ECLI:NL:GHAMS:2008:BY2088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-006074-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een auto, meermalen gepleegd, onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident op 19 juli 2006, waarbij de verdachte met hoge snelheid met een auto op twee slachtoffers is ingereden, terwijl hij onder invloed van alcohol was en zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de slachtoffers van het leven te beroven door hen met zijn auto te rammen. De verdachte heeft meerdere keren geprobeerd de slachtoffers aan te rijden, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor andere weggebruikers.

Het hof heeft de bewijsvoering van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de slachtoffers zich op een bankje bevonden, terwijl de verdachte hen met zijn auto heeft aangereden. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een ademtest en heeft niet voldaan aan de aanwijzingen van de opsporingsambtenaren. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Daarnaast is de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van twee jaar. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals het eerdere strafblad van de verdachte.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-006074-06
datum uitspraak: 25 maart 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-467445-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres
[woonadres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 26 oktober 2006 en 14 december 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep 11 maart 2008 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van feit 1:
hij op 19 juli 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto, terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, met hoge snelheid de stoep is opgereden en vervolgens recht op die [slachtoffer 1] is afgereden en vervolgens die auto heeft gekeerd en vervolgens nogmaals met hoge snelheid recht op die [slachtoffer 1] is afgereden en vervolgens die auto nogmaals heeft gekeerd en vervolgens nogmaals met hoge snelheid op die [slachtoffer 1] is afgereden;
ten aanzien van feit 2:
hij op 19 juli 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven met dat opzet met een auto, terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, met hoge snelheid de stoep is opgereden en vervolgens recht op die [slachtoffer 2] is afgereden;
ten aanzien van feit 3:
hij op 19 juli 2006 te Amsterdam als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig, te weten een personenauto, te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
ten aanzien van feit 4:
hij op 19 juli 2006 te Amsterdam terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Statenjachtstraat, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof is er bij de bewezenverklaring vanuit gegaan dat de slachtoffers zich ten tijde van het feit op het zogenoemde ‘bankje B’ bevonden. Dit in tegenstelling tot de verklaring van verdachte die aangeeft dat de slachtoffers zich ten tijde van het feit op ‘bankje A’ bevonden. Op basis van nadere opgemaakte stukken en de door de aangevers afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris acht het hof aannemelijk dat zij op ‘bankje B’ hebben gezeten en dat verdachte op dat punt op hen is ingereden. De route die de verdachte aangeeft te hebben gereden acht het hof, mede gezien de stand van de omgereden verkeerspaal, dermate onwaarschijnlijk dat het aan deze verklaring voorbij zal gaan..
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezengeachte
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
ten aanzien van het onder 4 bewezengeachte
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ten aanzien van feit 3 en 4 tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld van de reclassering. Tevens heeft de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 3 de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de tijd van 10 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en tot een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen. Tevens vordert de advocaat-generaal dat de bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld van de reclassering. Ten aanzien van feit 3 moet verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen worden ontzegd voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het Pro-Justitia-rapport van 21 september 2006 en het voorlichtingsrapport van Jellinek Justitiële Verslavingszorg van 11 oktober 2006.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Anders dan de advocaat-generaal, die van oordeel is dat sprake is van pogingen tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zijn slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Verdachte heeft onder invloed van alcohol, en terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, met een personenauto meerdere malen met een hoge snelheid op twee mannen ingereden en heeft daarbij uiteindelijk een verkeerspaal geraakt. De omstandigheid dat de slachtoffers het leven niet hebben verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van de verdachte is te danken. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd voor zijn medeweggebruikers en een inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en hen angst aangejaagd. Verdachte heeft vervolgens geweigerd mee te werken aan een ademtest en alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het gaat hier om een gewelddadige confrontatie van een “sterke” verkeersdeelnemer, te weten de verdachte rijdend in zijn personenauto, met “zwakke” verkeersdeelnemers, te weten de twee slachtoffers die te voet waren.
Het hof leidt uit het vorengaande af dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij op de avond van 19 juli 2006, rijdend in zijn auto op de openbare weg te Amsterdam zwakke verkeersdeelnemers zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou aanrijden met de dood als gevolg.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 maart 2008 is verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de reclassering.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 1 (één) uur per dag.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. J.F. Nijboer en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2008.