GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de stichting STICHTING STELLING DEN HELDER,
gevestigd te Den Helder,
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, gevestigd te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPVABELD B.V.,
gevestigd te Den Helder,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.A.M. Hesseling, gevestigd te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna SSDH en Opvabeld genoemd.
1.1. Bij dagvaarding van 9 februari 2009 is SSDH in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 7 november 2007, in deze zaak onder nummer 92980/HA ZA 07-97 gewezen tussen haar rechtsvoorgangster de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Beheer B.V. als eiseres en SSDH als gedaagde.
1.2. SSDH heeft van grieven gediend en daarbij bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, alsnog, de vordering van Opvabeld zal afwijzen, met veroordeling van Opvabeld in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3. Daarop heeft Opvabeld geantwoord en daarbij bescheiden in het geding gebracht en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het hoger beroep zal afwijzen, met veroordeling van Opvabeld in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
1.4. De partijen hebben de zaak op 9 januari 2009 doen bepleiten, SSDH door mr. R.J. van Velzen, advocaat te Alkmaar, en Opvabeld door mr. I.J.H. Prins, advocaat te Den Helder. Bij die gelegenheid heeft SSDH een akte houdende vermeerdering van eis genomen, en daarbij gevorderd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van Opvabeld zal afwijzen, Opvabeld zal veroordelen tot het terugbetalen van al hetgeen uit hoofde van dat vonnis aan haar is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van voldoening, met veroordeling van Opvabeld in de kosten van het geding.
1.5. Ten slotte zijn de stukken van beide instanties overgelegd en is arrest gevraagd.
SSDH heeft acht grieven aangevoerd, waarvoor wordt verwezen naar de desbetreffende memo¬rie.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.6, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Blijkens grif 1 is SSDH van mening dat het feitencomplex omvangrijker is dan in rechtsoverweging 2 is opgenomen. De grief faalt omdat het de rechtbank vrijstaat om die feiten vast te stellen dis zij voor haar beslissing van belang acht. Daaromtrent bestaat op zichzelf geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
SSDH heeft als doel toe te zien op de goede staat van de monumentale vestingwerken in en rondom de gemeente Den Helder, verder te noemen de gemeente. SSDH beheert die monumenten namens de gemeente en ontvangt om haar doel te bereiken subsidie van de gemeente. Een van de door SSDH beheerde complexen is het Fort Dirksz Admiraal dat de gemeente in eigendom toebehoort.
Medio 2001 is SSDH in contact gekomen met de stichting Triton, verder te noemen Triton. Triton hield zich destijds bezig met jongerenwerk en verslavingszorg in Den Helder.
SSDH en Triton hebben een plan gemaakt over de realisatie van een jongeren huiskamer in een van de bunkers in het Fort Dirksz Admiraal. De gemeente was bereid mee te werken aan het idee en daartoe de bunker aan Triton te verhuren. Voordat Triton de bunker in gebruik kon nemen, diende die te worden verbouwd. Daartoe heeft Triton subsidie aangevraagd bij de gemeente.
Zij heeft haar aanvraag mede gebaseerd op een op haar verzoek door Installatiebedrijf [X] BV, verder te noemen [X], op 27 februari 2002 aan haar uitgebrachte offerte ten bedrage van € 19.299,44. Dat verzoek is in die zin gehonoreerd dat de gemeente op 23 augustus 2002 ten behoeve van Triton voor de verbouw van de bunker een subsidie ter grootte van in totaal maximaal € 27.300,-- heeft toegekend aan SSDH, opdat SSDH toezicht zou houden op de wijze waarop Triton de verbouwingswerkzaamheden zou uitvoeren en erop toe kon zien dat Triton de subsidie zou besteden conform het doel waarvoor zij was verleend.
In oktober 2002 hebben SSDH en Triton een huurovereenkomst gesloten, waarbij SSDH aan Triton de bunker nummer 3 van het complex verhuurde aan Triton voor € 46,-- per maand. In artikel 2 van de huurovereenkomst is bepaald: “De huurder verplicht zich het interieur van het gehuurde in gebruikswaardige toestand te brengen en te houden, alsmede de buitenkant in goede staat te houden, een en ander ten genoegen van de verhuurder. Ingrijpende veranderingen, zowel binnen als buiten het gehuurde, mogen slechts worden aangebracht na verkregen schriftelijke toestemming van de verhuurder.”
Triton heeft [X] opdracht gegeven tot het verrichten van diverse werkzaamheden aan de gehuurde bunker, waaronder de aanleg van gas, elektra en riolering en de levering en installatie van een centrale verwarmingsinstallatie. [X] heeft Triton op 29 december 2003 een (herziene) factuur gestuurd voor een bedrag van € 12.206,--. Die factuur is onbetaald gebleven. Triton heeft bij brief van 25 februari 2004 SSDH verzocht om de factuur te betalen uit het beschikbare budget. Daarop heeft SSDH aan Triton een kopie van de offerte van [X] gevraagd en van Triton verkregen. SSDH heeft geweigerd de factuur te voldoen omdat de offerte niet vooraf door haar was goedgekeurd en omdat de werkzaamheden door [X] niet naar behoren zouden zijn uitgevoerd.
[X] is per 25 maart 2005 ontbonden. Bij akte van cessie van 15 maart 2005 zijn alle vorderingen van Installatiebedrijf [X] B.V. gecedeerd aan [X] Beheer BV, de rechtsvoorgangster van Opvabeld.
In oktober 2006 is Triton op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard.
4.2 [X] heeft SSDH aangesproken tot betaling van de door haar aan Triton gestuurde factuur. De rechtbank heeft SSDH daartoe gehouden geacht omdat zij als budgetbeheerder voor Triton en volgens op aangeven van Triton de verschuldigde bedragen diende te voldoen. De rechtbank achtte het niet aannemelijk dat de offerte niet vooraf door SSDH zou zijn goedgekeurd en overwoog verder dat dit een kwestie betreft tussen SSDH en Triton, die niet aan [X] kan worden tegengeworpen.
4.3 De grieven II tot en met IV in onderling verband en samenhang beschouwd stellen aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat SSDH gehouden is de door [X] gefactureerde verbouwingswerkzaamheden aan haar te betalen.
SSDH heeft hiertoe, kort gezegd aangevoerd, dat er geen rechtsgrond voor die betaling is.
4.4 Opvabeld heeft in dat verband primair aangevoerd dat Triton is opgetreden als vertegenwoordigster van SSDH.
Dat standpunt moet worden verworpen. Als onbetwist staat vast dat Triton tegenover [X] op eigen naam heeft gehandeld. Triton is opdrachtgever geweest en de werkzaamheden zijn door [X] ook aan Triton gefactureerd. Opvabeld heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit afgeleid kan worden dat [X] bij het aangaan van de overeenkomst ervan uit mocht gaan dat Triton niet op eigen naam handelde, maar namens SSDH, laat staan dat SSDH bij haar een dergelijke indruk heeft gewekt. Pas toen betaling uitbleef bleek [X], zo heeft Opvabeld zelf naar voren gebracht, dat SSDH optrad als budgetbeheerder van Triton.
Van een overeenkomst tussen [X] en SSDH is derhalve geen sprake geweest. Anders dan Opvabeld heeft gesuggereerd duiden de bij de inleidende dagvaarding als productie 4 en 5 overgelegde brieven over de betaling van de factuur ook niet op een dergelijke overeenkomst, aangezien dit correspondentie betreft tussen Triton en SSDH en niet valt in te zien dat [X]/Opvabeld daaraan rechten zou kunnen ontlenen of dat SSDH, zoals Obvabeld stelt, daarmee haar schuldenaarschap jegens [X]/Opvabeld heeft erkend en bevestigd.
4.5 Subsidiair heeft Opvabeld aan haar vordering ten grondslag gelegd dat SSDH door de door [X] verrichte werkzaamheden ongerechtvaardigd is verrijkt.
Ook die stelling moet worden verworpen. In de eerste plaats omdat niet SSDH, maar de gemeente Den Helder eigenaar is van de bunker en derhalve profiteert van de gestelde waardevermeerdering van het complex als gevolg van de door [X] verrichte werkzaamheden. De suggestie van Opvabeld dat de verrijking bestaat in een hogere huuropbrengst van het pand, is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Als de huuropbrengst van het pand na de verbouwing al zou zijn verhoogd, hoeft dat er niet zonder meer toe te leiden dat die verhoging ten goede zou komen aan het vermogen van SSDH. SSDH is immers slechts beheerder van het pand. Gesteld nog gebleken is dat zij een eventuele hogere huuropbrengst voor zichzelf mag behouden.
4.6 Voor zover Opvabeld heeft bedoeld dat de verrijking bestaat in de ontvangen subsidiegelden, moet dat standpunt eveneens worden verworpen omdat Opvabeld niet heeft betwist dat SSDH, zoals zij heeft aangevoerd, alle voor het project door de gemeente beschikbaar gestelde subsidiegelden heeft doorbetaald aan Triton. Los daarvan zou een dergelijke verrijking hebben plaatsgevonden ten koste van de gemeente en niet ten koste van [X]/Opvabeld, zodat Opvabeld in dat verband geen vordering heeft.
4.7 Opvabeld heeft verder aangevoerd, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat SSDH gehouden is tot betaling van de facturen aangezien zij budgethouder was. SSDH heeft terecht bezwaar gemaakt tegen deze redenering en aangevoerd dat zij door haar hoedanigheid van budgetbeheerder niet wordt gebonden aan door Triton verrichte rechtshandelingen. Als budgethouder van de subsidie had SSDH verplichtingen tegenover de gemeente en Triton. Niet valt in te zien dat uit het budgethouderschap verplichtingen tegenover [X]/Opvabeld voortvloeien.
4.8 Opvabeld heeft als rechtsgrond voor haar vordering ook nog genoemd zaakwaarneming en onrechtmatige daad. Omdat elke nadere onderbouwing van die gronden ontbreekt kan daaraan verder worden voorbijgegaan. De grieven II, III en IV slagen. Dit betekent dat de grieven V, VI en VII geen bespreking meer behoeven.
4.9 Concluderend is het hof van oordeel dat de vordering van Opvabeld niet toewijsbaar is. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en de vordering van Opvabeld alsnog zal worden afgewezen, met veroordeling van Opvabeld in de proceskosten in beide instanties.
Het door Opvabeld gevorderde tot terugbetaling van hetgeen SSDH haar uit hoofde van dat vonnis heeft betaald, zal worden toegewezen als in het dictum is vermeld.
vernietigt het bestreden vonnis;
wijst de vordering van Opvabeld af;
veroordeelt Opvabeld tot het terugbetalen van al hetgeen uit hoofde van het vonnis waarvan beroep aan haar is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van voldoening;
veroordeelt Opvabeld in de kosten van beide instanties en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van SSDH gevallen in eerste aanleg op € 455,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris en in hoger beroep op € 480,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2009 door de rolraadsheer.