ECLI:NL:GHAMS:2008:BY2032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004607-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, bewezenverklaring poging tot doodslag na steekincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot moord, maar het hof oordeelde dat deze kwalificatie niet kon worden bewezen. De zaak betreft een steekincident waarbij de verdachte het slachtoffer in de linkerzij heeft gestoken met een mes. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, wat essentieel is voor de kwalificatie poging tot moord. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van €10.000,-. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar de poging tot moord verworpen en in plaats daarvan poging tot doodslag bewezen verklaard. Het hof heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstige verwondingen opliep en zijn milt moest laten verwijderen, in overweging genomen. De verdachte is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, en de verdachte is verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004607-06
datum uitspraak: 8 april 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-467333-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 september 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 4 maart 2008 en 25 maart 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het vonnis van de rechtbank
afwijkt van een door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (poging tot moord) en de rechtbank de redenen die tot die afwijking hebben geleid onvoldoende met redenen heeft omkleed.
Bewijsoverweging
Uit de verklaringen van het slachtoffer en de getuige [getuige] is gebleken dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangevallen door hem met kracht in zijn zij te steken. De verdachte heeft uit zijn broekzak een mes gepakt en daarmee een stekende beweging in de richting van de heup van het slachtoffer gemaakt. Verdachte wist dat door met een mes in het lichaam en met name ter hoogte van de buikstreek te steken, vitale organen geraakt kunnen worden, gelijk in casu gebeurd is, met mogelijk fatale afloop voor het slachtoffer. Gelet hierop heeft de verdachte naar het oordeel van het hof opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat poging tot moord niet kan worden bewezen. Er zijn wel aanwijzingen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar deze leveren daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op. Van hetgeen direct voorafgaande aan het steek incident heeft plaatsgevonden, heeft het slachtoffer niets waargenomen. Er is maar één getuige die verklaart gezien te hebben dat de verdachte, voordat hij door de achterdeur via een route “achterom” naar de verdachte liep, uit de keuken een mes heeft gehaald. Mede omdat het afleggen van die route enige tijd moet hebben gevergd, bevat die verklaring een aanwijzing voor het bestaan hebben van voorbedachten raad. Wat er ook zij van het feit dat bedoelde getuige zijn verklaring over het mes ter terechtzitting van het hof heeft gewijzigd – in die zin dat hij iemand had horen zeggen dat de verdachte een mes uit de keuken had gepakt – sluit het hof niet uit dat de verdachte het mes waarmee hij heeft gestoken, al langer bij zich droeg zoals de verdachte zelf heeft verklaard. Ook in dat geval zou van voorbedachten rade sprake kunnen zijn, maar het (steun) bewijs daarvoor ontbreekt, mede nu het mes waarmee is gestoken niet is teruggevonden en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of sprake was van een mes dat voor gebruik moest worden opengeklapt. Met name zijn er onvoldoende aanknopingspunten, die erop wijzen dat de verdachte al bij het meenemen van zijn mes het voornemen had om het slachtoffer daarmee van het leven te beroven. Ook het enkele feit dat de verdachte niet via de voordeur maar “achterom” met een mes op zak naar het slachtoffer is gegaan – en aldus enige tijd voor beraad kan hebben gehad - is onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte voorbedachten rade had om met dat mes het slachtoffer van het leven te beroven.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
hij op 31 mei 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes met kracht in de linkerzij heeft gestoken;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 1 juni 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een vuistvuurwapen voorzien van het opschrift CZ 100 cal. 9 Luger voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
poging tot doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank toegewezen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van EUR 10.000,- subsidiair 100 dagen hechtenis met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van 1 primair (poging tot moord) en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van EUR 10.000,- subsidiair 100 dagen, als voorschot, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging het slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een steekwapen in de zij te steken hetgeen heeft geleid tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer. De gevolgen hadden dodelijk kunnen zijn en de omstandigheid dat het slachtoffer het leven niet heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdiensten van de verdachte te danken is. Door zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door verdachtes handelen ernstig lichamelijk letsel opgelopen nu zijn milt als gevolg daarvan operatief moest worden verwijderd en het slachtoffer van het gemis van zijn milt nog dagelijks last heeft. Naar de ervaring leert, kunnen dergelijke feiten voor slachtoffers bovendien ingrijpende psychische gevolgen hebben. Poging tot doodslag is een ernstig geweldsdelict met een voor de rechtsorde schokkend karakter en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Tevens is er in het huis van de verdachte een vuurwapen aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof zijn de door verdachte gepleegde feiten zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van langere duur in aanmerking komt.
Het hof heeft kennisgenomen van de brief van Stichting Exodus Amsterdam inzake de verdachte van 1 maart 2008 van Alex Speijer, budgetconsulent, te Amsterdam. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 januari 2008 is hij eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof heeft een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd nu de verdachte, in het kader van het penitentiair programma, zich inmiddels al in de laatste fase van zijn detentie bevindt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden immateriële schade als gevolg van het aan verdachte primair onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Amsterdam, rekeningnummer 5800091, een bedrag van EUR 10.000,00 (tienduizend euro) vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 10.000,00 (tienduizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. A.G. Korvinus, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 april 2008.
Mr. A.G. Korvinus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.