ECLI:NL:GHAMS:2009:BH1773

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006774-05
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake economische delicten en export zonder vergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2005. De verdachte was eerder veroordeeld voor het feitelijk leidinggeven aan de meermalen export van strategische goederen zonder de vereiste vergunningen, wat in strijd is met de In- en uitvoerwet. De goederen betroffen onder andere drukopnemers en O-ringen, waarvan werd aangenomen dat ze konden worden gebruikt voor de vervaardiging van massavernietigingswapens. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, en matigde de opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden tot 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Dit besluit werd genomen na overweging van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Het hof oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden uitvoer en dat hij niet de nodige maatregelen had genomen om dit te voorkomen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de regelgeving omtrent de export van strategische goederen en de gevolgen van het niet aanvragen van de vereiste vergunningen.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006774-05
datum uitspraak: 30 januari 2009
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2005 in de strafzaak onder parketnummer 14-038041-04 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te [adres en woonplaats].
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appèlmemorie van 22 februari 2006 en de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het onder 2B primair en subsidiair tenlastegelegde.
Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2B primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ook het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het onder 2B primair en subsidiair tenlastegelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 17 januari 2005, 26 april 2005, 6 juli 2005, 19 oktober 2005, 3 en 4 november 2005 en
16 december 2005 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 september 2007,
15 en 16 december 2008 en 16 januari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - met dien verstande dat het hof ten aanzien van de bewijsverweren en nadere motivering in aanvulling op en ten dele in afwijking van hetgeen de rechtbank heeft overwogen, het navolgende overweegt.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezengeachte
Namens de verdachte is in hoger beroep gesteld dat hij naar zijn oordeel van dit feit moet worden vrijgesproken, nu de export van drukopnemers met een nikkelgehalte van minder dan 60% niet vergunningplichtig is en niet is komen vast te staan dat de tenlastegelegde drukopnemers een nikkelpercentage van 60% of meer bevatten.
In aanvulling op hetgeen daaromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen, overweegt het hof nader:
C.J. Balvers, destijds werkzaam bij MKS Benelux, heeft op 17 september 20011 als getuige bij de politie verklaard dat het nikkelpercentage van de tenlastegelegde drukopnemers ca. 72% betrof.
M. Schott, technisch leider en customer supportmanager bij MKS Duitsland, heeft op
9 december 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar een verklaring als getuige afgelegd. Naar aanleiding van vragen omtrent het nikkelpercentage van de tenlastegelegde drukopnemers heeft Schott - met toestemming van de rechter-commissaris - telefonisch de exportexpert en de chef kwaliteitscontrole, destijds technisch superexpert, van MKS Duitsland geraadpleegd. Naar aanleiding daarvan heeft Schott verklaard dat hij - gelet op de informatie van voornoemde MKS-medewerkers - de uitlatingen die de getuige Balvers op 1 december 2003 (het hof leest:
17 september 2001) omtrent het nikkelpercentage heeft gedaan, juist acht.
Ten aanzien van het onder 2A subsidiair bewezengeachte:
Namens de verdachte is in hoger beroep gesteld dat hij naar zijn oordeel van dit feit moet worden vrijgesproken, nu hij niet feitelijk leiding heeft gegeven aan de uitvoer van de tenlastegelegde
O-ringen.
In aanvulling op hetgeen daaromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen, overweegt het hof nog het volgende.
[medeverdachte], destijds werknemer van [BV], heeft op 19 februari 2008 in deze strafzaak ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar verklaard dat hij een zak met O-ringen die in genoemd bedrijf stond, met de auto naar Boedapest heeft gereden en daar aan een derde heeft overhandigd.
Nu de verweten gedraging valt binnen de invloedssfeer van deze onderneming en deze onderneming daarnaast de export van goederen zonder vergunning heeft aanvaard, moet de rechtspersoon [BV] geacht worden het tenlastegelegde te hebben begaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aan deze gedraging feitelijk leiding gegeven.
De verdachte was immers als directeur [BV] eindverantwoordelijk voor de gang van zaken binnen dit bedrijf. Desondanks heeft hij geen maatregelen ter voorkoming van de verweten gedraging genomen, waartoe hij uit hoofde van zijn positie bevoegd en redelijkerwijs gehouden was.
Ten aanzien het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde:
De verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. In aanvulling op hetgeen daaromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen, overweegt het hof nog het volgende.
Aan het dossier is toegevoegd de verklaring die [voormalig werknemer] op 8 april 2004 als verdachte bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar heeft afgelegd2. Blijkens het proces-verbaal van dat verhoor heeft [voormalig werknemer] verklaard dat hij wist dat er ten aanzien van de tenlastegelegde kogellagers een catch-all beschikking was afgegeven. In zijn eigen strafzaak heeft [voormalig werknemer] ter terechtzitting van 3 en 4 november 2005 echter verklaard dat hij pas van de catch-all beschikking heeft vernomen, nadat hij de kogellagers had uitgevoerd, hetgeen hij in voornoemd verhoor bij de rechter-commissaris van 19 februari 2008 heeft bevestigd. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de op grond van artikel 2a, zesde lid van de In- en uitvoerwet opgelegde catch-all beschikking, die de vergunningplicht in het leven roept, de verdachte vóór de tenlastegelegde uitvoer van de kogellagers heeft bereikt.
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair bewezengeachte:
Het hof overweegt naar aanleiding van hetgeen hieromtrent in het vonnis waarvan beroep is overwogen nog het volgende. In dit vonnis heeft de rechtbank ten aanzien van feit 5 onder meer het volgende overwogen:
Door het DIGI-team van de FIOD-ECD zijn de geautomatiseerde gegevens, die waren aangetroffen bij de doorzoekingen op 2 december 2002, onderzocht. In één van de geautomatiseerde bestanden werd de volgende zinsnede gevonden, die afkomstig was uit een verwijderd computerbestand: ’20.5.1999 C786 Ordered graphite sheet. Dynimpex is going to finish it all at 50% higher prices. If the first shipment goes well another one can be performed. Disclosed mutually by [verdachte] today” (7-D-20). De rechtbank stelt vast dat deze regel ziet op het niet tenlastegelegde monster grafiet (….).
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel, gelet op het feit dat het monster grafiet reeds in april 1999 is uitgevoerd, dat deze zinsnede ziet op de hoeveelheid grafiet, zoals tenlastegelegd.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2A subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 maanden, alsmede tot een geldboete van € 350.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis.
Oplegging van straf
De economische kamer van de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte van het 1 primair, 2A primair, 2B primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair, 4 primair en 5 primair tenlastegelegde vrijgesproken en voor het onder 1 subsidiair, 2A subsidiair, 4 subsidiair en 5 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden waarvan
8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-, subsidiair 360 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door de ondernemingen [BV] en/of [BV], van welke ondernemingen de verdachte destijds enig aandeelhouder en directeur was, zijn in de bewezengeachte periode goederen uitgevoerd zonder de daartoe krachtens de In- en uitvoerwet vereiste vergunning.
De verdachte heeft aan deze uitvoer feitelijk leiding gegeven.
In drie van de gevallen betrof de uitvoer zogenaamde strategische goederen, ook wel dual-use goederen genoemd, te weten: drukopnemers, triethanolamine en grafiet. Dit zijn goederen waarvan wordt aangenomen dat zij zowel voor onschuldige civiele doeleinden, als voor de ontwikkeling en productie van wapens, in het bijzonder massavernietigingswapens,
kunnen worden gebruikt. De exportcontrole op deze dual-use goederen beoogt te voorkomen dat deze goederen na uitvoer vanuit Nederland voor genoemde militaire doeleinden worden gebruikt.
Het vierde geval betrof de uitvoer van O-ringen, ten aanzien waarvan een vergunningsplicht bestond krachtens een zogenoemde catch-all beschikking van de Minister van economische zaken. Deze beschikking was opgelegd op grond van het vermoeden dat deze O-ringen, gelet op onder meer de uitvoerbestemming, voor de productie van massavernietigingswapens bestemd waren.
De overtreden bepalingen strekken er, ter bevordering van de internationale vrede en veiligheid, toe verspreiding van massavernietigingswapens te voorkomen. Aan de naleving en de handhaving van deze zogenoemde non-proliferatiebepalingen wordt in nationaal en internationaal verband groot gewicht toegekend.
De verdachte heeft niet alleen nagelaten de vereiste vergunningen aan te vragen, maar heeft daarnaast binnen genoemde bedrijven uitgedragen dat hij van mening was dergelijke vergunningaanvragen zinloos waren en hem alleen ellende bezorgden, hetgeen de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Zodoende heeft de verdachte actief bijgedragen aan de bedrijfscultuur waarbinnen de bewezengeachte feiten zich hebben voorgedaan.
De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de bestaande regelgeving en heeft daarmee het stelsel van gecontroleerde handel in strategische goederen, dat is ontwikkeld ten behoeve van de internationale rechtsorde, ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2007 is de verdachte bij onherroepelijk geworden arrest van 17 juni 1988 ter zake van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2, eerste lid, van de In- en uitvoerwet , begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geldboete van FL. 20.000,-, subsidiair 6 maanden hechtenis. Daarnaast is de verdachte ter zake van een vergelijkbaar feit ingegaan op een transactievoorstel van de officier van justitie te Alkmaar van 17 januari 1989 ter hoogte van
Fl. 1.000,-.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van een over de verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, opgemaakt op 7 december 2007 door
J.C. Punt, reclasseringswerker.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan
5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat vanwege het geschonden voorschrift van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering strafvermindering op haar plaats is, in die zin dat in verband hiermee de straf zal worden gematigd tot 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 16 december 2005. Namens de verdachte is tegen dit vonnis op 28 december 2005 hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 18 september 2007. Het eindarrest is gewezen op 30 januari 2009. Tussen het instellen van het hoger beroep en de einduitspraak in hoger beroep zijn 37 maanden verstreken. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Gelet op deze overschrijding zal het hof de hiervoor overwogen straf verder matigen in die zin dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf van
18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, zal opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 2a van de In- en uitvoerwet, artikel 2 van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen, de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 2B primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige economische kamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2009.
1 Doorgenummerde pagina 388 van het dossier.
2 Zie ordner 1 (dossier rechtbank deel 1).