ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1335

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 769/08
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na voorlopige hechtenis en ondergane verzekering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een schadevergoeding eiste wegens ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Appellant, geboren op 3 augustus 1980 en woonachtig te Amsterdam, had eerder een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Utrecht, dat op 12 februari 2008 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant de dwangmiddelen over zichzelf had afgeroepen, waardoor er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding.

Het hof heeft de zaak behandeld in een openbare raadkamer op 12 januari 2009, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van appellant aanwezig waren. Appellant zelf was niet verschenen. De zaak tegen appellant was op 20 juli 2007 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, wat betekende dat er geen straf of maatregel was opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek tot schadevergoeding betrekking had op de gevolgen van de voorlopige hechtenis en de verzekering.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de eerdere beslissing van de rechtbank. Het hof heeft vervolgens de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen, met name artikel 89, dat de mogelijkheid biedt om een schadevergoeding toe te kennen aan gewezen verdachten in bepaalde omstandigheden. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van appellant bij een dreigende situatie en zijn gedrag tijdens de aanhouding, heeft het hof geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
Pkn: 16/704515-06
Avnr: 769-08
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te Amsterdam op 3 augustus 1980,
domicilie kiezende te Amsterdam, Stadionplein 25,
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 12 februari 2008, voor zover houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 12 januari 2009 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van appellant, mr. [naam raadsman], advocate te [plaatsnaam]. Appellant is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, ingediend op 24 januari 2008 ter griffie van de rechtbank Utrecht door mr. [naam raadsman], voornoemd;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 12 februari 2008, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij door appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. De zaak tegen appellant is op 20 juli 2007 wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs afgedaan met een sepot. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
2. Het inleidende verzoekschrift strekt tot toekenning van een schadevergoeding ter zake van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis en tot toekenning van een vergoeding in de kosten van rechtsbijstand voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
3. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding terzake van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis afgewezen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat appellant de dwangmiddelen over zichzelf heeft afgeroepen en er derhalve geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om aan hem een vergoeding toe te kennen.
5. Appellant heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend. Hij heeft de vrijheidsbeneming niet over zichzelf afgeroepen. Volgens zijn raadsvrouw heeft de rechtbank in haar beschikking zich een oordeel gevormd over het medeplegen van dan wel de medeplichtigheid van appellant aan het delict. Daarnaast stelt zijn raadsvrouw dat de rechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling niet van invloed zijn op de toekenning van schadevergoeding ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Voor het overige heeft zijn raadsvrouw volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht.
6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 89 en verder van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, en de rechter daarvoor – alle omstandigheden in aanmerking genomen – gronden van billijkheid aanwezig acht, een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
8. Het hof acht geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de gevraagde vergoeding. Appellant is - kort samengevat - op [datum] aangehouden, nadat de Duitse autoriteiten de Nederlandse politie hadden geïnformeerd over een mogelijk ophanden zijnde dreigende situatie. De melding luidde dat er waarschijnlijk een wraakactie uitgeoefend zou worden naar aanleiding van een eerdere mishandeling van een manspersoon in het prostitutiemilieu in Utrecht. Hierop is door de politie een onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken dat appellant deel uit maakte van een groep van 20 tot 25 personen die zich in een colonne van zes auto’s verplaatste. Op twee plaatsen in Utrecht blokkeerde deze groep de weg terwijl enkelen beide keren een aldaar gevestigd restaurant binnengingen. Een groot deel van deze personen, waaronder appellant, bleek bij aanhouding een kogelvrij vest te dragen. Verder werden enkele vuurwapens aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal was er door het optreden van deze groep sprake van een dreigend en intimiderend optreden. Appellant heeft bij de politie verklaard dat hij onderweg was naar een feest, waar hij als uitsmijter zou gaan werken. Het kogelvrij vest kreeg hij op een park met een slagboom. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat appellant betrokken was bij het hiervoor geschetste optreden. Aan de verklaring van appellant dat hij op weg was naar een feest om daar als portier op te treden, hecht het hof geen geloof.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- bevestigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen..
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.H. Schulten, voorzitter,
E.A.K.G. Ruys en J.M.J. Denie, raadsheren, in tegenwoordigheid van
mr. M.E.B. Rasing, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2009.