GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 27 januari 2009 in de zaak onder nummer 200.005.757/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
MR. [A],
MR. [B],
beiden notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen: klager, is bij een op 13 mei 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Gravenhage, verder te noemen de kamer, van 23 april 2008 onder nummer 07-33. Klager is niet ontvankelijk verklaard in zijn tegen geïntimeerden - hierna te noemen: de notarissen - ingediende klacht wegens overschrijding van de termijn bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (hierna te noemen: Wna).
1.2. Klager heeft zijn verzoekschrift aangevuld bij brieven ingekomen op 19 juni 2008 en 18 juli 2008.
1.3. Van de zijde van de notarissen is op 28 augustus 2008 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 november 2008. De beide notarissen en hun gemachtigde zijn verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt zodat het hof zal uitgaan van de door de kamer in eerste aanleg vastgestelde feiten.
4. Het standpunt van klager
Klager stelt zich op het standpunt dat de kamer hem ten onrechte in zijn klachten niet ontvankelijk heeft verklaard omdat de ratio van artikel 99 lid 12 Wna, gezien de wetsgeschiedenis, is gelegen in de onwenselijkheid dat een notaris tot in lengte van jaren kan worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren vast te stellen zijn. Klager heeft zich immers, toen hij eind 2005 geestelijk in staat was om het onjuiste in het handelen van de notarissen op 10 februari 2004, respectievelijk 16 maart 2004 in te zien, op 30 januari 2006 met zijn bezwaren tot de notarissen gewend, zodat zij daarvan tijdig op de hoogte waren en de feiten voortdurend naar behoren zouden kunnen worden vastgesteld.
5.1. Het hof overweegt dat uitgangspunt is de bepaling van artikel 99 lid 12 Wna, dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of een kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
Indien al juist is de stelling van klager, die hij niet met enige medische verklaring aannemelijk heeft gemaakt, dat hij tot eind 2005 door een geestelijke stoornis is verhinderd kennis te nemen van de gedragingen van de notarissen waarop de klachten betrekking hebben, dan verklaart zulks nog niet waarom hij eerst op 10 augustus 2007 na het verstrijken van de wettelijke termijn zijn klacht bij de kamer heeft ingediend. De kamer heeft klager derhalve terecht in zijn klachten niet ontvankelijk verklaard.
5.2. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, F.A.A. Duynstee en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 27 januari 2009 door de rolraadsheer.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing van 23 april 2008 inzake de klacht onder nummer 07-33 van:
[...],
hierna ook te noemen: klager,
1. [...],
hierna ook te noemen: notaris A,
2. [...],
hierna ook te noemen: notaris B,
beiden notaris te [...],
gemachtigde mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
• de klacht bij faxbericht van 10 augustus 2007, met bijlagen, aangevuld bij faxberichten van 23 augustus 2007 en 2 september 2007, met bijlage;
• het antwoord, met bijlagen, van de notarissen;
• de repliek, met bijlage, van klager;
• de dupliek, met bijlage, van de notarissen.
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008.
Daarbij waren aanwezig:
• klager,
• de notarissen met hun gemachtigde.
Van het verhandelde is procesverbaal opgemaakt met daaraan in kopie gehecht de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen van de gemachtigde van de notarissen.
De feiten
1. Op 10 februari 2004 heeft notaris B vastgelegd de koopovereenkomst, [kenmerk], die op 9 februari 2004 was gesloten tussen klager als verkoper en [naam koper]., statutair gevestigd te [...], als koper, betreffende het woonhuis met aanbehoren aan [naam pand] te [...]. De partijen waren voor de vastlegging vertegenwoordigd door hun beider gevolmachtigde [...], notarisklerk in dienst van de notaris.
2. Op 16 maart 2004 heeft notaris A gepasseerd de akte van levering van het pand aan [naam pand] te [...]. Verkoper was klager en koper [naam koper], statutair gevestigd te [...].
De klacht en het verweer van de notarissen
Klager verwijt de notarissen ? voor zover in de klachtprocedure van belang ? het volgende.
1. Op 10 februari 2004 is klager verschenen voor notaris B om de koopovereenkomst betreffende het perceel aan [naam pand] te [...] vast te leggen. Klager heeft toen aangegeven niet te willen verkopen en vervolgens geweigerd zijn handtekening te zetten. Ondanks zijn afkeuring en de ontredderde toestand waarin klager verkeerde, moest hij toen, mede onder aandrang en goedkeuring van notaris B, toch zijn handtekening zetten onder de koopovereenkomst.
Klager verwijt notaris B dat deze, gezien de ontredderde toestand van klager, klager niet tegen zichzelf in bescherming heeft genomen door de ondertekening uit te stellen of aan te dringen op nader onderzoek.
2. Klager verwijt notaris A dat hij vervolgens zijn medewerking heeft verleend aan voormelde transactie door het passeren van de betreffende leveringsakte op 16 maart 2004.
De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
De Kamer gaat in de eerste plaats in op de ontvankelijkheid van klager in zijn klacht. Hiervoor is artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt [Wna] van belang. Dit artikel bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Het motief van de wetgever voor het opnemen van deze termijn is in de wetsgeschiedenis [Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12] als volgt verwoord:
“[...] De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen. [...]”
Hieruit volgt dat deze vervaltermijn een aanvang neemt zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van een notaris, en dus niet op het moment dat een klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het aan klager bekend worden van het handelen van de notaris enerzijds en het bekend worden van diens nalaten anderzijds. Van een handelen van de notaris blijkt in het algemeen op enige wijze naar buiten zoals in de vorm van een gegeven advies of in de vorm van een akte. Ook van het nalaten van een notaris zal moeten blijken. Hiervan kan sprake zijn indien de gevolgen van dat nalaten zichtbaar worden of indien op enige andere wijze dat nalaten bekend wordt. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 12 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn ingeval van een nalaten begint te lopen zodra van dat nalaten op enige wijze aan klager blijkt.
De Kamer is van oordeel dat in het onderhavige geval de vervaltermijn ten aanzien van notaris B is gaan lopen vanaf 10 februari 2004, toen klager ? zoals hij heeft verklaard ? ondanks zijn afkeuring en de ontredderde toestand waarin hij verkeerde, mede onder aandrang en goedkeuring van notaris B, zijn handtekening moest zetten onder de koopovereenkomst. Voor notaris A is de vervaltermijn gaan lopen vanaf 16 maart 2004, de datum waarop hij de leveringsakte heeft gepasseerd in aansluiting op voormelde koopovereenkomst .
De klacht is bij de Kamer ingediend bij faxbericht van 10 augustus 2007, ná het verstreken zijn van de vervaltermijn van drie jaren, zowel met betrekking tot notaris B als met betrekking tot notaris A.
De Kamer is daarom van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart klager nietontvankelijk in zijn klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.G. Kok, voorzitter, R. van der Galiën, J.Z. Moree, M.G.L. den Os-Brand en J. Smal, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.