arrestnummer:
parketnummer: 23-002841-06
datum uitspraak: 28 maart 2008
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-457040-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[wonende te: woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 25 april 2006 en 30 mei 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 23 augustus 2007 en 14 maart 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 30 mei 2006 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep 23 augustus 2007 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlasteleggingen worden hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert ter terechtzitting het volgende verweer.
Omdat het slachtoffer de verdachte met een mes heeft gestoken, de deur op slot was en de verdachte zodoende geen kant op kon heeft hij -de verdachte- zich moeten verdedigen tegen deze wederrechtelijke aanranding, zodat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte geprobeerd heeft het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven. Voorts stelt zij dat het door de verdediging gevoerde beroep op noodweer(exces) verworpen dient te worden, nu de verdachte ter terechtzitting van 30 mei 2006 heeft verklaard dat hij had kunnen weglopen, maar is gebleven voor zijn vriend [vriend].
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op dinsdagavond 10 januari 2006 waren in de woonkamer van [vriend] aan de Kouwenoord te Amsterdam naast [vriend], het slachtoffer en [getuige] (het hof begrijpt: [getuige]) aanwezig. Ze hadden veel alcohol gedronken. Het slachtoffer maakte met [vriend] ruzie over het feit dat hij [getuige] niet in huis wilde hebben, waarop het slachtoffer vervolgens met [getuige] begon te vechten. Toen de verdachte binnen kwam en het gevecht zag, heeft hij -om het gevecht te beëindigen- [getuige] naar buiten gebracht. Vervolgens begon het slachtoffer met de verdachte ruzie te maken, waarop ook het slachtoffer en de verdachte met elkaar in gevecht raakten. Over en weer werd met de vuisten geslagen. Op een gegeven moment pakte het slachtoffer een bouwlamp uit de woonkamer en gooide deze naar het hoofd van de verdachte. Deze pakte op zijn beurt een bouwlamp en gooide deze in de richting van het slachtoffer. Al vechtend kwamen ze beiden op de grond te liggen. Het slachtoffer heeft de verdachte op dat moment met een mes gestoken. Nadat ze vervolgens weer waren opgestaan is het slachtoffer naar de slaapkamer gerend en is de verdachte achter hem aangerend. [vriend] heeft daarop de woning verlaten en de politie gebeld. Enige tijd later is ook de verdachte naar de telefooncel gekomen. Toen de politie arriveerde troffen zij het slachtoffer bloedend en in kritieke toestand op het bed aan.
Het hof is van oordeel dat de verdachte het zeer ernstige letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer en overweegt daartoe als volgt.
In de slaapkamer, waar het slachtoffer is aangetroffen, bevonden zich ten tijde van het gevecht twee personen, te weten: het slachtoffer en de verdachte. [vriend] heeft verklaard dat hij vechtgeluiden hoorde in de slaapkamer. Ook hoorde hij metaalgeluiden, alsof er met de lamp tegen de muur of de tafel werd geslagen. Dan is er de eigen verklaring van de verdachte: “Ik heb het gedaan, hij (het hof begrijpt: [vriend]) heeft er niets mee te maken”, “(..) Als iemand mij slaat dan vraagt hij erom. Ik heb geen spijt, ik ben er eigenlijk trots op. Het is zijn eigen
schuld.”. Voorbij gaat het hof aan de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris: “Ik wil nu vertellen wat er echt is gebeurd. (..) [vriend] (het hof begrijpt: [vriend]) heeft de lamp gepakt en heeft met die lamp 4 of 5 keer tegen de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) geslagen. Nadat ik de lamp naar hem had gegooid, is [slachtoffer] nogmaals op de grond gevallen. Ik heb [slachtoffer] toen opgetild en naar zijn kamer gebracht. Ik heb hem op zijn bed gelegd. Ik zag dat er bloed uit zijn oor kwam.” Deze beschrijving van het voorgevallene komt naar het oordeel van het hof niet overeen met de feitelijke situatie zoals die door de verbalisanten op 10 januari 2006 ter plaatse is waargenomen luidende “Wij zagen dat op het bed naast het slachtoffer plastic splinters lagen, welke zwart van kleur waren. Wij zagen dat er glassplinters op het bed lagen. Wij zagen dat er op het gezicht van het slachtoffer ook zwarte plastic splinters zaten en met het waargenomen letsel: “Multiple fracturen schedel/kaak, steekwond hals en sterk gedaald bewustzijn.” “De schedel is aan de rechterzijde hard als zijnde schedelbot aanwezig, aan de linkerzijde voelt de schedel zacht aan, geen botweefsel. Waarschijnlijk bloedingen in de hersenen, fracturen van het aangezicht en de kaak. Hersenfuncties fors beschadigd als gevolg van de klap op het hoofd.” Hieruit leidt het hof af dat door de gedragingen van de verdachte bestaande uit het meermalen krachtig met een bouwlamp tegen het hoofd en gezicht van het slachtoffer slaan, het slachtoffer zodanig ernstig letsel heeft opgelopen dat diens cognitieve vaardigheden zeer slecht zijn geworden en dat naar verwachting deze ook niet meer zullen verbeteren. Gelet op de ernst van het letsel heeft naar hof’s oordeel de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door het op hem uitgeoefende geweld zou komen te overlijden.
Gelet op het hiervoor overwogene met name de eindsituatie in de slaapkamer na het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel kan het niet anders zijn dan dat dit toen aldaar is toegebracht door de verdachte. Het noodweer(exces) verweer van de verdediging ziet op de situatie daaraan voorafgaand in de woonkamer. In de woonkamer hebben het slachtoffer en de verdachte namelijk over en weer elkaar geslagen en met bouwlampen gegooid. Het hof acht het aannemelijk dat de verdachte zich bij die eerdere gelegenheid in de woonkamer inderdaad heeft moeten verdedigen, nu uit de verklaringen is gebleken dat toen het slachtoffer de aanstichter was van de ruzie met geweld. Op enig moment -nadat die noodweersituatie was beëindigd- is het slachtoffer naar de slaapkamer gerend. De verdachte heeft toen de mogelijkheid gehad om weg te lopen. Hij heeft er echter bewust voor gekozen om het slachtoffer te volgen naar de slaapkamer, alwaar de verdachte het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Van een noodzakelijke verdediging was toen al geen sprake meer.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen mitsdien verworpen.
Het hof grondt zijn overtuiging op de bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 januari 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet zich naar die [slachtoffer] heeft begeven, waarna hij, verdachte die [slachtoffer] met kracht met een bouwlamp tegen het hoofd heeft geslagen en die bouwlamp met kracht heeft gegooid tegen het hoofd van die [slachtoffer].
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het primair bewezengeachte
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Tegen dat vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een bouwlamp tegen het hoofd en in het gezicht te slaan, nadat in het huis van zijn vriend ruzie was ontstaan en het slachtoffer zich als agressor toen had verwijderd. Verdachte is doorgegaan en is het slachtoffer gevolgd om hem vervolgens zo gewelddadige wijze toe te takelen dat het maar weinig had gescheeld of het slachtoffer zou zijn overleden. Het slachtoffer heeft uiteindelijk weken in coma gelegen en heeft zeer ernstig blijvend lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Hij zal daarmee dus de rest van zijn leven dagelijks worden geconfronteerd en de nodige beperkingen ondervinden die zijn levensgeluk onherroepelijk schaden.
De strafrechtelijke reactie op een levens (bedreigend) delict als het onderhavige met een gewelddadig karakter als boven omschreven kan geen andere zijn dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Die duur wordt nog enigszins bekort doordat de verdachte weliswaar, zo blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 februari 2008 eerder strafrechtelijk is veroordeeld, maar slechts twee maal voor een (minder ernstig) geweldsdelict, te weten een geldboete voor een mishandeling in 2003 en 3 maanden gevangenisstraf voor een poging tot zware mishandeling naast een vermogensdelict (diefstal) in 2005.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat naast de ernst van het feit ook rekening gehouden met het feit dat de reclassering geen uitvoering kan geven aan een voorwaarde van verplicht toezicht, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, nu de verdachte geen verblijfsvergunning heeft.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 14 februari 2008 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 broek, kleur blauw, merk Tommy Hilfiger;
- 1 jas, merk Vincistar; 1 wollen trui, kleur zwart, merk CHIEF;
- 1 t-shirt, kleur wit, merk US BASICS;
-1 paar schoenen, kleur beige, merk Puma.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten:
- 1 stuk ondergoed, kleur grijs, maat 110-116;
- 1 trainingsbroek; 1 trui, merk HONG TAI;
- 1 trui, maat M.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. M.J.L. Mastboom en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2008.