ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.441-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schulden in gemeenschap van goederen na ontbinding huwelijk

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een vrouw voor een schuld aan Finata Bank, die is ontstaan uit een kredietovereenkomst die haar ex-echtgenoot, [Y], heeft afgesloten. De vrouw, appellante, stelt dat zij nooit partij is geweest bij deze overeenkomst en dat zij niet op de hoogte was van de schulden van [Y]. Het huwelijk tussen appellante en [Y] is inmiddels ontbonden, en de vraag is of de schuld aan Finata Bank in de gemeenschap van goederen valt. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat appellante voor de helft aansprakelijk is voor de schuld, omdat het huwelijk in gemeenschap van goederen was gesloten. Appellante heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing, stellende dat de schuld aan [Y] verknocht is en dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden.

Het hof heeft de grieven van appellante verworpen. Het hof oordeelt dat de schuld aan Finata Bank in de gemeenschap van goederen valt, ondanks het feit dat appellante niet op de hoogte was van de kredietovereenkomst en deze niet heeft ondertekend. Het hof stelt vast dat de gemeenschap van goederen ook de lasten van de schulden omvat, tenzij deze op een bijzondere wijze aan één van de echtgenoten zijn verknocht. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de schuld aan [Y] verknocht is, en dat de vrouw dus aansprakelijk is voor de helft van de schuld aan Finata Bank. De grieven falen en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
APPELLANTE,
advocaat: mr. F.B. Falkena te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap FINATA BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellante] en Finata Bank genoemd.
Bij dagvaarding van 24 oktober 2007 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 25 juli 2007, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 130293/HA ZA 06-1507 tussen Finata Bank als eiseres/gedaagde in verzet en [appellante] als gedaagde/eiseres in verzet.
Bij memorie heeft [appellante] twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Bij memorie van antwoord heeft Finata Bank de grieven bestreden, bewijs aangeboden, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Vervolgens hebben partijen de zaak doen bepleiten, appellante door mr. L.W. Castelijns, advocaat te Velsen-Zuid, en geïntimeerde door mr. A.M. van Heest, advocaat te Rotterdam, laatstgenoemde aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen.
Tot slot is arrest gevraagd op de gedingstukken van de beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Feiten
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank onder 2. sub 2.1. tot en met 2.5 een aantal in dit geding vaststaande feiten opgesomd. Die vaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. De zaak betreft het volgende.
a. [Appellante] is in 1997 in gemeenschap van goederen gehuwd met [Y] – verder [Y]. Zij zijn eind 2004/begin 2005 uit elkaar gegaan en op 12 februari 2007 officieel gescheiden.
b. In 2001 heeft Finata Bank met – in elk geval - [Y] een overgelegde schriftelijke kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van fl. 70.000,--. Ter plaatse van de ondertekening van de kredietovereenkomst is zowel bij kredietnemer 1.A ([appellante]) als bij kredietnemer 1.B ([Y]) een handtekening geplaatst.
c. Bij een op 14 juli 2004 door de rechtbank te Haarlem gewezen verstekvonnis zijn [Y] en [appellante] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Finata Bank van een bedrag van € 23.646,07, met rente en kosten.
d. [Appellante] heeft tegen genoemd verstekvonnis verzet aangetekend en heeft in deze procedure gesteld dat zij bij de kredietovereenkomst geen partij is en dat de handtekening die onder de kredietovereenkomst bij haar naam is geplaatst, vervalst is, althans niet door haar is gezet. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een deskundigenrapport overgelegd. Finata Bank heeft daarop de grondslag van haar vordering gewijzigd en genoemd bedrag ad € 23.646,07 van [appellante] gevorderd op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van het huwelijksvermogensrecht, subsidiair de helft van dit bedrag gevorderd op grond van het feit dat [appellante] voor dit deel aansprakelijk is, daar zij ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd met [Y].
e. De rechtbank heeft het verzet deels gegrond geacht en het verstekvonnis vernietigd voor zover het de hoofdelijke veroordeling van [appellante] tot betaling van het gevorderde bedrag betreft. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd - het volgende overwogen. Uit het bepaalde in artikel 1:94 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt niet dat bij het vallen van een schuld in de gemeenschap de echtgenoot die de schuld niet is aangegaan, medeschuldenaar wordt. Gelet op het feit dat het huwelijk tussen [appellante] en [Y] is ontbonden, is [appellante] overeenkomstig artikel 1:102 BW voor de helft van de schuld aansprakelijk en voor dat gedeelte van de schuld hoofdelijk met [Y] verbonden. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank [appellante] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Finata Bank van een bedrag van € 11.823,03, vermeerderd met rente, met inachtneming van de Wet op het Consumentenkrediet. Tegen deze veroordeling en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richten zich de grieven.
4.2. De grieven houden, kort samengevat, in dat de rechtbank ten onrechte niet tot het oordeel is gekomen dat het krediet aan de persoon van [Y] verknocht is en deswege niet als een schuld van de gemeenschap kan worden aangemerkt. Subsidiair wordt aangevoerd dat [appellante] op grond van de redelijkheid en billijkheid niet gehouden is de schuld te voldoen.
4.3. [Appellante] heeft ter toelichting op haar grieven het volgende gesteld. Zij is nimmer partij geweest bij de kredietovereenkomst met Finata Bank. De kredietovereenkomst is door [Y] gesloten ter aflossing van schulden die hij vóór zijn huwelijk met [appellante] had gemaakt. Zij was niet van het bestaan van deze schulden op de hoogte. Zij had met [Y] ook geen gemeenschappelijke rekening op grond waarvan zij van de schulden op de hoogte had kunnen zijn. Tot november 2006 wist zij niet dat [Y] met Finata Bank een kredietovereenkomst had gesloten. Zij heeft ook nimmer de vruchten geplukt van het krediet. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft [appellante] een verklaring van [Y] van 5 april 2007 (prod. 3 akte uitlating wijziging eis) overgelegd, waarin hij zulks bevestigt. Pas bij brief van 10 november 2006 van de deurwaarder heeft [appellante] de inleidende dagvaarding en eerdergenoemd verstekvonnis ontvangen. [Appellante] is van mening dat de schuld aan Finata Bank op grond van het voorgaande verknocht is aan de persoon van [Y]. Dit geldt volgens haar te meer, nu – zoals [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft betoogd – haar is gebleken dat [Y] vóór zijn huwelijk gokverslaafd is geweest en de schulden zijn ontstaan door deze gokverslaving.
Voor zover de schuld aan Finata Bank niet als aan de persoon van [Y] verknocht kan worden beschouwd, brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schuld aan Finata Bank, daar dit tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden, zo stelt [appellante].
4.4. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Op grond van artikel 1:94 lid 2 BW omvat de gemeenschap van goederen wat haar lasten betreft alle schulden van ieder der echtgenoten, tenzij – zoals in lid 3 is bepaald – de schulden aan één der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn en die verknochtheid zich hiertegen verzet.
4.5. Het hof is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de schuld aan Finata Bank aan [Y] verknocht is. Of een goed verknocht is en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt (uitsluitend) af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Het feit dat [appellante] niet op de hoogte was van de kredietovereenkomst, zij deze overeenkomst niet heeft ondertekend en niet bekend was met de schulden waarvoor [Y] het krediet is aangegaan, rechtvaardigen onvoldoende de conclusie dat de schuld aan Finata Bank op bijzondere wijze aan [Y] verknocht is. Daarbij komt dat niet valt in te zien dat de gemeenschap niet gebaat was bij de kredietovereenkomst, nu het krediet is gebruikt ter aflossing van ten tijde van het huwelijk nog bestaande schulden. Het betoog van [appellante] dat de desbetreffende schulden zijn ontstaan vanwege de gokverslaving van [Y] kan haar reeds daarom niet baten, nu zij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook overigens is van verknochtheid in de zin van de wet niet gebleken.
4.6. Gelet op het voorgaande valt de schuld aan Finata Bank derhalve in de gemeenschap van goederen. Het huwelijk tussen [appellante] en [Y] is ontbonden, zodat thans de vraag aan de orde is tot welke hoogte [appellante] voor de schuld aansprakelijk kan worden gehouden. Nu er in dit geding niet van kan worden uitgegaan dat [appellante] de schuld gezamenlijk met [Y] is aangegaan en het voorts niet een schuld betreft voor de gewone gang van de huishouding, is [appellante] overeenkomstig artikel 1:102 BW voor de helft aansprakelijk voor de schuld aan Finata Bank en voor dat gedeelte hoofdelijk met [Y] verbonden.
4.7. [Appellante] heeft nog aangevoerd dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gehouden kan worden de schuld aan Finata Bank te voldoen. Naar het oordeel van het hof is niet van zodanige bijzondere omstandigheden gebleken dat op grond daarvan afwijking van de hiervoor vermelde wettelijke verdeling bij helfte gerechtvaardigd is. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat Finata Bank ten opzichte van [appellante] onzorgvuldig heeft gehandeld bij het afsluiten van de desbetreffende kredietovereenkomst met [Y], op grond waarvan [appellante] niet gehouden zou zijn tot betaling van (een deel van) de schuld over te gaan. Het hof tekent daarbij aan dat dit oordeel onverlet laat de mogelijkheid voor [appellante] om te trachten verhaal te zoeken bij [Y] voor hetgeen zij aan Finata Bank dient te voldoen.
5. Slotsom
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal – als de in het ongelijk gestelde partij – in de gedingkosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de gedingkosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Finata Bank begroot op € 405,-- aan verschotten en € 2.682,-- aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, R.J.Q. Klomp en C.T. Barbas en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 januari 2009.