ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4369

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.007.744/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over onvoldoende toezicht op kandidaat-notaris en informatievoorziening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam. Klaagster, de dochter van de erflater, had een klacht ingediend tegen de notaris, waarin zij hem verwette dat hij onvoldoende toezicht had gehouden op de kandidaat-notaris die het testament van haar vader had opgesteld. Klaagster stelde dat de notaris de executeur testamentair, haar moeder, onjuist en onvolledig had geïnformeerd over de fiscale gevolgen van het testament en dat hij haar verbaal had geïntimideerd. Daarnaast werd de notaris verweten dat hij had verzwegen dat er een aangifte successierecht was ingediend, terwijl klaagster geen akte van berusting had getekend. Klaagster was van mening dat de notaris zich onvoldoende had ingespannen om de fiscale gevolgen van het testament te repareren.

Het hof heeft de klacht in al zijn onderdelen ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de notaris niet tekort was geschoten in zijn toezicht op de kandidaat-notaris, aangezien deze ervaren was en zelfstandig kon opereren. Ook het verwijt van verbale intimidatie en onvolledige informatievoorziening werd door het hof verworpen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de notaris opzettelijk onjuist had geïnformeerd. Het hof concludeerde dat de notaris slechts een bemiddelende rol had gespeeld in de afwikkeling van de nalatenschap en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de fiscale gevolgen van het testament. De beslissing van de Kamer van Toezicht werd bekrachtigd, en de klacht werd in zijn geheel afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 28 oktober 2008 in de zaak onder nummer 106.007.744/01 NOT van:
[naam]
wonende te [plaats],
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. N.J. de Kreek,
t e g e n,
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr.F.C.M. van der Velden.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 14 april 2005 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 17 maart 2005, waarbij de klacht van klaagster tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Op 18 mei 2005 is van de zijde van klaagster een aanvulling op de gronden ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van de notaris is op 15 november 2007 een faxbericht ter griffie van het hof ingekomen waarin namens de notaris wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift.
1.4. Van de zijde van klaagster zijn op respectievelijk 3 mei 2005, 24 mei 2007, 26 juni 2007, 10 december 2007, 18 juni en 14 augustus 2008 een aantal faxberichten ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2008.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken.
3. De feiten
3.1. Op 19 juli 2001 is overleden de heer [naam], vader van klaagster en hierna te noemen erflater.
3.2. Erflater heeft op 28 juni 2001 een testament laten opmaken door mr. [naam], kandidaat-notaris, verder: de kandidaat-notaris, verbonden aan het kantoor van de notaris en tevens waarnemer van de notaris. In dit testament heeft erflater zijn echtgenote, moeder van klaagster, benoemd als executeur. Klaagster is testamentair erfgename, samen met haar moeder, broers en zuster. Erflater woonde met zijn echtgenote in Zwitserland.
3.3. In het testament is onder meer het volgende bepaald:
Ik bepaal dat de vererving en de wijze van afwikkeling van mijn gehele nalatenschap, echter met uitzondering van het registergoed te Zwitserland alsmede de zich daarin bevindende inboedel, waarover ik bij separaat testament zal beschikken, voor zover mogelijk beheerst zal worden door het Nederlandse recht ten tijde van mijn overlijden, zulks met inachtneming van na te noemen beschikkingen.
3.4. Behoudens het voormelde testament heeft erflater in Zwitserland een holografisch testament doen opstellen waarin het registergoed in Zwitserland met inboedel aan de executeur wordt toegescheiden. Hieruit volgt volgens klaagster dat bij het overlijden van de executeur meer belasting betaald moet worden, dan in de visie van klaagster noodzakelijk is, omdat de vordering van klaagster uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling hierdoor beperkt wordt. Dit heeft tot gevolg dat bij de vererving van de nalatenschap van de moeder van klaagster meer successierecht betaald moet worden doordat de vordering met de rente daarover, welke in aftrek kan worden gebracht, kleiner is. Onderwerp van het geschil is waarom “Zwitserland” door de kandidaat-notaris is uitgesloten van de fiscaal gunstige gevolgen van de ouderlijke boedelverdeling.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de kandidaat-notaris, die het testament passeerde en op een fiscale lacune werd aangesproken.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat hij de executeur verbaal heeft geïntimideerd door vanaf 15 november 2002 de executeur te weigeren schriftelijk op haar standpunten in te gaan en haar bewust onvolledig heeft geïnformeerd.
4.3. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij heeft verzwegen tijdens de bespreking van 8 juli 2002 dat de kandidaat-notaris op 6 juni 2002 de aangifte successierecht heeft ingediend, terwijl klaagster geen akte van berusting had getekend.
4.4. Ten slotte wordt de notaris verweten dat hij zich onvoldoende heeft ingezet om de fiscaal ongunstige gevolgen van het testament te repareren, zoals door klaagster was verzocht.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist de stellingen van klaagster en verweert zich als volgt.
5.2. De notaris heeft betoogd dat hij tot 14 februari 2002 geen betrokkenheid bij de behandeling van de zaak heeft gehad. Behandelaar van het dossier was notaris mr. [naam]. De kandidaat-notaris heeft in samenspraak en onder
verantwoordelijkheid van mr. [naam] het testament opgesteld en afgewikkeld. Slechts onder verantwoordelijkheid van het protocol van de notaris is het testament gepasseerd door de kandidaat-notaris omdat mr. [naam] hiertoe niet meer in de gelegenheid was en uitstel niet langer mogelijk was vanwege de slechte gezondheidstoestand van de testateur.
5.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op het verkeerd en onvolledig voorlichten van de executeur heeft de notaris gesteld dat klaagster geen belang heeft bij dit klachtonderdeel, nu de moeder van klaagster – als executeur – hiertoe is gerechtigd.
5.4. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het verzwijgen van de aangifte successierecht heeft de notaris betoogd dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de aangifte. De aangifte is opgesteld door de executeur en vervolgens ter controle voorgelegd aan de fiscale afdeling van het kantoor van de notaris. Die afdeling heeft vervolgens de aangifte verzorgd.
5.5. Ten slotte heeft de notaris gesteld dat hij slechts een bemiddelende rol heeft gespeeld, in dier voege dat hij heeft getracht tot een oplossing voor het erfrechtelijke geschil te komen.
6. De beoordeling
6.1 Het hof is van oordeel dat het klachtonderdeel dat ziet op het vermeend onvoldoende toezicht houden van de notaris op de kandidaat-notaris faalt. Onweersproken is gesteld dat de kandidaat-notaris reeds geruime tijd zelfstandig werkzaam is [ 8 jaar ] en bovendien de zaak in overleg en onder verantwoordelijkheid van notaris [naam] heeft behandeld.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.2. Dit geldt evenzeer voor het klachtonderdeel met betrekking tot de verbale intimidatie en het bewust onvolledig informeren van de executeur. Noch in de stukken, noch tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft dat klaagster haar stelling zodanig onderbouwd dat zulks tot een gegrondverklaring van dit klachtonderdeel kan leiden.
6.3. Het hof is voorts van oordeel dat klaagster haar stelling betreffende het verzwijgen van de aangifte voor het successierecht niet nader, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Gebleken is dat de afhandeling van de aangifte in handen van de kandidaat-notaris was. Dit blijkt ondermeer uit de brief van 19 maart 2002 waarin de kandidaat-notaris de fiscus verzoekt om uitstel van de aangifte, alsmede uit de tussentijdse declaratie die op 19 april 2002 aan klaagster is gezonden. Uit de correspondentie met de executeur – in het bijzonder – het emailbericht van 11 november 2002 blijkt dat de executeur op de hoogte was van de aangifte. Zij stelt hierin ondermeer:
“mede met het oog op het definitief worden van de successieaangifte over 2 weken”. Ook dit klachtonderdeel oordeelt het hof ongegrond.
6.4. Ten slotte is het hof van oordeel dat ook het laatste klachtonderdeel geen doel treft. Uit de brief van 20 oktober 2002 blijkt dat de executeur de notaris verzoekt om in contact te treden met de Zwitserse notaris en haar zijn bevindingen mede te delen, zodat zij deze bevindingen vervolgens met haar kinderen kan bespreken. Klaagster heeft hieromtrent gesteld dat deze mededeling een expliciet verzoek aan de notaris is tot het ondernemen van actie. Het enkele feit dat de executeur de notaris vraagt contact op te nemen met de Zwitserse notaris leidt er echter niet toe dat dit gezien dient te worden als een opdracht om zelfstandig actie te ondernemen ten aanzien van het herstel van de door klaagster aangevoerde negatieve fiscale gevolgen van het testament.
De notaris heeft hierop mondeling gereageerd blijkens het emailbericht van 15 november 2002, waarin de executeur de inhoud van het gesprek naar haar kinderen heeft gemaild. Hieruit blijkt – onweersproken- dat de notaris zich heeft ingezet – mede uit het oogpunt van het kantoorbelang - om de problemen die waren gerezen in een zaak waarin hij geen bemoeienis had, op te lossen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.6. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt de beslissing van de kamer onder aanvulling van de feiten.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, G. Kleykamp - Van der Ben en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 28 oktober 2008 door de rolraadsheer.
Kamer v¬an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris¬sen te Rotterdam
Reg.nr. 23/04
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
mw. [naam]
wonende te [plaats],
klaagster,
- tegen -
mr. [naam],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 26 oktober 2004;
- verweerschrift d.d. 3 december 2004;
- conclusie van repliek d.d. 13 december 2004;
- conclusie van dupliek d.d. 10 februari 2005;
- fax van klaagster d.d. 14 februari 2005;
- pleitnota van klaagster overgelegd ter zitting;
- pleitnota van de notaris overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 17 februari 2005 waarbij zowel klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde de heer mr. N.J. de Kreek, als de notaris, bijgestaan door de heer mr. W.F. Hendriksen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht.
2. Inhoud van de klacht
2.1
De klacht valt in essentie uiteen in vier delen, te weten:
a) Onvoldoende toezicht houden op kandidaat-notaris mevrouw mr. [naam];
b) Verbale intimidatie en het bewust onvolledig informeren van de executeur testamentair;
c) Verzwijgen van de aangifte successierecht;
d) Het onvoldoende in gang zetten van de door klaagster verzochte reparatie van het testament.
2.2
Op 19 juli 2001 is de vader van klaagster overleden. Het testament van de vader van klaagster is op 28 juni 2001 door kandidaat-notaris mevrouw mr. [naam] als waarnemend notaris op het protocol van de notaris gepasseerd. Klaagster stelt dat het testament een fiscaal onwenselijke bepaling bevat, waardoor het Zwitserse onroerend goed wordt uitgesloten van het combinatietestament. Klaagster verwijt de notaris dat hij een te lichtvaardig vertrouwen had in kandidaat-notaris en dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden tijdens opstellen en passeren van het testament.
2.3
Klaagster verwijt de notaris dat deze de moeder van klaagster in de hoedanigheid van executeur testamentair bewust onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd over de fiscale gevolgen van de uitsluiting van het Zwitserse onroerend goed en mogelijke reparatie van het testament. Tevens verwijt klaagster de notaris dat deze de executeur testamentair verbaal heeft geïntimideerd door vanaf 15 november 2002 te weigeren de executeur testamentair schriftelijk te woord te staan en bewust onvolledig antwoord heeft gegeven op vragen van de executeur testamentair.
2.4
Voorts stelt klaagster dat kandidaat-notaris op 6 juni 2002 een aangifte successierecht heeft ingediend. Klaagster had destijds de akte van berusting echter niet getekend. Klaagster verwijt de notaris dat deze tijdens een bespreking met klaagster en de heer [naam] d.d. 8 juli 2002, bewust heeft verzwegen dat kandidaat-notaris een aangifte successierecht heeft ingediend.
2.5
Tot slot stelt klaagster dat de notaris zich onvoldoende heeft ingezet om de verzochte reparatie van het testament te bewerkstelligen. Klaagster verwijt de notaris onkunde op het gebied van (internationaal) erfrecht. Tevens verwijt klaagster de notaris dat deze zich onvoldoende moeite getroost heeft om aan een Zwitserse notaris het erfrechtelijk probleem uit te leggen, opdat een oplossing gevonden kon worden.
3. Standpunt van de notaris
3.1
De notaris ontkent klachtwaardig te hebben gehandeld. De notaris stelt dat er geen sprake was van onvoldoende toezicht op kandidaat-notaris. Kandidaat-notaris heeft ruime ervaring op familierechtelijk en erfrechtelijk terrein. Als zodanig is zij vrij zelfstandig te opereren, daarnaast behandelde zij de zaak in overleg en onder verantwoordelijkheid van notaris mr. [naam]. De notaris stelt dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het opstellen van het testament. Het testament is slechts onder zijn protocol gepasseerd omdat er door de slechte gezondheidstoestand van de vader van klaagster, haast geboden was bij het passeren van het testament.
3.2
Voorts stelt de notaris dat hij de executeur testamentair zo duidelijk en volledig mogelijk heeft ingelicht. De notaris heeft zich ingespannen om de problemen die waren gerezen op te lossen. Om deze reden heeft er veelvuldig overleg plaatsgevonden tussen de notaris en de executeur testamentair. Verder stelt de notaris dat hij geen schriftelijke communicatie meer naar de executeur testamentair zond, teneinde een oplossing te bespoedigen.
3.3
De notaris stelt dat de aangifte voor successierecht is opgesteld door de executeur testamentair en vervolgens ter controle is voorgelegd aan de fiscale afdeling van zijn kantoor. De inzending van de aangifte is ook verzorgd door de fiscale afdeling. De notaris stelt dat hij geen bemoeienis met, of kennis van de aangifte had.
3.4
De notaris betwist dat er sprake is van onkunde op het gebied van (internationaal) erfrecht. De notaris stelt dat hij slechts een bemiddelende rol heeft gespeeld, in die zin dat hij heeft gepoogd om tot een oplossing voor de ontstane problematiek te komen.
4. De beoordeling
4.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
4.2
Het verwijt dat de notaris onvoldoende toezicht heeft gehouden op kandidaat-notaris acht de Kamer ongegrond, daar het niet ongebruikelijk is dat een ervaren kandidaat-notaris grotendeels zelfstandig werkt. Temeer daar het opstellen van het testament gebeurde in overleg en onder verantwoordelijkheid van notaris [naam].
4.3
Het verwijt met betrekking tot de verbale intimidatie en het bewust onvolledig informeren van de executeur testamentair acht de Kamer ook ongegrond. Uit feiten en omstandigheden blijkt niet dat de notaris de executeur testamentair bewust onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd of verbaal heeft geïntimideerd.
4.4
Voorts acht de Kamer het verwijt met betrekking tot het verzwijgen van de aangifte successierecht ongegrond, daar niet is aangetoond of bewezen dat de notaris kennis had van of bemoeienis had met de aangifte op 8 juli 2002.
4.5
De Kamer is met de notaris van oordeel dat deze in de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster, slechts een bemiddelende rol had. Uit hoofde van deze bemiddelende rol, is de Kamer van oordeel dat de notaris niet kan worden verweten dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om tot een oplossing voor de ontstane problematiek te komen.
4.6
In hetgeen overigens is aangevoerd zijn evenmin aanknopingspunten te vinden voor gegrond verklaring van de klacht. Gelet op het vooroverwogene oordeelt de Kamer dat de klacht op al haar punten ongegrond is.
5. De beslissing
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota¬ris¬sen te Rotterdam,
verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 17 februari 2005 door mrs. H.C. Naves, mw. A.G. Scheele-Mülder, R. van der Galiën, R.G.M. Gores en O.B. Okkinga in tegenwoor¬digheid van de plaatsvervangend secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 17 maart 2005.
De plv. secretaris, De plv. voorzitter,
W. Blokland H.C. Naves
Deze beslissing is verzonden op:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.