ECLI:NL:GHAMS:2008:BD4942

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106.011.113/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen oud-notaris inzake bedrijfsoverdracht en verklaring van erfrecht

In deze zaak gaat het om een tuchtrechtelijke klacht van klager tegen oud-notaris mr. [naam] met betrekking tot de akte van bedrijfsoverdracht van 1987 en de verklaring van erfrecht van 1994. Klager verwijt de notaris dat er bij de bedrijfsoverdracht geen taxatierapporten zijn overgelegd en dat de omschrijving van de verkochte grond niet duidelijk is. Daarnaast stelt klager dat de notaris een onjuiste prijs per vierkante meter heeft gehanteerd en dat de kwijting in de akte onjuist is vermeld. De kamer van toezicht heeft de klacht op 24 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat klager volgens de notaris al lange tijd op de hoogte was van de gang van zaken en de klacht te laat was ingediend. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het hof heeft op 19 juni 2008 geoordeeld dat de klacht met betrekking tot de verklaring van erfrecht niet-ontvankelijk is, omdat de termijn voor het indienen van de klacht was verstreken. Wat betreft de klacht over de bedrijfsoverdracht oordeelt het hof dat de notaris niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de notaris mocht uitgaan van de juistheid van de prijs die door de vader en broer van klager was overeengekomen en dat de omschrijving van het verkochte stuk grond voldeed aan de wettelijke eisen. De beslissing van de kamer van toezicht wordt vernietigd, en de klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 juni 2008 in de zaak onder nummer 106.011.113/01 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
MR. [naam]
oud-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen klager, is bij een op 4 juni 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te ‘s-Hertogenbosch, verder te noemen de kamer, van 24 mei 2007, waarbij klager in zijn klacht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 7 augustus 2007 een verweerschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Ter griffie van het hof is op 17 december 2007 van de zijde van klager een aanvulling van de gronden, met bijlagen, ingekomen. Bovendien heeft klager op 4 januari 2008, 19 maart 2008 en 7 april 2008 nog een aantal stukken ingediend.
1.4. Van de zijde van de notaris zijn nog een drietal producties op 3 april 2008 ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2008. Klager, de echtgenote van de notaris en de gemachtigde van de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, klager en de gemachtigde van de oud-notaris mede aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
3.1. Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat, behoudens het navolgende.
3.2. Klager heeft ten aan zien van de weergave van de feiten naar voren gebracht dat de sterfdatum van zijn vader 25 juli 1993 is, dat het vruchtgebruik van moeder niet notarieel is gevestigd, dat in 1984 geen taxatierapport is opgemaakt, maar alleen in 1979 en 1987 en ten slotte dat gelezen dient te worden dat het stuk grond van 1950 m2 bij nameting in werkelijkheid 2050 m2 groot bleek te zijn en broer [naam] aan het kadaster heeft doorgegeven dat de extra vierkante meters bij zijn perceel moesten worden gevoegd. Het hof zal deze aanvulling op de feiten – voor zover relevant – bij de beoordeling betrekken, met uitzondering van de mededeling dat in 1984 geen taxatierapport is opgemaakt, omdat die mededeling onjuist is gelet op het feit dat dat taxatierapport uit 1984 door klager zelf in het geding is gebracht. (
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notaris inzake de transportakte van de bedrijfsoverdracht gedateerd 30 september 1987:
- dat bij de bedrijfsoverdracht taxatierapporten van de roerende en de onroerende zaken ontbreken;
- dat een duidelijke omschrijving en tekening van de gekochte grond met perceelsplitsing ontbreken;
- dat de notaris van een onjuiste prijs per m2 is uitgegaan, terwijl hij had moeten weten dat de prijs per m2 rond de fl 100,-- bedroeg;
- dat de notaris in de akte heeft vermeld dat de kwijting op een bepaalde manier heeft plaats gevonden, terwijl dit onjuist is.
4.2. Voorts wordt de notaris verweten dat in de verklaring van erfrecht van 5 april 1994 staat vermeld dat er een vruchtgebruik ten behoeve van de moeder van klager op de kindsdelen is gevestigd, terwijl in het testament de voorwaarde is gesteld dat het vruchtgebruik binnen zes maanden notarieel geformaliseerd diende te en de notaris heeft nagelaten hieraan uitvoering te geven.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stellingen van klager betwist en verweert zich als volgt.
5.2. Allereerst heeft de notaris naar voren gebracht dat het klachtrecht is vervallen op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (Wna). Hiertoe heeft de notaris aangevoerd dat klager van meet af aan op de hoogte is geweest van hetgeen zich heeft voorgedaan met betrekking tot het verlijden van de akte van bedrijfsoverdracht in 1987 en de verklaring van erfrecht in 1994. In dat verband wijst de notaris er op dat uit de stukken is gebleken dat klager gedurende de periode 1979 t/m 1990 de administratie/boekhouding inclusief alle belastingaanslagen voor zijn ouders en broer [naam] heeft verzorgd. Voorts wijst de notaris op de brief van 14 november 1994 verzonden aan de accountant van de familie met het verzoek alle kinderen te informeren over de gang van zaken met betrekking tot de nalatenschap en met het verzoek de opgestelde successieaangifte door de kinderen te laten ondertekenen. Klager dient dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.
5.3. Subsidiair voert de notaris aan in de akte van bedrijfsoverdracht uit 1987 het verkochte deel tuin op de juiste en gebruikelijke wijze is omschreven. Voorts is het juiste taxatierapport uit 1987 gebruikt als leidraad voor de bedrijfoverdracht. Een expliciete verwijzing naar dit rapport in de akte was niet nodig. Het taxatierapport betrof niet de tuingrond. De voor de tuingrond gehanteerde prijs van fl. 25,-- per m2 was een reële, hetgeen ook blijkt uit het feit dat [naam] bijna tien jaar later tuingrond heeft gekocht voor fl. 30,-- per m2.
5.4. Ten aanzien van het vestigen van het vruchtgebruik heeft de notaris betoogd dat hij nooit het verzoek heeft gekregen om zorg te dragen voor de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klager, meer in het bijzonder voor vastlegging van het vruchtgebruik in een notariële akte. Deze vastlegging was geen voorwaarde voor de verlening en het vruchtgebruik is door de moeder aanvaard, aldus de notaris.
6. De beoordeling
6.1. Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot de transportakte van 1987 is niet voldoende komen vast te staan dat klager op de hoogte was van hetgeen er speelde rondom de bedrijfsoverdracht. Klager is dan ook ontvankelijk in het klachtonderdeel zoals genoemd in rubriek 4.1.
6.2. Dat geldt echter niet voor het klachtonderdeel betreffende de verklaring van erfrecht van 5 april 1994. Vast is komen te staan dat klager daarvan destijds een afschrift heeft ontvangen. Ten tijde van de binnenkomst van de klacht bij de kamer op 20 september 2006 was de driejaarstermijn zoals genoemd in de Wna al ruimschoots verstreken. Klager is derhalve niet ontvankelijk in klachtonderdeel 4.2.
6.3. Het hof is voorts van oordeel dat het klachtonderdeel met betrekking tot de akte van de bedrijfsoverdracht in 1987 tevergeefs is voorgesteld. Gesteld noch gebleken is dat de vader van klager niet in staat was zijn eigen belangen te behartigen. De notaris mocht dan ook uitgaan van de juistheid van de prijs die door de vader en broer [naam] is overeengekomen. Voorts is het hof van oordeel dat de omschrijving van het verkochte stuk grond in de akte op de gebruikelijke wijze is geschied en voldoet aan de daaraan ingevolge de Wna te stellen eisen. Bovendien is het hof van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door in de akte te vermelden dat kwijting is verleend, terwijl de koopprijs – mede – is voldaan door middel van een geldlening.
6.4. Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart klager niet ontvankelijk in het klachtonderdeel betreffende de verklaring van erfrecht;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en P.C. Boodt en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 juni 2008 door de rolraadsheer.
KLN 06.19
24 mei 2007
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT 's-HERTOGENBOSCH
heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van de heer [naam], hierna te noemen klager tegen mr. [naam], oud-notaris te [plaats], hierna te noemen de oud-notaris.
1. De procedure
1.1. Bij brief van 20 september 2006 heeft klager een klacht ingediend tegen de oud-notaris.
1.2. De oud-notaris heeft gereageerd bij brief van 27 oktober 2006.
1.3. Klager heeft bij brief van 23 november 2006 gerepliceerd.
1.4. Bij brief van 9 januari 2007 heeft de oud-notaris gedupliceerd.
1.5. Op 19 februari 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden van partijen met mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar, plaatsvervangend voorzitter van de kamer.
1.6. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de zaak verwezen naar de volle kamer.
1.7. De kamer van toezicht heeft de klacht behandeld ter openbare vergadering van 15 maart 2007. De klager en de oud-notaris zijn verschenen.
2. De feiten
2.1. In 1987 heeft de broer van klager, de heer [naam], twee eenmanszaken van zijn ouders overgenomen tegen overname van alle activa en passiva. Tevens heeft de broer een stuk tuingrond gekocht van zijn ouders van 1.940 vierkante meter.
2.2. In 1994 is de vader van klager overleden. Hij had een testament opgemaakt dat bepaalde dat ieder van zijn acht kinderen eigenaar werd van 1/9 deel van zijn nalatenschap. De moeder van klager kreeg ook 1/9 deel en het vruchtgebruik van de kindsdelen indien de akte van vruchtgebruik binnen 6 maanden notarieel zou zijn verleend. Tot op heden is die akte niet opgemaakt.
2.3. Uit een taxatierapport van juli 1979 en een taxatierapport uit 1984 blijkt dat de taxatiewaarde van het bedrijf en de grond veel hoger is dan de waarde die vernoemd staat in de akte die ter zake de onder 2.1. genoemde transacties is opgemaakt.
2.4. In 1988 is na opmeting vast komen te staan dat het perceel dat de broer heeft gekocht niet een oppervlakte heeft van 1.940 vierkante meter maar van 2.050 vierkante meter, derhalve 110 vierkante meter meer. Er is geen nieuwe akte opgesteld en ook is de akte van 1987 niet gecorrigeerd.
3. De klacht en het verweer daartegen
3.1. Klager stelt, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Aan de akte van 1987 kleven grote gebreken. Ten eerste ontbreekt het taxatierapport bij de bedrijfsovername en ten tweede ontbreekt een duidelijke omschrijving en tekening van de verkochte grond met de perceelsplitsing. Daarnaast is het vruchtgebruik van moeder nooit notarieel vastgelegd terwijl dit volgens het testament van vader binnen zes maanden had moeten gebeuren. De oud-notaris is volgens klager voor deze tekortkoming tuchtrechtelijk aansprakelijk.
3.2. De oud-notaris stelt dat klager jarenlang alle administratie inclusief alle belastingaangiften voor zijn ouders heeft gedaan, derhalve is hij van de gang van zaken op de hoogte geweest. Klager heeft zich tot het moment van indienen van de klacht nimmer tot de oud-notaris gewend met het verzoek om uitleg of opheldering. Daarnaast, stelt de oud-notaris, is in de transportakte wel de koopsom van het gedeelte van de privé-tuin gemeld, welke gedeelte is omschreven op de daartoe algemeen gebruikelijke wijze. In de akte hoeft niet verwezen te worden naar taxatierapporten. De moeder van klager heeft het vruchtgebruik aanvaard, dat blijkt uit de Verklaring van Erfrecht. Tenslotte beroept de notaris zich op het feit dat het recht tot klagen is verjaard op grond van artikel 99 lid 12 van de Wet op het Notarisambt (Wna).
4. De beoordeling
4.1. Van de meest vergaande strekking is het beroep van de notaris op verjaring. Op grond van artikel 99 lid 12 (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Klager stelt dat hij pas twee jaar geleden kennis heeft genomen van de akte uit 1987 en van het feit dat er nooit een akte is opgesteld voor het vruchtgebruik van zijn moeder. De kamer acht niet aannemelijk dat klager eerst recentelijk op de hoogte is gekomen van de gang van zaken uit 1987 welke hij thans aan de oud-notaris verwijt. Daartoe acht zij de volgende omstandigheden van belang:
1. Tijdens de zitting is door de oud-notaris gesteld dat na de bedrijfsoverdracht in 1987 een broer en een zus van klager aan de oud-notaris vragen hebben gesteld over de gang van zaken. De oud-notaris heeft deze vragen beantwoord. Ter zitting blijkt dat klager destijds reeds op de hoogte was van het feit dat zijn broer en zus vragen hebben gesteld aan de notaris en dat de broer en zus daarvoor een advocaat hadden ingeschakeld.
2. Tevens blijkt uit het dossier dat klager op 25 november 1987, dus na de overdracht, een bezwaarschrift heeft ingediend namens zijn vader tegen de aan zijn vader gerichte aanslag onroerend-goedbelasting van de gemeente [plaats]. Op 31 december 1987 is dit bezwaarschrift afgewezen. In het bezwaarschrift wordt de totale heffingsgrondslag bepaald op fl. 669.000,-. Op 3 november 1989 heeft klager hiertegen beroep ingesteld bij de belastingkamer. Hieruit blijkt dat klager ook na overdracht de financiële / fiscale belangen behartigde van in elk geval de vader; de kamer acht het onwaarschijnlijk dat dit is gedaan zonder inzage in / kennis van de relevante administratie; nadien is overigens een andere adviseur betrokken geweest bij de fiscale aangiften van vader, maar uit de overlegde stukken blijkt dat deze toen ook nog reden heeft gezien om klager daarbij te betrekken.
3. [naam], de broer van klager die het bedrijf van zijn vader heeft overgenomen, heeft schriftelijk verklaard dat klager van 1979 tot en met 1990 zijn boekhouder was. Klager heeft ter zitting aangegeven betrokken te zijn geweest bij het opstellen van de eerste opzet / berekeningen aangaande de bedrijfsovername.
4. Op 15 juli 1993 is de vader van klager overleden. Klager verklaart ter zitting dat hij destijds door de notaris is geïnformeerd over het bestaan en de inhoud van het testament en bekend was met de aan de notaris verleende opdracht tot het opstellen van een verklaring van erfrecht en dat de belastingdienst ten aanzien van het successierecht een nihilaanslag heeft gestuurd. De kamer acht het onaannemelijk, met name gelet op het beroep / bedrijf van klager, diens wetenschap over de omvang van het vermogen van vader en het voorgaande, dat dit laatste geen vragen zou hebben opgeroepen bij klager als hij niet had geweten van de overname / verkoop of het vruchtgebruik.
Gelet op het voorgaande tezamen en in onderling verband beschouwd acht de kamer van toezicht de stelling van klager dat hij pas sinds twee jaar op de hoogte is van de gang van zaken rondom de bedrijfsoverdracht in 1987 en het vruchtgebruik van zijn moeder niet geloofwaardig. Op basis van voorgaande heeft de kamer overtuiging bekomen dat klager vanaf de datum van overdracht of in elk geval kort daarna wel geweten van de overdracht, de wijze waarop die heeft plaatsgehad en / of de pretense omissies en dat hij, gelet de afgelegde verklaring niet lang na het overlijden van vader op de hoogte was van de afgifte van de verklaring van erfrecht. De kamer concludeert dan ook dat de klacht, gelet op artikel 99 lid 2 WNA te laat is ingediend.
4.2. Gezien het vorenstaande dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De beslissing
De kamer van toezicht:
verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven te 's-Hertogenbosch door mr. S.J.G.N.M. Willard, voorzitter,
mrs. J.J.G.M. Kuijpers, M.H.G. Giesbers, J.L.G.M. Mertens leden, mr. B.L.M. van Otterdijk, plaatsvervangend lid, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2007, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.