ECLI:NL:GHAMS:2008:BH5712
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- D.J.M.W. Paridaens - van der Stoel
- J.D.L. Nuis
- N.A. Schimmel
- Rechtspraak.nl
Oordeel over niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens overschrijding van redelijke termijn en ne bis in idem-beginsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2007. De verdachte was in deze strafzaak, met parketnummer 13-421772-05, vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie en de handel in XTC. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), en het ne bis in idem-beginsel. De redelijke termijn zou zijn aangevangen in januari 2001, en er was bijna 8 jaar verstreken zonder dat de zaak was afgerond.
Het hof overwoog dat de redelijke termijn was aangevangen op 27 december 2004, de datum waarop het openbaar ministerie de verdachte mededeelde dat de vervolging in Nederland zou plaatsvinden. Het hof concludeerde dat de redelijke termijn tussen deze datum en de behandeling in eerste aanleg met een jaar was overschreden. Echter, het hof was van oordeel dat deze overschrijding niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat ook het internationale belang in de afweging moest worden meegenomen. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de vervolging in de weg stonden.
Het hof heropende het onderzoek en schorste dit, met de beslissing om de zaak op 24 februari 2009 inhoudelijk te behandelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn en de beginselen van behoorlijke procesorde in strafzaken.