ECLI:NL:GHAMS:2008:BH6083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-004915-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na onvoldoende bewijs en heropening van het onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2006. De verdachte, geboren in 1964, was aangeklaagd voor twee feiten, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep begon op 26 juli 2007 en werd hervat op 14 mei 2008, waar getuigen werden gehoord. Na een tussenarrest op 28 mei 2008, waarin het hof het onderzoek heropende, vond er een voortzetting plaats op 1 oktober 2008. De verdachte en de benadeelde partijen waren echter niet aanwezig op deze zitting.

Het hof concludeerde dat, hoewel er voldoende bewijs aanwezig was voor feit 2, het zich niet vrij voelde om een oordeel te vellen, omdat de samenstelling van het hof op de verschillende zittingen varieerde. Dit maakte het voor het hof onmogelijk om een op eigen waarneming gebaseerd oordeel te vormen over de verdachte en de getuigenverklaringen, die onderling niet geheel overeenkwamen. Het hof benadrukte het belang van een berechting binnen een redelijke termijn en oordeelde dat heropening van het onderzoek niet opportuun was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.

De beslissing van het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het hof de vordering van de benadeelde partijen buiten beschouwing liet, omdat zij zich niet opnieuw als benadeelde partij in het hoger beroep hadden gevoegd. De uitspraak werd gedaan door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de griffier aanwezig, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-004915-06
datum uitspraak: 15 oktober 2008
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-447003-06 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1964,
adres:[adres en woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 september 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 26 juli 2007, 14 mei 2008 en 1 oktober 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Vrijspraak
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 26 juli 2007 en is hervat op 14 mei 2008. Op 14 mei 2008 zijn de verdachte en de getuigen [getuige A], [getuige B] , [getuige C] en [getuige D] gehoord. Vervolgens is na requisitoir en pleidooi het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op 28 mei 2008. Op die datum heeft het hof bij tussenarrest het onderzoek heropend in verband met het verzuim de raadslieden van de benadeelde partijen voor de terechtzitting van 14 mei 2008 op te roepen.
Ter terechtzitting van 1 oktober 2008 is het onderzoek voortgezet. De verdachte is op die terechtzitting niet verschenen, evenmin als de benadeelde partijen en hun raadslieden. Het onderzoek is vervolgens gesloten, zonder dat nog enig inhoudelijk onderzoek in de zaak heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak voldoende wettig -en niet geheel van overtuigingskracht gespeend- bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van feit 2 te komen. Niettemin acht het hof zich niet vrij een dergelijke beslissing te geven. Daarbij is van belang dat het hof ter terechtzitting van 14 mei 2008 geheel anders was samengesteld dan op 1 oktober 2008. Daardoor heeft het hof, zoals het thans is samengesteld, zich geen op eigen waarneming gebaseerd oordeel kunnen vormen over de verdachte, terwijl het evenmin voldoende in staat is de overtuigingskracht van de verklaringen van de getuigen, die onderling niet geheel overeenkomen, adequaat naar waarde te schatten. Ook voor het overige geeft de -noodzakelijkerwijs beperkte- schriftelijk weergave van hetgeen ter terechtzitting is besproken, waaronder de gronden die de advocaat-generaal hebben doen requireren tot vrijspraak, het hof thans onvoldoende houvast voor een verantwoorde beoordeling van het voorhanden bewijs.
Aangezien het belang van een berechting binnen redelijke termijn naar het oordeel van het hof vergt dat de zaak heden met een einduitspraak tot een einde komt, zodat heropening van het onderzoek teneinde opnieuw de verdachte en getuigen ter terechtzitting te horen niet opportuun kan worden geacht, brengt het voorgaande mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 is tenlastegelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij A]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg afgewezen.
Nu niet is gebleken dat de benadeelde partij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, blijft haar vordering buiten beschouwing.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij B]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg afgewezen.
Nu niet is gebleken dat de benadeelde partij zich op grond van het bepaalde van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoegd, blijft haar vordering buiten beschouwing.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. H.S.G. Verhoeff en mr. P.J. Baauw, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemur, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 oktober 2008.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.