ECLI:NL:GHAMS:2008:BT7415

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.011.599/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van alimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw tot verlenging van alimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding. De vrouw, appellante, had in het echtscheidingsconvenant van 16 augustus 2006 afgesproken dat zij geen alimentatie zou eisen van de man, omdat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Echter, in haar verzoek stelde zij dat haar financiële situatie was veranderd en dat zij recht had op een alimentatie van € 409,- per maand. De man, geïntimeerde, betwistte dit en verwees naar het echtscheidingsconvenant.

Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij behoefte had aan een aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud. De vrouw had weliswaar een inkomen, maar het hof concludeerde dat zij in staat moest worden geacht om meer te verdienen dan zij deed. Het verzoek om alimentatie werd dan ook afgewezen.

Daarnaast verzocht de vrouw om de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij zij stelde dat het echtscheidingsconvenant op basis van dwaling was tot stand gekomen. Het hof oordeelde dat de vrouw inderdaad recht had op de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, die was vastgesteld op € 35.000,-. Ook werd vastgesteld dat de vrouw recht had op een bedrag van € 2.596,90, als gevolg van de afkoopwaarde van een hypothecaire lening. De man werd veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de notariële akte van toedeling en de bedragen aan de vrouw te voldoen binnen twee maanden na de beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 29 mei 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 106.011.599/01 (rekestnummers 1109/07 en 1110/07) van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
procureur: mr. S. van Andel,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. S.A. van der Sluijs.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 4 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juli 2007 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 126946/06-2599 en 128572/06-3275.
1.3. De man heeft op 29 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 13 februari 2008 ter terechtzitting behandeld.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 1989 te Curaçao gehuwd in gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 3 mei 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 maart 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1987 en […] (hierna: [kind B]) [in] 1992 (hierna gezamenlijk: de kinderen). [kind B] verblijft bij de man.
2.3. Bij echtscheidingsconvenant van 16 augustus 2006 hebben partijen vastgelegd – voor zover thans van belang –:
• dat de vrouw afziet van haar deel in de overwaarde van de voormalige echtelijke woning ten bedrage van € 35.000,- in verband met het tot de huwelijksgemeenschap behorende aandeel van de vrouw in een woning te Curaçao met een waarde van € 35.000,-, waarop de man geen aanspraak zal maken bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap, met als gevolg dat partijen in dit kader geen aanspraken jegens elkaar zullen hebben;
• dat de vrouw geen alimentatie van de man zal eisen omdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
2.4. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1965. Zij vormt met [kind A] een eenoudergezin.
Zij is zestien uren per week werkzaam in loondienst van […]. Haar salaris bedraagt volgens de salarisspecificatie van januari 2008 € 987,- bruto per maand, exclusief een persoonlijke toelage en vakantietoeslag. Haar fiscaal loon over 2007 bedroeg volgens de cumulatieven op de salarisspecificatie van december 2007 € 21.562,- Haar fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgaven over 2006 en 2005 respectievelijk € 21.654,- en € 8.353,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalt zij € 445,- per maand.
Zij is verzekerd op grond van de Zorgverzekeringswet. Aan premie betaalt zij € 116,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 36,- per maand. Voorts betaalt zij belasting over de door haar werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het – gewijzigde – verzoek van de vrouw de door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen op € 759,89 per maand, afgewezen. Op het verzoek van de vrouw de man te veroordelen met haar over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap van partijen met benoeming van functionarissen als vereist, is bij de bestreden beschikking niet beslist, nadat de procureur van de vrouw bij brief van 4 juni 2007 de rechtbank had bericht dat de vrouw haar verzoek betreffende de verdeling intrekt.
3.2. De vrouw verzoekt thans, met vernietiging van de bestreden beschikking;
• de uitkering te bepalen op € 409,- per maand;
• te bepalen dat partijen dienen over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap, waarbij zij de echtelijke woning door een erkende makelaar zullen laten taxeren en de overwaarde hiervan zullen verdelen, rekening houdend met de spaarhypotheek;
althans zodanig te beschikken als het hof juist zal achten.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Partneralimentatie
4.1. De vrouw stelt dat bij de bestreden beschikking ten onrechte is geoordeeld dat zij haar behoefte aan een uitkering tot haar levensonderhoud in onvoldoende mate heeft onderbouwd. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank voldoende zicht had op haar inkomsten en vast staat dat zij niet in staat is meer te verdienen dan zij nu doet op basis van zestien uren werk per week. Zij heeft immers behoefte aan een door de man te betalen aanvullende uitkering tot haar levensonderhoud, aldus de vrouw.
De man heeft het standpunt van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij wijst daartoe op het echtscheidingsconvenant, waarin staat dat de vrouw geen aanspraak zal maken op alimentatie. Daarnaast stelt de man dat de vrouw geen behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud en zij in staat moet worden geacht meer dan haar huidig inkomen te genereren.
4.2. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud afgewezen, omdat zij haar behoefte hieraan, waarvan het bestaan door de man is betwist, in onvoldoende mate heeft onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is de vrouw er – rekening houdend met de gemotiveerde betwisting door de man – (nog steeds) niet in geslaagd haar behoefte aan een aanvullende uitkering in voldoende mate aan te tonen. De vrouw moet in staat worden geacht een hoger inkomen dan haar huidige per maand te genereren, omdat uit de verhouding tussen enerzijds haar maandsalaris in 2007 en anderzijds de cumulatieven op haar salarisspecificatie van december 2007 blijkt dat zij in dat jaar feitelijk meer heeft gewerkt dan zestien uren per week. Daarbij komt dat de vrouw haar standpunt inhoudende dat zij met ingang van september 2007 schouderklachten heeft en daardoor minder kan werken, niet aannemelijk heeft gemaakt. Uitgaande van een netto maandinkomen van € 1.260,- (na betaling van ziektekosten) is de behoefte van de vrouw aan een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud niet komen vast te staan. Het hof zal haar verzoek een door de man te betalen uitkering tot haar levensonderhoud te bepalen daarom afwijzen.
Verdeling
4.3. De vrouw stelt dat alsnog tot verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen moet worden overgegaan. Daartoe betoogt zij dat het echtscheidingsconvenant en het vervolgens intrekken van haar eerdere verzoeken tot verdeling zijn tot stand zijn gekomen op grond van dwaling over de omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap en dat zij op die grond door haar rechtsgeldig zijn vernietigd. De man heeft het standpunt van de vrouw gemotiveerd betwist.
4.4. Voor wat betreft de waarde van de voormalige echtelijke woning heeft de vrouw op generlei wijze onderbouwd, dat deze hoger zou zijn dan € 176.000,-, welke blijkt uit de door de man overgelegde waardebepaling. Nadat de rechtbank de vrouw bij beschikking van 20 maart 2007 de gelegenheid heeft geboden om op die waardebepaling te reageren heeft de raadsman van de vrouw de rechtbank bij brief van 16 april 2007 laten weten, dat de vrouw akkoord gaat met de waardebepaling van de man. Ook wijst het hof op de brief van 4 juni 2007 van de raadsman van de vrouw aan de rechtbank, door middel waarvan de vrouw haar verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft ingetrokken bij gebreke van belang. Het hof gaat in het navolgende uit van de waarde van de voormalige echtelijke woning van € 176.000,-. Het beroep van de vrouw op dwaling omtrent de waarde van de onroerende zaak wordt verworpen.
4.5. Het hof stelt vast, dat partijen op 16 augustus 2006 een echtscheidingsconvenant hebben ondertekend, waarbij is overeengekomen, dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld en dat de overwaarde, begroot op € 35.000,-, wordt verrekend met de waarde van een mede aan de vrouw toebehorende onroerende zaak op Curaçao, gewaardeerd op eveneens € 35.000,-. De vrouw stelt zich op het standpunt, dat in het geheel geen verrekening van de overwaarde van de echtelijke woning met het aandeel van het recht van erfpacht op een perceel grond te Curaçao dient plaats te hebben.
4.6. Uit de notariële akte van 21 juni 1984 blijkt dat het aandeel van het recht van erfpacht op een perceel grond te Curaçao – waarop volgens het hof in het echtscheidingsconvenant wordt gedoeld – door de vrouw is verkregen onder een uitsluitingclausule en zodoende buiten de huwelijksgemeenschap van partijen is gebleven. De vrouw heeft dus gelijk, dat dit vermogensbestanddeel haar privé-vermogen is en niet kan worden verrekend met de overwaarde van de echtelijke woning. In zoverre heeft zij gedwaald bij het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant, zodat de vrouw terecht de vernietiging van het echtscheidingsconvenant op dit punt heeft ingeroepen.
Het bovenstaande heeft tot gevolg, dat de vrouw alsnog recht heeft op de helft van € 35.000,- is gelijk € 17.500,- bij toedeling van de woning aan de man.
4.7. De vrouw stelt voorts dat een bedrag van € 5.193,80, zijnde de afkoopwaarde van het spaardeel van de aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening – waarvan blijkt uit de brief van 22 mei 2007 van Postbank – buiten beschouwing is gelaten.
Het hof overweegt, dat dit vermogensbestanddeel alsnog voor verdeling in aanmerking komt als nagekomen bestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap. Ervan uitgaande dat dit vermogensbestanddeel aan de man wordt toegedeeld heeft de vrouw recht op de helft van de waarde ad € 5.193,80 is gelijk € 2.596,90.
In totaal heeft de vrouw dus recht op een bedrag wegens overbedeling van € 20.096,90.
4.8. Het hof zal, nu de rechtbank als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure geen verdeling heeft vastgesteld dit alsnog doen aldus dat aan de man wordt toegedeeld de voormalige echtelijke woning te [a] met de verplichting voor zijn rekening te nemen de hypothecaire schuld(en) aan de Postbank en er zorg voor te dragen, dat de vrouw uit deze verplichtingen wordt ontslagen en indien dat niet mogelijk zal blijken te zijn de vrouw te vrijwaren voor eventuele aanspraken van de hypothecaire schuldeiser(s). Voorts wordt aan de man toegedeeld de afkoopwaarde van het Postbank Blue Life Plan ad € 5.193,80, waartegenover hij verplicht is aan de vrouw uit te keren de helft is gelijk € 2.596,90.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
stelt alsnog de verdeling vast van de tussen partijen bestaan hebbende gemeenschap van goederen en deelt toe aan de man:
- de voormalige echtelijke woning te [a] met de verplichting voor zijn rekening te nemen de hypothecaire schuld(en) aan de Postbank en er zorg voor te dragen, dat de vrouw uit deze verplichtingen wordt ontslagen en indien dat niet mogelijk zal blijken te zijn de vrouw te vrijwaren voor eventuele aanspraken van de hypothecaire schuldeiser(s);
- de afkoopwaarde van het Postbank Blue Life Plan ad € 5.193,80;
veroordeelt de man zijn medewerking te verlenen aan de notariële acte van toedeling binnen twee maanden na de datum van deze beschikking;
stelt vast dat de man aan de vrouw wegens overbedeling na toedeling aan de man van de voormalige echtelijke woning verschuldigd is een bedrag van € 17.500,-
stelt vast dat de man aan de vrouw wegens overbedeling na toedeling aan de man van de afkoopwaarde van het Postbank Blue Life Plan verschuldigd is een bedrag van € 2.596,90, te voldoen binnen twee maanden na de datum van deze beschikking;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, F.A. Hartsuiker en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2008 door de rolraadsheer.