ECLI:NL:GHAMS:2008:BK7586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.002.627/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure met betrekking tot de zorg voor minderjarig kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2008, is een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure aan de orde. De partijen, een man en een vrouw, zijn in 1990 gehuwd en hebben samen een minderjarig kind, geboren in 1993. Hun huwelijk is op 18 maart 2008 ontbonden. De vrouw verblijft in de voormalig echtelijke woning, terwijl het kind bij de man woont. De man heeft op 10 maart 2008 een verzoekschrift ingediend om de voorlopige voorziening te wijzigen, zodat hij bij uitsluiting gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning.

Het hof heeft beoordeeld of de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van de rechtbank zodanig zijn gewijzigd dat de voorlopige voorziening niet in stand kan blijven. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de zorg voor het kind zou dragen en dat het kind in zijn vertrouwde omgeving moest blijven wonen. Echter, in de hoofdzaak is later bepaald dat het kind zijn gewone verblijfplaats bij de man heeft. De vrouw heeft haar grief tegen dit onderdeel van de beschikking ingetrokken, waardoor deze onherroepelijk is geworden.

Het hof concludeert dat het belang van het kind om in zijn vertrouwde omgeving op te groeien zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om in de voormalig echtelijke woning te blijven wonen. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank gewijzigd en bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning. De vrouw moet de woning verlaten met ingang van de achtste dag na betekening van de beschikking aan haar, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 22 mei 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.002.627/02 van:
[…],
wonende te […],
VERZOEKER,
procureur: mr. M.L. Daniëls-Vetter,
t e g e n
[…],
wonende te […],
VERWEERSTER,
procureur: mr. L. Scheffer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Verzoeker en verweerster worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man heeft op 10 maart 2008 een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ingediend.
1.3. De zaak is op 21 april 2008 tegelijkertijd met de zaak met landelijk zaaknummer 200.002.627/01 ter terechtzitting behandeld. Laatstgenoemde zaak betreft het hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van 28 november 2007 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 357383/ FA RK 06-7946.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1990 gehuwd. Hun huwelijk is op 18 maart 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 november 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren
[het kind] [in] 1993. [Het kind] verblijft bij de man. De vrouw verblijft in de voormalig echtelijke woning.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij beschikking van 1 november 2006 (kenmerk 352737/FA RK 06-6440) heeft de rechtbank te Amsterdam op verzoek van de vrouw bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de (thans voormalig) echtelijke woning.
3.2. De man verzoekt thans bij wege van voorlopige voorziening bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning, met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden, met ingang van acht dagen na betekening aan de vrouw van de in dezen te wijzen beschikking.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof verstaat het verzoek van de man aldus dat hij wijziging wenst van de onder 3.1. genoemde beschikking. Ingevolge het bepaalde in artikel 826 lid 1 sub a Rv. behoudt de bij die beschikking bepaalde voorlopige voorziening haar kracht tot de beslissing in de hoofdzaak omtrent de vraag wie van partijen huurder van de echtelijke woning zal zijn, in kracht van gewijsde is gegaan. Dat laatste is thans nog niet het geval. De rechtbank heeft op dit punt bij de onder 1.3 genoemde beschikking waarvan beroep bepaald dat de man met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning. Het hof heeft die beschikking heden bekrachtigd, maar daarmee is de desbetreffende beslissing nog niet onherroepelijk.
4.2. In beginsel dient een wijzigingsverzoek als het onderhavige te worden beoordeeld door het gerecht dat de beschikking waarvan wijziging wordt verlangd heeft gegeven. Het hof acht zich in het onderhavige geval evenwel om proceseconomische redenen bevoegd te beslissen op het verzoekschrift van de man, nu de hoofdzaak in hoger beroep aan het hof is voorgelegd en er voldoende samenhang bestaat tussen de voorziening waarvan wijziging wordt verzocht en de hoofdzaak. Het hof verwijst naar het bepaalde in artikel 2.6.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familie¬zaken gerechtshoven.
4.3. Beoordeeld moet thans worden of de omstandigheden na dagtekening van de beschikking waarvan de man thans wijziging verlangt, in zodanige mate zijn gewijzigd dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven (artikel 824 lid 2 Rv.).
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Aan de desbetreffende voorlopige voorziening ligt blijkens de beschikking van de rechtbank de overweging ten grondslag dat het de vrouw is die dient te worden belast met de zorg voor het minderjarige kind van partijen en dat het van belang is dat het kind gedurende de procedure in zijn vertrouwde omgeving blijft wonen. Nadien is evenwel bij de beschikking in de hoofdzaak waarvan beroep bepaald dat het kind van partijen gewone verblijfplaats zal hebben bij de man. Het hoger beroep van de vrouw was aanvankelijk ook tegen dit onderdeel van de beschikking gericht, maar zij heeft ter terechtzitting haar desbetreffende grief laten varen en haar verzoek in hoger beroep in zoverre ingetrokken. Dit onderdeel van de beschikking van de rechtbank in de hoofdzaak is dus onherroepelijk geworden.
Het betreft hier een wijzing van omstandigheden die zodanig is dat de door de rechtbank gegeven voorziening niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van het hof is het belang van het kind van partijen om in zijn vertrouwde omgeving op te groeien onverminderd groot en behoort aan dat belang - en daarmee aan het belang van de man, bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft - meer betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de vrouw bij voortzetting van haar verblijf in de voormalig echtelijke woning.
4.4. Het verzoek van de man is dus toewijsbaar.
5. Beslissing
Het hof:
wijzigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 1 november 2006 (kenmerk 352737/FA RK 06-6440);
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats];
beveelt dat de vrouw de woning met ingang van de achtste dag na de betekening aan haar van deze beschikking dient te verlaten en deze niet langer mag betreden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, F.A. Hartsuiker en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van
mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2008 door de rolraadsheer.