ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7454

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.251-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting faillissement met gelijktijdig uitspreken schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van appellant tot opheffing van zijn faillissement en gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling. Appellant, die in Amsterdam woont, had eerder op 7 oktober 2008 faillissement aangevraagd. De rechtbank Amsterdam had op 2 december 2008 zijn verzoek tot schuldsanering afgewezen, omdat niet was aangetoond dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden, die onder andere voortvloeiden uit boetes van het CJIB wegens onverzekerd rijden en een veroordeling voor mishandeling.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot omzetting van het faillissement alleen kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest. Het hof heeft echter ook gekeken naar de veranderde omstandigheden van appellant. Ondanks zijn eerdere fouten en het niet op orde houden van zijn administratie, heeft appellant sinds oktober 2008 een baan met goede vooruitzichten en heeft hij zijn psychosociale klachten overwonnen. Hij heeft zich bereid verklaard om budgetbeheer aan te vragen om zijn financiële situatie beter te beheren.

Na het horen van de argumenten van zowel appellant als de curator, heeft het hof geconcludeerd dat appellant inmiddels de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft gekregen. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard, met de zaak terugverwijzend naar de rechtbank Amsterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 13 februari 2009 in de zaak met zaaknummer 200.020.251/01 van:
Appellant,
wonende te Amsterdam,
advocaat: mr. V.N. Sakkers te Amstelveen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Appellant is bij per fax op 9 december 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2008 met faillissementsnummer 08/485 F, waarbij het verzoek van appellant tot opheffing van het op 7 oktober 2008 uitgesproken faillissement onder gelijktijdige uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
1.2 Op 26 januari 2008 heeft de curator, mr. R.E.G.L. Fliehe Boeschoten, advocaat te Amsterdam, een verslag aan het hof toegezonden.
1.3 Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 3 februari 2009. Bij die behandeling is appellant verschenen, bijgestaan door mr. T. de Deugd namens zijn advocaat. Voorts is de curator verschenen.
2. De gronden van de beslissing
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellant overeenkomstig artikel 288 lid 2 sub b (het hof leest hierin dat de rechtbank bedoelt artikel 288 lid 1 sub b) alsmede op grond van artikel 288 lid 2 sub c Faillissementswet (Fw) dient te worden afgewezen, daar volgens de rechtbank – kort gezegd - sprake is van het niet te goeder zijn van appellant bij het ontstaan van zijn schuld aan het CJIB betreffende boetes wegens onverzekerd rijden en boetes als gevolg van snelheidsovertredingen.
2.2 In hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2.1 Appellant is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2008 op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Fliehe Boeschoten tot curator. Een verificatievergadering heeft tot op heden niet plaatsgevonden.
2.2.2 De totale schuldenlast van appellant bedraagt blijkens het verslag van de curator d.d. 26 januari 2009 € 14.075,00. Deze schuldenlast dient voor wat betreft de CJIB schuld aangepast te worden. Uit het overzicht van het CJIB van 20 oktober 2008 blijkt namelijk dat deze schuld niet, zoals eerder aangegeven door de curator, € 600,- bedraagt, maar in totaal € 3.731,42. Daarnaast is er een grote schuld aan het LBIO inzake kinderalimentatie van € 8.000,-.
2.2.3 In hoger beroep betwist appellant dat hij niet te goeder trouw was ten tijde van het ontstaan van de schulden. Hij heeft hieromtrent het volgens aangevoerd. Zijn autoverzekering bij FBTO liep per automatische incasso. Zonder dat hij het door had, werden de bedragen vanwege een onvoldoende saldo op zijn rekening door de loonbeslagen, niet meer afgeschreven en is de dekking van zijn verzekering opgeschort. Daarnaast klinkt de veroordeling wegens mishandeling ernstig, maar volgens appellant betreft dit een burenruzie. Van opzettelijk handelen is hier nooit sprake geweest. Bovendien betreft de schuld aan het CJIB niet een zodanig gedeelte van de totale schuld dat dit een weigering van de toepassing van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt, aldus appellant. Voorts heeft appellant gesteld dat zijn schulden zijn ontstaan in een voor hem moeilijke periode. Hij is tweemaal gescheiden, verloor zijn baan door faillissement van zijn werkgever en raakte overspannen waardoor hij zijn administratie niet meer goed bijhield. Op dit moment gaat het beter met hem. Hij heeft een baan als kraanmachinist via het uitzendbureau met uitzicht op een contract en hij heeft nihilstelling van de kinderalimentatie verzocht. Appellant vreest echter dat hij zijn leven niet op orde kan houden als hij niet wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en een bevel tot ontruiming van zijn woning boven zijn hoofd blijft hangen als een zwaard van Damocles. Ter zitting in hoger beroep heeft hij zich bereid verklaard budgetbeheer aan te vragen teneinde meer inzicht te krijgen in zijn financiële administratie.
2.3 De curator heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat appellant in het verleden psychosociale problemen heeft gehad en in die tijd ook een grote schuld aan het CJIB heeft opgebouwd, hetgeen toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg staat. Appellant is echter op de goede weg. Hij heeft een baan en werkt goed mee in het faillissement. De curator vreest dat appellant bij een opheffing van het faillissement wegens een gebrek aan baten en een eventuele ontruiming van zijn woning snel weer zal afglijden.
2.4 Bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling stelt het hof voorop dat dit omzettingsverzoek slechts toewijsbaar is, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. In gevolge artikel 288 lid 3 Fw kan in afwijking van het eerst lid van artikel 288, onder b, en het tweede lid, onder c, een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt het hof tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellant bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuld aan het CJIB te goeder trouw is geweest. Hij is bij herhaling de fout ingegaan, heeft gedurende een periode zijn administratie niet op orde gehouden waardoor hij niet wist dat hij onverzekerd rondreed en is daarnaast ook veroordeeld inzake een mishandeling.
Daarentegen is thans gebleken dat appellant zijn psychosociale klachten ten boven is. Hij heeft sinds oktober 2008 een baan met goede vooruitzichten. Hij werkt goed mee in het faillissement en aannemelijk is dat appellant sindsdien geen schulden meer heeft laten ontstaan. Appellant is gemotiveerd zijn leven en zijn financiële situatie op orde te houden en heeft zich bereid verklaard budgetbeheer aan te vragen. Het hof acht het gezien bovenstaande voldoende aannemelijk dat appellant de omstandigheden die bepalend waren voor het ontstaan en onbetaald laten van de schulden onder controle heeft gekregen.
2.4 Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen en het onderhavige verzoek van appellant alsnog toewijzen, nu ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing waarvan beroep;
- verklaart alsnog op appellant de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Amsterdam om te worden voortgezet met inachtneming van het in dit arrest overwogene.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en P.J. Duinkerken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 13 februari 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.