ECLI:NL:GHAMS:2008:BG7470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.009.760
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsonderzoek en omgangsregeling in geschil tussen ouders na beëindiging van hun relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag en de omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. W.M.E. Oerlemans, verzocht het hof om het ouderlijk gezag over de kinderen bij uitsluiting aan haar toe te kennen en om een omgangsregeling voor de vader, bijgestaan door mr. H.S.M. Vogelaar, vast te stellen. De moeder stelde dat de communicatieproblemen tussen haar en de vader zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen hen. De vader ontkende dat hij niet in staat zou zijn om een goede omgang met de kinderen te hebben en stelde dat de moeder de communicatieproblemen in de hand werkt.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren, wat leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen. Het hof heeft besloten dat er een ouderschapsonderzoek moet plaatsvinden om de situatie van de kinderen beter in kaart te brengen en om de ouders te helpen bij het verbeteren van hun communicatie. Het hof benoemde een deskundige die het onderzoek zal uitvoeren en heeft de kosten hiervan ten laste van de staat gesteld. Tot het onderzoek is afgerond, heeft het hof een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld waarbij de kinderen onder begeleiding van de stichting bij de vader verblijven.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die door de partijen kunnen worden aangewend. Het hof heeft de ouders opgedragen om de deskundige te voorzien van alle benodigde informatie en heeft hen verzocht om de kinderen bij het onderzoek te betrekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.009.760
beschikking van de familiekamer van 25 november 2008
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. W.M.E. Oerlemans,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, verder te noemen "de vader",
advocaat: mr. A. Knigge.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 9 april 2008, uitgesproken onder zaak/rekestnummers 242246 / FA RK 08-66, 242249 / FA RK 08-68 en 242251 / FA RK 08-69.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 juli 2008, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen voor zover deze beschikking betreft de afwijzing van het verzoek tot eenhoofdig gezag en tot het treffen van een omgangsregeling tussen de vader en de hierna te noemen kinderen onder toezicht en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden:
primiair:
a. te bepalen dat het ouderlijk gezag over de beide minderjarige kinderen van partijen bij
uitsluiting wordt uitgeoefend door de moeder en tevens
b. te bepalen dat de vader met de beide kinderen één keer per twee maanden gedurende een
halve dag begeleide omgang heeft in aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg of de Raad
voor de Kinderbescherming, althans te bepalen dat er begeleide omgangscontacten in een
omgangshuis plaatsvinden tussen de vader en de kinderen van één keer per twee
maanden gedurende een halve dag, althans een zodanige begeleide omgang tussen de
vader en de beide kinderen vast te stellen als het hof juist acht;
subsidiair:
a. te bepalen dat het ouderlijk gezag over de beide minderjarige kinderen van partijen bij
uitsluiting wordt uitgeoefend door de moeder en tevens
b. een psychologisch en psychiatrisch onderzoek te gelasten dan wel een zodanig
diagnostisch onderzoek te gelasten bij Fora of een ander door het hof aan te wijzen
deskundige(n) in verband met een onderzoek naar de persoonlijkheid van de vader met de
vraag in hoeverre er in de persoon van de vader belemmeringen te constateren zijn
waardoor het gezamenlijk gezag beëindigd dient te worden en dat het ouderlijk gezag
over de kinderen bij uitsluiting wordt uitgeoefend door de moeder en in hoeverre
belemmeringen in de persoon van de vader te constateren zijn waardoor hij niet in staat
geacht kan worden om omgang te hebben met de minderjarige kinderen van partijen dan
wel dat er anderszins belemmeringen zijn die een omgang tussen de vader en de
minderjarigen in de weg staan en tevens hangende dit onderzoek te bepalen dat de vader
begeleide omgang zal hebben met de beide kinderen onder toezicht van Bureau Jeugdzorg
of de Raad voor de Kinderbescherming, althans dat er begeleide omgangscontacten in een
omgangshuis zullen plaatsvinden tussen de vader en de beide kinderen van één keer per
twee maanden gedurende een halve dag, althans een zodanige begeleide omgang tussen
de vader en de beide kinderen vast te stellen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 augustus 2008, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in hetgeen door haar wordt verzocht dan wel haar hetgeen door haar wordt verzocht te ontzeggen als ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2008 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door mr. W.M.E. Oerlemans, advocaat te Utrecht, en de vader, bijgestaan door mr. H.S.M. Vogelaar, advocaat te Deurne. Namens de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht (verder te noemen “de raad”) is [...] verschenen en namens de stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (verder te noemen “de stichting”) zijn [...] en [...], gezinsvoogden, verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een rapport van de raad van 23 maart 2007, een brief van de stichting van 19 maart 2008 met als bijlage het evaluatie en hulpverleningsplan gezinsvoogdij van 22 februari 2008 en een brief met bijlagen van 17 oktober 2008 van de advocaat van de moeder.
3. De vaststaande feiten
3.1 Partijen hebben van september 1997 tot september 2007 een relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen -die gedurende achtenhalf jaar hebben samengewoond- zijn geboren:
- [kind 1] (verder te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 1999 te
[geboorteplaats], en
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend. Op verzoek van partijen is in het gezagsregister aangetekend dat zij gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen. Sinds het uiteengaan van partijen hebben de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder. Uit twee eerdere huwelijken heeft de vader nog drie kinderen, waarvan er thans twee meerderjarig zijn.
3.2 Bij vonnis in kort geding van 31 augustus 2006 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht voorlopig, in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de raad en de beslissingen in het kader van de bodemzaak, voor zover hier van belang:
1. tussen de vader en de kinderen de navolgende omgangsregeling vastgesteld: de vader mag
de kinderen éénmaal per twee weken gedurende een weekend bij zich hebben. Deze
omgang zal de eerste drie keer plaatsvinden in aanwezigheid van de zoon van de vader,
[naam zoon], en de schoondochter van de vader, [naam schoondochter];
2. bepaald dat de vader éénmaal per week telefonisch contact mag hebben met de kinderen.
3.3 Bij beschikking van 29 maart 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar, met ingang van 29 maart 2007. De duur van de ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 29 februari 2008 voor de duur van één jaar.
3.4 Bij beschikking van 1 augustus 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 2] in een voorziening als bedoeld in het indicatiebesluit van 30 juli 2007 met ingang van 1 augustus 2007 voor de duur van drie maanden. De duur van de machtiging is nadien verlengd, bij beschikking van 1 november 2007, met ingang van 1 november 2007 tot 9 november 2007. In de periode van 1 augustus 2007 tot 9 november 2007 was [kind 2] geplaatst in de observatiegroep van Orthopedagogisch Centrum Nieuw Maliesteyn. Sindsdien woont zij weer bij de moeder.
3.5 Bij beschikkingen van 3 en 24 augustus 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in hetzij een intensieve behandelgroep, hetzij een voorziening voor pleegzorg met ingang van 30 augustus 2007 voor de duur van de ondertoezichtstelling. De duur van de machtiging is nadien verlengd voor de duur van één jaar. In overeenstemming met de ouders is [kind 1] op 4 juni 2007 opgenomen in het Universitair Medisch Centrum op de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie ter observatie voor de duur van drie maanden. Op 31 augustus 2007 is [kind 1] geplaatst in een instelling van de Stichting Kind en op 20 november 2007 in een intensieve behandelgroep van Kinabu. Sinds 10 oktober 2008 woont [kind 1] weer bij de moeder.
3.6 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 24 december 2007, heeft de moeder voor zover hier van belang verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat het ouderlijk gezag over de kinderen bij uitsluiting wordt uitgeoefend door
de moeder;
2. primiair te bepalen dat de vader het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd;
subsidiair te bepalen dat het recht op omgang voor de vader met [kind 2] wordt beperkt en
dat de vader onder toezicht op een locatie van de stichting of bij de Stichting
Tussenthuis één keer per twee maanden gedurende twee uur omgang heeft met [kind 2] en
voorts te bepalen dat de vader één keer per twee maanden gedurende twee uur omgang
heeft met [kind 1] op de locatie waar [kind 1] behandeld wordt.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder het onder 2 genoemde verzoek aangepast in die zin dat zij het in het belang van de kinderen acht dat de vader onder toezicht van een deskundige omgang heeft met de kinderen conform haar subsidiaire verzoek, waarbij zij de frequentie van het contact tussen [kind 1] en de vader laat afhangen van de ontwikkelingen op Kinabu.
3.7 Bij brief, ingekomen bij de rechtbank Utrecht op 28 februari 2008, heeft de vader voor zover hier van belang, verzocht:
1. een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen bij hem en zijn partner zijn: alle
lange weekenden; grote gedeelten van vakanties; en in principe tweemaal per maand een
weekend indien dit wederzijds past;
2. de kinderen elk wekelijks telefonisch te spreken gedurende een half uur.
3.8 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
1. bepaald dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
2. de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
3. hetgeen meer of anders is verzocht afgewezen;
4. de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek een omgangsregeling tussen hem en
[kind 1] en [kind 2] vast te stellen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van de ouders voortaan in het belang van het kind het gezag over ieder der kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:377h BW kan de rechter in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de omgang tussen het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft.
4.2 De moeder stelt dat zij in het belang van de kinderen met het eenhoofdig gezag dient te worden belast, omdat de communicatieproblemen tussen haar en de vader zo ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [kind 1] en [kind 2] klem of verloren zullen raken tussen hen en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Volgens de moeder liggen de oorzaken van deze communicatieproblemen hoofdzakelijk aan de zijde van de vader. Gedurende de relatie was de vader gewelddadig jegens haar en de kinderen; na het beëindigen van de relatie heeft de vader haar lange tijd gestalkt. De vader laat zich voortdurend negatief uit over de moeder in het bijzijn van de kinderen en ondermijnt het gezag van de moeder. Voorts brengt de moeder naar voren dat het partijen niet lukt om met betrekking tot de opvoeding van de kinderen op één lijn te komen, doordat de vader de problemen van [kind 1] bagatelliseert. De kans dat de situatie zich positief zal ontwikkelen acht de moeder verwaarloosbaar, omdat in twee eerdere huwelijken van de vader dezelfde problemen hebben gespeeld. Ter staving van haar stellingen verwijst de moeder naar een psychiatrisch onderzoek uit 1996, waarin is te lezen dat de vader lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het voorgaande brengt naar de mening van de moeder met zich dat aan een onbegeleide frequente omgangsregeling tussen de vader en de kinderen teveel risico’s zijn verbonden.
4.3 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vader erkend dat er ernstige communicatieproblemen tussen partijen zijn. Dit betekent volgens hem niet dat de moeder alleen met het gezag dient te worden belast. De stigmatiserende opstelling van de moeder is mede oorzaak van de slechte communicatie tussen partijen. De moeder houdt zich niet aan afspraken, spreekt steeds weer nieuwe verwijten jegens de vader uit en tracht met het voeren van procedures het contact tussen de vader en de kinderen te frustreren. Hierbij verliest zij het belang van de kinderen uit het oog. Naar de mening van de vader maakt de eventuele aanwezigheid van een narcistische persoonlijkheidsstoornis niet dat hij pedagogisch onmachtig en/of niet in staat is tot omgang met de kinderen. Aanvankelijk verliep de omgang tussen de vader en de kinderen goed. Dit is veranderd op het moment dat de moeder de procedure in hoger beroep aanhangig maakte. Momenteel staan de kinderen bij een omgangscontact stijf van de stress. Zij zijn pas na verloop van een uur in staat zich te ontspannen en te genieten van de omgang met de vader. Voorts zijn de problemen van de kinderen in de visie van de vader minder erg dan de moeder doet voorkomen en met de inzet van ambulante hulverlening goed te verhelpen.
4.4 De stichting heeft ter zitting verklaard dat de situatie van de kinderen thans onaanvaardbaar is. Er sprake is van een onderlinge strijd tussen de ouders die onverminderd voortduurt, waardoor de kinderen worstelen met hun loyaliteit aan beide ouders. De omgang verloopt op dit moment niet goed. Voorafgaand aan een omgangscontact zijn de kinderen erg gespannen en lijkt het of zij het van zichzelf niet leuk mogen hebben bij de vader. Hierin kan slechts verandering komen indien de moeder de kinderen de ruimte geeft in het contact met de vader en zijn partner en er een duidelijke omgangsregeling wordt vastgesteld. De stichting is ervan overtuigd dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd kan worden door de partner van de vader (verder te noemen “[partner van de vader]”) bij de omgangsregeling te betrekken. Naast de onderlinge strijd tussen de ouders, geeft de stichting aan het zorgelijk te achten dat [kind 1] niet van de zorg in Kinabu heeft kunnen profiteren doordat hij hiervoor van de ouders geen emotionele toestemming heeft gekregen.
4.5 De raad heeft het hof geadviseerd een deskundige te benoemen die met behulp van mediationtechnieken de onderlinge verstandhouding tussen de ouders kan verbeteren. Een dergelijk onderzoek is het laatste redmiddel om een veilige opvoedingssituatie voor de kinderen te bewerkstelligen. Alvorens een definitief besluit over het gezag en de omgangregeling kan worden genomen, dient de uitkomst van het onderzoek afgewacht te worden. Het vaststellen van een omgangsregeling voor de duur van het onderzoek wordt wel wenselijk geacht om te voorkomen dat de kinderen van de vader vervreemden, aldus de raad.
4.6 Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Zowel uit de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder en de vader niet met elkaar kunnen communiceren. De verhoudingen zijn ernstig verstoord. Met de raad is het hof daarom van oordeel dat het van belang is dat de moeder en de vader inzicht krijgen in hun door voortdurende ruzies en wantrouwen gekenmerkt gedrag en door dit inzicht hun gedrag zodanig aanpassen dat zij weer als ouders kunnen communiceren en afspraken kunnen maken over de kinderen en in het belang van de kinderen. Gelet hierop zijn de kinderen naar het oordeel van het hof het meest gebaat bij een heroriëntatie door de ouders op het ouderschap na beëindiging van de relatie. Deze heroriëntatie kan door een ouderschapsonderzoek bewerkstelligd worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. Het hof ziet geen aanleiding daarnaast een psychologisch en psychiatrisch onderzoek naar de persoonlijkheid van de vader, zoals door de moeder verzocht, te gelasten.
4.7 Het hof zal als deskundige benoemen:
L. Dooms
[adresgegevens]
Het deskundigenonderzoek zal onder leiding staan van een bij deze beschikking te benoemen raadsheer-commissaris. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek.
4.8 Partijen dienen de deskundige binnen één week na de datum van deze beschikking te voorzien van afschriften van de processtukken.
4.9 Gelet op het voorgaande zal het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot een hierna te melden pro forma datum, ten einde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden, die de opdracht krijgt onderzoek te verrichten en daarbinnen gesprekken met de ouders samen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, te voeren, met het doel het ouderschap zodanig vorm te geven dat de kinderen -gegeven de omstandigheden- zo goed als mogelijk kunnen profiteren van beide ouders en het vertrouwen over en weer tussen hen in zodanige mate te herstellen dat tot afspraken kan worden gekomen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de kinderen in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
4.10 De volgende vragen zullen bij de uitvoering van het onderzoek betrokken dienen te worden:
1. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in de zin van: is er een patroon herkenbaar in
de wijze waarop zij met elkaar omgaan en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
2. Hoe is de relatie van de kinderen met respectievelijk de moeder, de vader, individueel
en met beide ouders?
3. Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en
de vader?
4. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de kinderen voldoen, gelet op hun individuele
behoefte?
5. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de kinderen
en wat betekent dit voor de omgang van de kinderen met de ouder die de kinderen niet
dagelijks verzorgt?
6. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn
gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de
ontwikkeling en opvoeding van de kinderen?
4.11 In het kader van het ouderschapsonderzoek zal -als onderdeel daarvan- een gemeenschappelijke bijeenkomst van gescheiden ouders plaatsvinden. Deze bijeenkomst is gepland op 2 februari 2009 in Utrecht. Partijen wordt verzocht met deze dag, vanaf 9.30 uur tot 22.00 uur, alvast rekening te houden in hun agenda. Zij zullen hiervoor een schriftelijke uitnodiging met toelichting ontvangen.
4.12 De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Voorts dient de deskundige bij gebreke van overeenstemming tussen partijen de onder 4.10 geformuleerde vragen te beantwoorden en te adviseren omtrent de onder 4.2 tot en met 4.6 beschreven geschilpunten.
4.13 Bij toepassing van de artikel 195, 199 en 200 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder te noemen “Rv”) komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. Ingevolge artikel 284 lid 1 Rv zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing op procedures die met een verzoekschrift worden ingeleid, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan de criteria daarvoor voldoet en zal daarom bepalen dat de kosten, tot een maximum van € 4.500,- inclusief voorschotten, de kosten verbonden aan de ouderschapsdag en omzetbelasting, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 127,35 per uur inclusief omzetbelasting.
4.14 Met de raad acht het hof het in het belang van de kinderen dat gedurende het ouderschapsonderzoek omgang tussen hen en de vader plaatsvindt. De stichting heeft op 17 september 2008 een bezoekregeling vastgesteld, welke regeling tot op heden is gevolgd en doorloopt tot 24 december 2008. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de thans reeds geplande omgangscontacten doorgang zullen vinden, nu zowel de vader als kinderen zich hierop hebben ingesteld. Gelet op de intensiviteit van het gelaste onderzoek zal het hof voor de duur van het onderzoek een beperkte omgangsregeling vaststellen, waarbij de kinderen met ingang van 14 januari 2009 éénmaal in de drie weken op woensdagmiddag van 13.00 uur tot 16.30 uur bij de vader verblijven onder begeleiding van de stichting. Hierbij is van belang dat [partner van de vader] de kinderen haalt en brengt, zodat rechtstreeks contact tussen de moeder en de vader wordt vermeden.
4.15 Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
gelast een onderzoek als hiervoor onder 4.7 tot en met 4.13 omschreven;
benoemt tot deskundige:
L. Dooms
[adresgegevens];
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en dat zij voorts alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek en bepaalt dat de deskundige op de voet van het bepaalde in artikel 198 Rv bij haar onderzoek partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat, indien schriftelijk rapport wordt uitgebracht, zij daarvan in het rapport melding dient te maken waarbij de inhoud van de gemaakte opmerkingen en gedane verzoeken moet blijken;
verzoekt de deskundige het door haar uit te brengen rapport in te dienen voor 25 mei 2009 met afschrift aan partijen;
bepaalt dat het onderzoek door de deskundige zal worden verricht onder leiding van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van dit hof, mr. J.H. Lieber;
bepaalt dat de deskundige zich voor vragen en/of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de vader in de periode van 26 november 2008 tot 31 december 2008 omgang zal hebben met de kinderen overeenkomstig de door de stichting op 17 september 2008 vastgestelde een bezoekregeling;
stelt voor de duur van het ouderschapsonderzoek vast als omgangsregeling tussen de vader en de kinderen dat de kinderen met ingang van 14 januari 2009 éénmaal in de drie weken op woensdagmiddag van 13.00 uur tot 16.30 uur bij de vader verblijven onder begeleiding van de stichting, met dien verstande dat [partner van de vader] de kinderen thuis ophaalt en weer naar huis brengt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, B.M. Mens en B.F. Keulen, bijgestaan door mr. A. Mul als griffier, en is op 25 november 2008 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.