1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
7 maart 2007, 9 mei 2007 en 27 februari 2008, die de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde sub 1 (hierna: DLV) en geïntimeerde sub 2 (hierna: Sosef) als gedaagden heeft gewezen. Van de vonnissen van 9 mei 2007 en 27 februari 2008 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van respectievelijk 19 en 23 mei 2008 DLV en Sosef aangezegd van de vonnissen van 9 mei 2007 en 27 februari 2008 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van DLV en Sosef voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeventien grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht, en heeft zij geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Sosef en DLV hoofdelijk zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen de hoofdsom van € 224.519,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 222.099,- vanaf
1 juli 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, telkens na afloop van een jaar te vermeerderen met de over dat jaar verschuldigde rente conform artikel 6:119 BW, met veroordeling van Sosef en DLV in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft DLV de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij geconcludeerd dat het hof bij arrest en uitvoerbaar bij voorraad de grieven van [appellante] zal verwerpen (behoudens grief 2) en het bestreden vonnis van 27 februari 2008 zal bekrachtigen onder veroordeling van [appellante] in de proceskosten aan de zijde van DLV.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft Sosef de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en heeft zij geconcludeerd dat het hof het vonnis van 27 februari 2008 zal bekrachtigen, al dan niet met verbetering van gronden, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in beide instanties en wel uitvoerbaar bij voorraad en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de eerste dag na het verstrijken van twee weken na het in dezen uit te spreken arrest.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
3.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, de navolgende feiten vast.
3.2 [appellante] is tuinder en teelt trostomaten op steenwol. De trostomaten krijgen vloeibare bemesting die via leidingen door de kas aan de planten wordt toegediend. De meststoffen worden met de hand toegevoegd aan water waarna het substraat door de kas wordt gepompt.
3.3 DLV is een agrarisch ingenieursbureau. Zij begeleidt en adviseert [appellante] sinds het teeltseizoen 2002/2003. Het teeltseizoen loopt van december tot november. DLV bezoekt de kassen van [appellante] gedurende het seizoen wekelijks, daarna tweewekelijks en in de laatste periode van dat seizoen eenmaal per drie weken. Zij ontvangt daarnaast - vanaf februari 2005 - elke twee weken een rapport met analyseresultaten van het substraat van Relab De Haan B.V. Op basis van haar bezoeken en de analyses verstrekt zij teelt- en bemestingsadviezen aan [appellante].
3.4 Sosef is een groothandelsbedrijf dat zich richt op de tuinbouw. Zij levert onder meer meststoffen aan tuinders. Sinds jaar en dag is Sosef de leverancier van [appellante] voor alle door haar gebruikte meststoffen.
3.5 De leverancier van Sosef heeft in 2000 het tot dan toe geleverde vaste kopernitraat vervangen door vloeibaar kopernitraat. De vloeistof werd destijds verkocht in een concentratie van 12%. In 2002 is de samenstelling en de concentratie gewijzigd. Vanaf dat moment was de concentratie koper 0,6% en werd het product onder de naam Kombispoor verkocht. De plastic jerrycan waarin de meststof wordt aangeleverd, is tegelijkertijd vergroot naar een 20 litercan in plaats van een 10 litercan.
3.6 Op 9 december 2004 heeft [appellante] trostomaten geplant. In februari 2005 heeft [appellante] de planten besmet met het Pepino Mozaïekvirus (hierna: PMV). Tussen februari en juni 2005 hebben zij een slechte groei gekend. Het kopergehalte in het voedingssubstraat was bijzonder laag en lag onder de streefwaarde. In deze periode heeft DLV herhaaldelijk geadviseerd de kopergift te verhogen.
3.7 In juni 2005 heeft Groen Agro Control een onderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat de planten aan een structureel kopertekort leden. Zowel het substraat, het uitgangswater (dit is het water voordat het de planten bereikt) als de steenwolmatten bevatten eveneens een te laag kopergehalte. Er kon geen microbiologische factor worden aangewezen voor de achterblijvende groei.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. De tomatenplanten hebben in teeltseizoen 2004/2005 door kopergebrek groeistoornissen gekend waardoor [appellante] schade heeft geleden. De oorzaak is dat [appellante] aan het einde van het seizoen 2004 een onaangebroken jerrycan koperoplossing van 0,6% Kombispoor is gaan gebruiken. De medewerkers van [appellante] hebben de omrekentabel gebruikt die behoorde bij een oplossing van 12%. Er is dus een concentraat dat 20 keer zo laag was aan het substraat toegevoegd. Ondanks de door DLV geadviseerde verhoging van de kopergift is er geen verbetering opgetreden.
4.2 In eerste aanleg heeft [appellante] hoofdelijke veroordeling gevorderd van DLV en Sosef tot een bedrag in hoofdsom van € 224.519,00, vermeerderd met wettelijke rente, en buitengerechtelijke kosten van € 4.000,00. Aan haar vorderingen heeft [appellante] kort samengevat ten grondslag gelegd dat DLV als adviseur is tekortgeschoten en dat Sosef in strijd met artikel 7:9 BW geen omrekentabel heeft geleverd bij de nieuwe oplossing van 0,6% en niet heeft gewaarschuwd of medegedeeld dat de concentratie van de oplossing was gewijzigd. Haar schade heeft zij laten berekenen door Agro AdviesBuro. Volgens het rapport bedraagt de schade € 222.099,00. De kosten van het rapport zijn € 2.420,00.
4.3 Zowel DLV als een Sosef hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Bij eindvonnis van 27 februari 2008 heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen en [appellante] in de proceskosten van DLV en Sosef veroordeeld.
4.4 Tegen het tussenvonnis van 9 mei 2007 heeft [appellante] geen grieven gericht zodat zij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.5 Haar eerste vier grieven heeft [appellante] tegen de feitenvaststelling van de rechtbank gericht. De eerste grief is te vaag en voldoet daarmee niet aan het vereiste dat een grief voldoende duidelijk en kenbaar naar voren moet worden gebracht. Met de grieven 2, 3 en 4 heeft het hof hiervoor onder 3 rekening gehouden. Bij bespreking van die grieven heeft [appellante] geen belang meer.
4.6 De grieven 5 en 6 richten zich tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat [appellante] als professionele gebruiker primair zelf verantwoordelijk is voor zowel de keuze van de mest en voedingsstoffen en voor het juist gebruik daarvan, dat zij alleen anderen medeverantwoordelijk kan houden voor het ontstaan van de schade indien deze schade ook een direct gevolg is van enig toerekenbaar handelen en dat daarvan hier geen sprake is. Deze twee grieven bespreekt het hof samen met de grieven 7 tot en met 12.
4.7 De grieven 7 tot en met 12 voeren bezwaren aan tegen de overwegingen van de rechtbank die ertoe hebben geleid dat DLV niet aansprakelijk is geacht. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Hetzelfde geldt voor de grieven 13 tot en met 16 die zich keren tegen de afwijzing van de aansprakelijkheid van Sosef. De laatste grief, door [appellante] ‘veeggrief’ genoemd, heeft geen zelfstandige betekenis.
Aansprakelijkheid DLV
4.8 Het handelen van DLV als professionele adviseur moet worden afgemeten aan hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden had gedaan.
4.9 Vast staat dat DLV [appellante] zeer regelmatig heeft bezocht in de periode van februari tot en met juni 2005 en dat zij de analyseresultaten van het substraat tweewekelijks heeft ontvangen. Naar aanleiding van haar bezoeken en de resultaten heeft DLV ook adviezen gegeven die er kort samengevat op neer kwamen dat [appellante] de kopergift telkens moest verhogen. In zoverre heeft zij gedaan wat van haar verwacht mocht worden. Het gaat er in de kern om of DLV in redelijkheid heeft kunnen doorgaan op de door haar ingeslagen weg of eerder dan in juni 2005 had moeten onderkennen dat haar adviezen niet hielpen en had moeten aansturen op onderzoek naar de werkelijke oorzaak van het kopertekort.
4.10 DLV heeft aanvankelijk de conditie van de tomatenplanten geweten aan de besmetting met PMV. Volgens DLV duurt de groeiafwijking door de biologische aantasting twee maanden. Dit is door [appellante] niet weersproken. Op zijn vroegst eind maart, maar zeker in april 2005 zou dus een verbetering hebben moeten optreden. Volgens DLV is in april inderdaad een verbetering geconstateerd bij de planten. Dit heeft [appellante] evenmin weersproken. In mei 2005 trad echter een ernstige verslechtering op waarna in juni 2005 onderzoek is verricht.
4.11 De analyseresultaten van februari tot en met eind juni 2005 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) laten zien dat het kopergehalte van het substraat veel te laag was. In de periode februari tot eind april 2005 is telkens een waarde van 0,2 tot 0,4 micromol per liter koper gemeten waar de streefwaarde 0,7 micromol per liter is. Begin mei 2005 zakt de waarde onder 0,1 µmol/l. Daarna blijft de concentratie 0,2 µmol/l. Pas in de analyseresultaten van 23 juni 2005 is een kentering zichtbaar. Dan wordt een gehalte van 0,6 µmol/l gemeten en daarna stijgt het kopergehalte tot ver boven de streefwaarde.
4.12 Blijkens het bemestingsadvies van DLV uit die periode (productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft zij vanaf 7 februari 2005 tweewekelijks een advies gegeven over de toediening van kopersulfaat. Waar op 7 februari "20" kopersulfaat moest worden toegevoegd is dat op 10 juni opgelopen tot "80", dus vier keer zoveel. Schematisch weergegeven heeft DLV de volgende bemestingsadviezen gegeven:
7-2 17-2 3-3 17-3 31-3 14-4 28-4 7-5 16-5 26-5 10-6
20 25 30 40 40 40 50 50 60 70 80
4.13 Bij de analyse van het substraat door Relab De Haan BV is echter geen verhoging van de koper concentratie gemeten in dezelfde periode. Als niet weersproken staat vast dat een verhoging van de kopergift direct tot een verhoging van het geanalyseerde gehalte leidt (randnummer 54 memorie van grieven). Voorshands oordeelt het hof dat het te laag blijvende kopergehalte in het substraat DLV eerder had moeten doen inzien dat haar adviezen geen effect hadden. Dan zou vermoedelijk eerder aan het licht zijn gekomen dat het aan de lage concentratie van Kombispoor en de onjuiste toediening daarvan door de medewerkers van [appellante] lag.
4.14 DLV heeft ter afwering van haar aansprakelijkheid een beroep gedaan op het exoneratiebeding van artikel 6 van haar algemene voorwaarden (productie 2 de conclusie van antwoord). Dat bepaalt voor zover van belang:
"a. DLV is slechts aansprakelijk voor schade die het rechtstreekse gevolg is van een aan DLV te wijten tekortkoming in de uitvoering van haar verplichtingen. Indien DLV uit hoofde van de in de vorige zin bedoelde contractuele aansprakelijkheid en/of uit andere hoofde aansprakelijk is, geldt dat DLV uitsluitend aansprakelijk is voor directe schade van de klant tot een maximumbedrag van € 11.500,-, dan wel tot ten hoogste het bedrag dat de klant uit hoofde van de overeenkomst verschuldigd is indien dit bedrag hoger is. Onder deze directe schade valt tevens te begrijpen schade die de klant bij toepassing of gebruik van het resultaat van de werkzaamheden van DLV lijdt; echter niet de eventuele winstderving van de klant die hiervan het gevolg is.
b. Deze beperking van de aansprakelijkheid van DLV geldt niet indien er sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van DLV, of door haar bij de uitvoering van de overeenkomst gebruikte en/of ingeschakelde personen."
4.15 Naar de onder rov. 4.8 gemeten maatstaf is te billijken dat DLV aanvankelijk aan een virusinfectie dacht en daarnaast adviezen gaf om het kopergehalte te verhogen. Dat dit niet tot het beoogde resultaat leidde, is in de eerste maanden niet te wijten aan grove schuld van haar kant. DLV kan zich dan ook op haar algemene voorwaarden beroepen voor de schade over de periode waarin een redelijk handelend vakgenoot tijd nodig zou hebben gehad om de effecten van de ingezette remedies af te wachten en te beoordelen. Over deze periode is de aanspraak beperkt tot een bedrag van € 11.500,00 nu het door [appellante] uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedrag lager is (€ 2.485,00 exclusief btw per jaar). Dit wordt anders nadat een blijvende verbetering van de conditie van de planten uitblijft en uit de analyseresultaten volgt dat het kopergehalte in het substraat veel te laag blijft. Dat DLV ook op dat moment nog niet ingreep, levert grove schuld op. Een beroep op het exoneratiebeding is vanaf dat moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Voorshands stelt het hof het omslagpunt op 1 mei 2005.
4.16 Het hof zal DLV toelaten tot tegenbewijs tegenover het voorlopige oordeel van het hof dat zij een beroepsfout heeft gemaakt omdat het te laag blijvende kopergehalte in het substraat DLV eerder had moeten doen inzien dat haar adviezen geen effect hadden. Ook mag zij tegenbewijs leveren tegenover het voorlopige oordeel dat haar beroep op het exoneratiebeding vanaf 1 mei 2005 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. DLV kan dit tegenbewijs leveren door het doen horen van getuigen, door een deskundigenbericht en/of door schriftelijke bewijsstukken.
Eigen schuld [appellante]
4.17 Uit proceseconomische overwegingen gaat het hof nu reeds in op het verweer van DLV dat [appellante] eigen schuld treft aan de door haar geleden schade. Vast staat dat DLV geen bemoeienis had met de inkoop van meststoffen en sporenelementen door [appellante]. Zij was er (dan ook) niet van op de hoogte dat [appellante] Kombispoor was gaan gebruiken. De oorzaak van de schade ligt er primair in dat de tomatenplanten van aanvang af veel te weinig koper kregen toegediend. [appellante] gebruikte immers een twintigmaal lager concentraat met een omrekentabel die behoorde bij het concentraat van 12%. De omstandigheid dat de medewerkers van [appellante] niet hebben onderkend dat de concentratie en de verpakking voor het element koper waren gewijzigd, moet aan [appellante] worden toegerekend. Zeker naarmate duidelijker werd dat de verhoging van de kopergift geen effect had, bestond er (ook) voor [appellante] aanleiding tot onderzoek naar de wijze waarop zij koper toediende.
4.18 Verder geldt dat in de verhouding tussen DLV en [appellante], DLV slechts adviseur is en [appellante] degene die een tuindersbedrijf exploiteert en het bedrijfsrisico draagt. Het hof bepaalt om genoemde redenen de mate waarin de aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen op 60% van de door haar geleden schade.