ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1276

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-007402-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag na incident in winkel met slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor doodslag, maar het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 maart 2003 in een winkel, waar de verdachte, die zich angstig voelde, een broodmes hanteerde tegen twee slachtoffers. De verdachte verklaarde dat hij zich bedreigd voelde door de slachtoffers, die hij verdacht van het handelen in verdovende middelen. Het hof heeft verschillende verklaringen en deskundigenrapporten in overweging genomen, waaronder psychologische en psychiatrische rapporten die de toestand van de verdachte ten tijde van het incident beschrijven. Deze rapporten gaven aan dat de verdachte in een paranoïde psychotische toestand verkeerde en niet in staat was om zijn wil vrijelijk te bepalen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet het inzicht had dat nodig was voor opzet op doodslag of zware mishandeling. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, nu de verdachte van de feiten was vrijgesproken. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijstelde van alle beschuldigingen.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-007402-07
datum uitspraak: 18 februari 2009
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-467191-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven op het adres [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 december 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 januari 2009 en 4 februari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder
1 en 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] respectievelijk van het leven te beroven en zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof gaat ter beoordeling van de vraag of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld uit van de volgende verklaringen en van de rapporten van de deskundingen:
Als verklaringen van de verdachte:
- Ter terechtzitting van het hof van 21 januari 2009 heeft de verdachte - zakelijk weergegeven -verklaard dat hij zich op de dag van de gebeurtenis, die hem thans wordt verweten, en kort daarvoor erg angstig heeft gevoeld. Deze angst was het gevolg van een incident dat een aantal dagen vóór 12 maart 2003 plaats had voor de winkel waar hij werkte en verbleef. Hij had toen een auto gezien waarvan één van de inzittenden in zijn richting een snijdende beweging over zijn keel maakte. Deze man zou [slachtoffer 2] kennen en was klant van de winkel van [slachtoffer 2]. Hij vermoedde dat die bedreigende aktie samenhing met het feit dat hij [slachtoffer 2] verdacht van het handelen in verdovende middelen. Op de dag van het incident, 12 maart 2003, was hij alleen in de winkel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en raakte dermate in paniek dat hij nog voor het incident plaatsvond via 112 de politie heeft gebeld. Uit angst durfde hij in afwachting van de politie de winkel niet te verlaten. Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de winkel binnenkwamen schrok hij hevig, temeer daar hij van [slachtoffer 2] had vernomen dat deze die dag naar Italië zou gaan. Hij dacht toen dat zij hem zouden gaan vermoorden. In deze staat heeft hij zijn broodmes – waarmee hij zij brood op dat moment aan het smeren was - van tafel gepakt en heeft daarmee - naar zijn zeggen ter verdediging - zwaaiende bewegingen gemaakt om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op afstand te houden, waarbij hij het mes op schouderhoogte hield.
- Als verklaring van de getuige [getuige 1], die bij de rechter-commissaris op 15 augustus 2007 heeft verklaard dat hij in de aanloop van 12 maart 2007 een verandering in het gedrag van de verdachte heeft bemerkt. De verdachte kwam angstig over en durfde niet meer naar buiten te gaan. Dit was na de jaarwisseling gedurende zes of zeven weken. In de ochtend van 12 maart 2007 heeft de verdachte paniekerig opgebeld, met de mededeling dat hij niet verder kon praten. Hij praatte zachtjes en was niet goed verstaanbaar.
Het hof heeft kennis genomen van de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten, te weten:
* Het psychologische rapport, opgemaakt door psycholoog drs. A.E. Haan 25 juni 2007, waarin onder meer als conclusie staat vermeld dat de paranoïde psychotische toestand waarin de verdachte zich ten tijde van zijn daad bevond zodanig is geweest dat de verdachte niet meer goed in staat is geweest om in vrijheid zijn wil te bepalen;
* Het psychiatrische rapport, opgemaakt door psychiater dr.F.B. van der Wurff van 26 juni 2007, waarin onder meer staat vermeld dat de verdachte doodsbang was dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem zouden laten ombrengen en als conclusie van de gedragsdeskundige dat de verdachte door angst en achterdocht minder dan anderen over zijn vrije wil kon beschikken;
* Het aanvullende psychiatrische rapport, opgemaakt door psychiater dr. W.H. Lionarons van 22 augustus 2007, waarin onder meer als conclusie staat vermeld dat er bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een paranoïde waan, dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornemens waren hem te vermoorden, welke paranoïdie mogelijkerwijs gevoed werd door reële angsten voor het slachtoffer.
Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de verdachte ten tijde van zijn gedraging een zodanig inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen als blijkens de ervaring volwassen mensen plegen te hebben, dat van opzet op doodslag en zware mishandeling sprake is geweest. Ten aanzien van de vraag of voorwaardelijk opzet aanwezig is geweest, moet worden vastgesteld of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [slachtoffer 2] en zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] het gevolg zou zijn van zijn handelen en dat hij die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen en deskundigen rapporten leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van zijn handelen niet een zodanig inzicht had in de van zijn handelen te verwachten gevolgen, als waarover blijkens de ervaring volwassen mensen in de regel beschikken, dat hieruit ook het voorwaardelijk opzet op de gevolgen van zijn handelen valt af te leiden en evenmin blijkt dat hij zich hiervan rekenschap heeft gegeven.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het incident de wil en de wetenschap op het in te treden gevolg ontbraken, zodat evenmin van voorwaardelijk opzet kan worden gesproken. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg voor een gedeelte toegewezen en voor het overige afgewezen.
Nu verdachte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder
2 tenlastegelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen en voor het overige afgewezen.
Nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal het hof de benadeelde partij in haar gehele vordering niet ontvankelijk verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.H. van Asperen en mr. R.C.P. Haentjens, mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2009.