de Vries, gevestigd te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna aangeduid als [appellanten c.s.]. Geïntimeerden worden gezamenlijk aangeduid als [geïntimeerden c.s.] en afzonderlijk als [geïntimeerde 1], respectievelijk [geïntimeerde 2].
Bij dagvaarding van 16 juli 2007 zijn [appellanten c.s.] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 17 april 2007 van de kantonrechter te Amsterdam, onder zaak-/rolnummer 784542 CV EXPL 06-17258 gewezen tussen [appellanten c.s.] als eisers en [geïntimeerden c.s.] als gedaagden.
Bij memorie hebben [appellanten c.s.] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van [appellanten c.s.] alsnog zal toewijzen met verwijzing van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie hebben [geïntimeerden c.s.] geantwoord en hunnerzijds in voorwaardelijk incidenteel appel één grief tegen eerdergenoemd vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof in het principaal appel het bestreden vonnis zal bekrachtigen en in het voorwaardelijk incidenteel appel de vorderingen van [geïntimeerde 1] zal toewijzen, met veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten van het hoger beroep.
Vervolgens hebben [appellanten c.s.] bij memorie in het voorwaardelijk incidenteel appel geantwoord en geconcludeerd dat het hof dat appel zal verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten daarvan.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 een aantal feiten vastgesteld. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 In deze zaak is het volgende aan de orde.
(i) [Appellanten c.s.] zijn eigenaar van de bedrijfsruimte gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam].
(ii) [Stille vennoot 1] en [stille vennoot 2] hebben deze bedrijfsruimte per 1 mei 1974 gehuurd. Zij hadden het gehuurde in gebruik als Chinees restaurant.
(iii) Op 1 januari 1989 is [geïntimeerde 1] als commanditaire vennootschap opgericht met [beherend vennoot van geïntimeerde 1] als beherend vennoot en [stille vennoot 1] en [stille vennoot 2] als stille vennoten. [Geïntimeerde 1] had blijkens haar vennootschapsakte tot doel de uitoefening en exploitatie van Chinees/Indonesische restaurantbedrijven.
(iv) In artikel 10 van de vennootschapsakte is bepaald dat de vennootschap eindigt door (onder meer) het overlijden van de beherend vennoot. Artikel 11 van de vennootschapsakte bepaalt dat indien de vennootschap eindigt op een der in artikel 10 gemelde wijzen:
“de overblijvende vennoten het recht [hebben] de zaken der vennootschap, met gebruikmaking van de naam waaronder zij worden gedreven, alleen of met anderen voort te zetten en om haar activa over te nemen, mits hij binnen drie maanden na het einde der vennootschap aan de andere vennoten of zijn rechtverkrijgenden schriftelijk kennis geeft dat hij van dit recht gebruik wenst te maken (...)”.
(v) [Appellanten c.s.] hebben ingaande op 1 april 2003 voor de duur van tien jaar een schriftelijke huurovereenkomst gesloten met [beherend vennoot van geïntimeerde 1], die – blijkens die overeenkomst – handelt onder de naam [“XXX Restaurant CV”]. De overeenkomst bepaalt dat het gehuurde uitsluitend als Chinees Indonesisch restaurant mag worden gebruikt. Aldus is ook geschied.
(vi) [Beherend vennoot geïntimeerde 1] is op 28 februari 2005 plotseling overleden. [Appellanten c.s.] zijn daarover ingelicht. Zij zijn tevens op de hoogte gesteld van het feit dat er op 3 maart 2005 een koopovereenkomst was gesloten waarbij het restaurant per 1 april 2005 aan [Geïntimeerde 2] zou worden overgedragen. Voorts is [appellanten c.s.] verzocht toestemming te verlenen [geïntimeerde 2] als huurder in de plaats te stellen. [Geïntimeerde 2] is de dochter van [stille vennoot 1]; zij was reeds langere tijd de bedrijfsleider van het restaurant.
(vii) Over de indeplaatsstelling is tussen partijen geen overeenstemming bereikt.
(viii) De koopovereenkomst met [geïntimeerde 2] is nooit uitgevoerd. Bij brief van 7 februari 2006 is door de advocaat van [geïntimeerde 1] aan [appellanten c.s.] medegedeeld dat het verzoek tot indeplaatsstelling werd introkken en dat [geïntimeerde 1] per 1 januari 2006 een nieuwe beherend vennoot had, te weten [geïntimeerde 2].
3.2 [Appellanten c.s.] vorderen in deze procedure een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst tussen hen en de (eventuele) erfgen(a)m(en) van [beherend vennoot] – voorzover deze nog zou bestaan – is geëindigd of ontbonden. Voorts vorderen zij dat [geïntimeerden c.s.] de bedrijfsruimte ontruimen.
3.3 [Appellanten c.s.] zijn van mening dat de huurovereenkomst is gesloten met [beherend vennoot] in persoon en niet met [geïntimeerde 2]. [Appellanten c.s.] zijn bovendien van mening dat de commanditaire vennootschap van rechtswege is ontbonden wegens het overlijden van [beherend vennoot]. Dit brengt volgens [appellanten c.s.] mee dat ook de huurovereenkomst is geëindigd.
3.4 [Geïntimeerden c.s.] hebben een en ander betwist. Zij vorderden in voorwaardelijke reconventie een verklaring voor recht dat de indeplaatsstelling heeft plaatsgevonden, subsidiair vorderen zij een machtiging om [geïntimeerde 2] in de plaats te stellen van de huidige huurder.
3.5 De kantonrechter oordeelde de stellingen van [appellanten c.s.] ongegrond en heeft de vorderingen van [appellanten c.s.] afgewezen. De vordering in voorwaardelijke reconventie behoefde de kantonrechter dan ook niet meer te bespreken.
3.6 Met grief I in het principaal appel voeren [appellanten c.s.] aan dat de huurovereenkomst is gesloten met [beherend vennoot] in persoon en niet met de commanditaire vennootschap.
3.7 Uit de stukken blijkt dat in de bedrijfsruimte aan de [straat] al sinds 1974 een Chinees restaurant is gevestigd. De bedrijfsruimte werd aanvankelijk gehuurd door [stille vennoot 1] en [stille vennoot 2], die daar het restaurant uitbaatten. Nadat zij de commanditaire vennootschap [naam geïntimeerde 1] met [beherend vennoot van geïntimeerde 1] waren aangegaan, hebben [appellanten c.s.] – enige jaren later de in 3.1 onder V bedoelde huurovereenkomst gesloten. [Beherend vennoot van geïntimeerde 1] was toentertijd de enige beherend vennoot van [geïntimeerde 1]. In de huurovereenkomst is vermeld dat [beherend vennoot van geïntimeerde 1] de overeenkomst heeft gesloten handelend onder de naam [“XXX II Restaurant C.V”]. Hoewel deze formulering “handelend onder de naam van” letterlijk genomen een andere betekenis heeft, moet het voor [appellanten c.s.] – nu gesteld noch gebleken is dat zij onbekend ermee waren dat [beherend vennoot van geïntimeerde 1] (beherend) vennoot was van de commanditaire vennootschap met deze naam – duidelijk zijn geweest dat [beherend vennoot van geïntimeerde 1] aldus beoogde de huurovereenkomst ten behoeve van [geïntimeerde 1] te sluiten en dusdoende de continuïteit van het restaurant te waarborgen en het doel van de commanditaire vennootschap te dienen. Het hof acht het daarom onwaarschijnlijk dat de woorden “handelend onder de naam van” letterlijk moeten worden genomen en dat het de bedoeling van [beherend vennoot van geïntimeerde 1] was om (handelend voor zichzelf) in het handelsverkeer gebruik te gaan maken van de naam [“XXX Restaurant CV”]. Bovendien voldoet die naam niet als handelsnaam.
3.8 De omstandigheid dat [beherend vennoot van geïntimeerde 1], als beherend vennoot, jegens volledig persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van [geïntimeerde 1], staat aan hetgeen hiervoor is overwogen, niet in de weg.
3.9 Het hof verwerpt dus de stelling van [appellanten c.s.] dat [beherend vennoot van geïntimeerde 1] in persoon de huurovereenkomst heeft gesloten. Grief I in het principaal appel faalt.
3.10 Grief II in het principaal appel strekt ten betoge dat de commanditaire vennootschap als gevolg van het overlijden van [beherend vennoot van geïntimeerde 1] is ontbonden en dat de vennootschap niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de vennootschapsakte is voortgezet. De latere toetreding van [geïntimeerde 2] heeft geleid tot de totstandkoming van een nieuwe commanditaire vennootschap, aldus [appellanten c.s.] Een en ander leidt volgens hen ertoe dat een indeplaatsstelling noodzakelijk is om de huurovereenkomst voort te zetten. Een indeplaatsstelling heeft echter niet plaatsgevonden.
3.11 Het hof overweegt als volgt. Onder het huidige recht is het uitgangspunt dat een commanditaire vennootschap wordt ontbonden wanneer een van de vennoten komt te overlijden (artikel 7A:1683 BW). In artikel 10 van de vennootschapsakte wordt dit bevestigd. Op grond van artikel 7A:1688 BW staat het de vennoten evenwel vrij te bedingen dat het overlijden van een vennoot niet tot ontbinding leidt. Met artikel 11 van de vennootschapsakte heeft [geïntimeerde 1] een dergelijke voorziening getroffen.
3.12 [Appellanten c.s.] beroepen zich erop dat de vennootschap niet is voortgezet omdat artikel 11 van de vennootschapsakte niet is nageleefd:
(a) de vennoot die gebruik wil maken van het recht op voortzetting dient de andere vennoten of zijn rechtsverkrijgenden daarvan schriftelijk in kennis te stellen en dit is niet gebeurd;
(b) [Geïntimeerde 2] is niet binnen drie maanden na het overlijden van [beherend vennoot van geïntimeerde 1] tot de vennootschap toegetreden, maar pas bijna een jaar later.
3.13 Deze omstandigheden staan er echter niet aan in de weg dat de vennootschap niettemin met goedvinden van de overgebleven vennoten (en de eventuele erven van [beherend vennoot van geïntimeerde 1]) is voortgezet. Het voortzettingsbeding van artikel 11 van de vennootschapsakte is in de eerste plaats een interne regeling tussen de vennoten. Het niet correct nakomen ervan heeft niet zonder meer tot gevolg dat derden, zoals [appellanten c.s.], zich erop kunnen beroepen dat de vennootschap is ontbonden indien de feitelijke situatie is dat vennoten de vennootschap (in gewijzigde samenstelling) hebben voortgezet.
3.14 [Appellanten c.s.] hebben ook geen feiten en omstandigheden gesteld waaraan zij het gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat [geïntimeerde 1] als gevolg van het overlijden van [beherend vennoot van geïntimeerde 1] in 2005 was ontbonden. De omstandigheid dat het restaurant na het overlijden werd voortgezet, duidt veeleer op het tegendeel. Dat door de achterblijvende vennoten aanvankelijk is gekozen voor een verzoek tot indeplaatsstelling, zegt in dit verband niet veel. [Appellanten c.s.] hebben ook niet aangevoerd dat zij vóór februari 2006 reeds op de hoogte waren van het inhoud van het voortzettingsbeding in de vennootschapsakte van [geïntimeerde 1] en dat zij daaraan destijds het vertrouwen hebben ontleend dat de vennootschap niet zou worden voortgezet.
3.15 Voorts vindt de stelling van [appellanten c.s.] dat door het toetreden van [geïntimeerde 2] – als enige beherend vennoot- tot de commanditaire vennootschap een geheel nieuwe vennootschap is ontstaan, geen steun in het recht. Het feit dat [appellanten c.s.] door de gang van zaken in het onderhavige geval plotseling hebben te maken met een nieuwe beherend vennoot die – mogelijkerwijs – geheel onvermogend is, doet daar niet aan af.
3.16 Dit een en ander leidt tot de conclusie dat grief II in het principaal appel faalt.
3.17 Grief III in het principaal appel heeft geen zelfstandige betekenis. Hetgeen [appellanten c.s.] in die grief nog naar voren brengen over de mislukte indeplaatsstelling behoeft – gelet op het voorafgaande – ook geen bespreking meer. Ook deze grief is derhalve ongegrond.
3.18 Nu het principaal appel faalt, behoeft het voorwaardelijk incidenteel appel geen bespreking.
3.19 [Appellanten c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep. Voor een kostenveroordeling in het incidenteel appel bestaat geen aanleiding.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de kosten van het appel en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden c.s.] gevallen op € 251,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris voor de advocaat;
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, C.A. Joustra en T. Hartlief en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2009 door de rolraadsheer.