ECLI:NL:GHAMS:2008:BF7390
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- A. Smeeïng-van Hees
- A.M.C. Groen
- R.A. van der Pol
- Rechtspraak.nl
Geschil over de uitleg van garanties in een koopovereenkomst met betrekking tot dochtervennootschappen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de vonnissen van de rechtbank Utrecht. De kern van het geschil betreft de uitleg van een garantie in een koopovereenkomst die op 29 april 1999 is gesloten tussen [appellante] en [geïntimeerde]. De garantie betreft het eigen vermogen van de dochtervennootschappen van [geïntimeerde]. Het hof oordeelt dat de tekst van de garantie aansluit bij de stellingen van [appellante], wat betekent dat de partijen bedoeld hebben om een garantie op te nemen met betrekking tot het eigen vermogen van elke dochtervennootschap afzonderlijk. Dit oordeel is voorlopig en kan worden weerlegd door tegenbewijs van [geïntimeerde].
Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Utrecht, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie zijn toegewezen. [appellante] heeft in hoger beroep vier grieven geformuleerd en bewijs aangeboden. Het hof heeft de grieven van [appellante] ongegrond verklaard en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de conventionele vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 75.632,74 toewijsbaar was, maar had de beslissing aangehouden in verband met de reconventionele vorderingen van [appellante].
Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de gespreksnotities van de onderhandelingen betrokken bij de beoordeling van het geschil. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] in zijn tegenbewijs is geslaagd en dat de garantie moet worden uitgelegd als betrekking hebbend op het eigen vermogen van de dochtervennootschappen gezamenlijk. De vorderingen van [appellante] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.