arrestnummer:
parketnummer: 23-001756-06
datum uitspraak: 11 maart 2008
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-447580-05 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortdatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in PI .
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, eveneens niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 26 februari 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
op 7 juli 2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes links in de borst heeft gestoken.
Hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte [slachtoffer] niet met een mes in de borst heeft gestoken, maar hem slechts met dat mes in de borst heeft geprikt. Nu het prikken van [slachtoffer] niet ten laste is gelegd, behoort de verdachte ter zake te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op 7 juli 2005 met [getuige] en [slachtoffer] in een slaapkamer in de woning van [slachtoffer] aanwezig was. Volgens de verdachte probeerde [slachtoffer] op enig moment een op een tafel liggend mes te pakken. Teneinde dat te voorkomen, heeft de verdachte dat mes gepakt. Hij heeft het mes vervolgens naar voren gestoken om [slachtoffer] van zich af te houden en heeft [slachtoffer] daarbij kennelijk geraakt.
Uit de aangifte van [slachtoffer] (pagina 7 e.v.) volgt - zakelijk weergegeven - dat [getuige] (het hof begrijpt: [getuige]) op 7 juli 2005 bij [slachtoffer] heeft aangebeld. [slachtoffer] heeft de deur voor haar geopend en is voor haar uit de slaapkamer ingelopen. [slachtoffer] hoorde toen de deur van zijn woning weer open gaan. Hij draaide zich om en zag de verdachte binnenkomen. Hij zag dat de verdachte een mes in zijn hand had. [slachtoffer] zag dat de verdachte hem aankeek, hij hoorde de verdachte wat zeggen en hij zag dat de verdachte het mes optilde tot schouderhoogte. [slachtoffer] zag dat de verdachte de arm naar achteren bewoog en daarna met kracht stak in de richting van de hartstreek van [slachtoffer]. Tegelijkertijd dat de verdachte stak, zag [slachtoffer] dat [getuige] hem een duw gaf. [slachtoffer] verklaart nog dat hij ten gevolge van die messteek bloedde uit een wond in zijn borst.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij door [getuige] naar achteren is geduwd.
Een ter plaatse gearriveerde verbalisant heeft verklaard (pagina 1 e.v.) dat hij zag dat de man (het hof begrijpt: [slachtoffer]) een wond had op de linkerzijde van zijn borst, halverwege zijn linkertepel en de hals.
Uit de verklaring van [getuige] (pagina 16 e.v.) volgt - zakelijk weergegeven - dat zij die avond met de verdachte bij haar moeder op bezoek was geweest. Op de terugweg wilde zij nog even bij [slachtoffer] langs gaan. [slachtoffer] deed de deur voor haar open en liep voor haar uit de slaapkamer in. Daar ging hij met zijn gezicht naar de deur op het bed zitten. [getuige] bleef in de slaapkamer voor [slachtoffer] staan. [getuige] zag dat de verdachte plotseling de slaapkamer binnenkwam en op [slachtoffer] dook. Zij heeft de verdachte niet daadwerkelijk zien steken in het lichaam van [slachtoffer]; wel heeft zij de verdachte een stekende beweging naar [slachtoffer] zien maken en heeft zij geprobeerd de verdachte tegen te houden.
Uit deze verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt het hof niet af dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg tot zijn handelen is gekomen. Wel blijkt hieruit dat de verdachte met een mes in de hand die slaapkamer is binnengekomen en dat hij [slachtoffer] met dat mes in diens borst - net boven het hart - heeft gestoken. Dat het hiervoor omschreven handelen van de verdachte de dood van [slachtoffer] tot gevolg had kunnen hebben, is evident nu het hof bewezen acht dat de verdachte [slachtoffer] met een mes met kracht in de nabijheid van het hart heeft gestoken. Dat de verdachte [slachtoffer] door tussenkomst van [getuige] slechts oppervlakkig heeft verwond doet daaraan niet af.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog betoogd dat de verdachte handelde uit noodweer. Volgens de verdachte was [slachtoffer] kwaad en probeerde [slachtoffer] een mes te pakken dat naast hem op een tafel lag. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] hem met dat mes wilde steken. Teneinde zich tegen die wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] te verweren, heeft de verdachte het mes gepakt en naar voren gestoken om [slachtoffer] van zich af te houden, waarbij hij [slachtoffer] kennelijk heeft geraakt.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
De door de raadsman aangevoerde feiten zijn op grond van het verhandelde ter terechtzitting noch uit de stukken in het dossier aannemelijk geworden. Nu aldus van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet is gebleken, wordt het verweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging om zijn slachtoffer [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes in de borst, net boven het hart, te steken. [slachtoffer] heeft daarbij een wond op de linkerborst opgelopen en had door het handelen van de verdachte zijn leven kunnen verliezen. Voor het slachtoffer zal deze dramatische gebeurtenis nog langdurige nadelige lichamelijke en psychische gevolgen hebben, mede gezien het feit dat het voorval zich heeft voorgedaan in zijn eigen woning. Door deze poging tot doodslag is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en de rechtsorde geschokt. Voorts brengt een dergelijk geweldsdelict in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van een rapportage van 23 maart 2006 opgemaakt door J.M.J.F. Offermans en J.M. Oudejans respectievelijk psychiater en psycholoog bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, inhoudende dat de rapporteurs - aangezien de verdachte niet bereid was zijn medewerking te verlenen aan een gedragsdeskundig onderzoek - geen advies hebben kunnen uitbrengen over de vraag of en in hoeverre een eventuele (ernstige) psychiatrische problematiek bij de verdachte heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde feit.
Ook nadien heeft de verdachte zijn medewerking aan een dergelijk onderzoek geweigerd, zoals blijkt uit de brieven van 8 oktober 2007 van J.M.J.F. Offermans, psychiater, en van 3 december 2007 van J.M. Oudejans, psycholoog.
Het hof heeft voorts kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 februari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte reeds meermalen tot (zeer) langdurige vrijheidsstraffen ter zake van levensdelicten is veroordeeld.
Het hof acht het, alles afwegende, noodzakelijk de maatschappij langdurig tegen de verdachte te beschermen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. M.J.L. Mastboom en mr. B.W.M. van der Lugt, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2008.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.