GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 5 juni 2008 in de zaak onder nummer 200.000.301/01 NOT van:
1. J. [X],
wonende te [plaats],
2. K. [X],
wonende te [plaats],
APPELLANTEN,
MR. [Y],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. M.C. Cikot Roos.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellanten, verder te noemen klagers, is bij een op 4 december 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, verder te noemen de kamer, van 6 november 2007, waarbij klagers in hun klacht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, gedeeltelijk niet ontvankelijk zijn verklaard en die klacht voor het overige gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard, zonder oplegging van een maatregel aan de notaris.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 24 december 2007 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Van de zijde van klagers is per faxbericht gedateerd 2 april 2008, met een bijlage, nog een aanvulling op het verzoekschrift ter griffie ingekomen. Ten slotte hebben klagers per faxbericht met bijlage van 4 april 2008 gereageerd op het verweerschrift van de notaris.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2008. Klager sub 2 en de gemachtigde van de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd, klager sub 2 aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van de door de kamer vastgestelde feiten niet bestreden, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. Anders dan klagers menen behoeft de feitenvaststelling ook geen uitbreiding
4. Het standpunt van klagers
Klagers verwijten de notaris dat hij heeft nagelaten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 de volgende acties te nemen:
a. het verzorgen van een rechtsgeldige akte van erfrecht en toescheiding;
b. het verzorgen van een rechtsgeldige akte vaststelling erfdelen;
c. het verzorgen van de vernietiging van een nietige akte van levering met betrekking tot het onroerend goed aan de [adres] van 14 maart 2002;
d. het verzorgen van de vernietiging van een nietige akte van levering met betrekking tot het onroerend goed aan de [adres] van 30 september 2002;
e. het verzorgen van de vernietiging van een nietige akte van levering inzake de doorverkoop van het onroerend goed van klagers van 27 augustus 2002.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris heeft de stelling van klagers betwist en verweert zich als volgt.
5.2. Allereerst beroept de notaris zich op de niet-ontvankelijkheid van klagers in hun klacht wegens overschrijding van de driejaarstermijn zoals genoemd in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, verder te noemen Wna.
5.3. De notaris heeft voorts naar voren gebracht dat na het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 de boedelscheiding rechtsgeldig was voltooid, zodat voor hem geen taak meer was weggelegd.
5.4. Ten slotte heeft de notaris aangevoerd dat de kamer met zijn overwegingen over de informatieplicht een ontoelaatbare uitbreiding aan de klacht heeft gegeven, terwijl het verwijt terzake bovendien onterecht is.
6.1. Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of klagers, gezien artikel 99 lid 12 Wna, ontvankelijk zijn in hun klacht. De kamer heeft geoordeeld dat klagers niet kunnen worden ontvangen in het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het verzorgen van een rechtsgeldige akte erfdelen, nu deze dateert van 9 november 2001. Het hof interpreteert de klacht op dit onderdeel aldus dat klagers bedoeld hebben dat zij de notaris verwijten dat hij na het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 geen rechtsgeldige akte vaststelling erfdelen heeft verzorgd. Klagers kunnen mitsdien wel worden ontvangen in dit onderdeel van hun klacht.
6.2. Klagers hebben hun klacht toegespitst op de acties die de notaris, in hun optiek, had moeten uitvoeren naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006. Het bezwaar van de notaris dat de kamer, in de rubrieken 4.3, 4.4, en 4.5, de klacht heeft uitgebreid met het verwijt dat de notaris niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht is terecht. Naar het oordeel van het hof dient een kamer een klacht niet op de wijze als in casu door de kamer is gedaan, uit te breiden. Het hof zal de eerdergenoemde rubrieken en het daarop betrekking hebbende deel van het dictum dan ook vernietigen.
6.3. Voor het overige heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich in zoverre verenigt. Een en ander komt er op neer dat met het arrest van de Hoge Raad achteraf is komen vast te staan dat de ouderlijke boedelverdeling op goede gronden heeft plaatsgevonden en dat de door klagers gesignaleerde nietigheden in werkelijkheid niet hebben bestaan, zodat ook geen verdere uitvoeringshandelingen meer nodig zijn.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing van de kamer voor zover het betreft de rubrieken 4.3, 4.4 , 4.5. en 4.6 en de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht van klagers;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en C.P. Boodt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 5 juni 2008 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALKMAAR
De Kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Alkmaar, hierna te noemen: de Kamer, heeft de volgende beslissing gegeven in de klachtprocedure van:
1. J. [X],
wonende te [plaats],
2. K. [X],
wonende te [plaats],
klagers,
mr. [Y],
notaris te [plaats],
beklaagde,
gemachtigde: mr. M.C. Cikot Roos.
Klagers zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als ‘[X]’ en beklaagde als ‘de notaris’.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Bij brief van 4 april 2007, met bijlagen, heeft [X] een klaagschrift ingediend tegen de notaris.
1.2. Bij schrijven van 2 mei 2007 is namens de notaris schriftelijk verweer gevoerd, waarbij één productie is overgelegd.
1.3. Bij brief van 31 mei 2007 heeft [X] zijn klacht nader toegelicht. Daarbij zijn zeven producties in het geding gebracht.
1.4. Op 5 juni 2007 heeft de gemachtigde van de notaris -desgevraagd- een kopie van een brief van de notaris van 4 juni 2007, gericht aan de rechtbank te Alkmaar, sector civiel, aan de Kamer toegezonden. Hierop heeft [X] gereageerd bij brieven van 21 en 26 juni 2007, met vijf bijlagen.
1.5. Op 25 september 2007 heeft de mondelinge behandeling van de klacht plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord K. [X], mede namens J. [X], en mr. M.C.A. Stoop, plaatsvervangend gemachtigde van de notaris. Tevens was bij de klachtbehandeling aanwezig, mevrouw Y. Buurs, getuige aan de zijde van [X].
2.1. Cornelis Jan [X] (hierna: erflater) is overleden op 28 oktober 1990. J. en K. [X] zijn kinderen uit het eerste huwelijk van erflater.
2.2. Tijdens zijn tweede huwelijk was erflater gehuwd met Carolina Elizabeth [Z] (verder te noemen: [Z]). Uit dit huwelijk is Elizabeth Johanna [X] geboren.
2.3. In het testament van erflater op 10 januari 1990 verleden ten overstaan van notaris mr. F.J. Brons, is onder meer het volgende bepaald:
“Herroeping:
Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
Erfstelling:
Ik benoem tot mijn enige en algehele erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen, mijn voornoemde echtgenote en mijn afstammelingen in de eerste graad, (…);
Boedelverdeling:
Voor het geval dat ik vóór mijn voornoemde echtgenote mocht komen te overlijden, maak ik -overeenkomstig het bepaalde in de artikel 1167 en volgende van het Burgerlijk Wetboek- de volgende scheiding en deling van mijn nalatenschap:
I Ik deel alle baten van mijn nalatenschap toe aan mijn voornoemde echtgenote, (…) , en voorts onder verplichting voor haar om aan ieder mijner erfgenamen wegens overbedeling schuldig te erkennen een bedrag in contanten gelijk aan de waarde van zijn of haar zuiver erfdeel.
II. Ik deel aan ieder van de mede-erfgenamen van mijn echtgenote toe: een vordering ten laste van mijn echtgenote ter grootte van het geldsbedrag van zijn of haar zuiver erfdeel.
III. Ik bepaal dat de hiervoor gemaakte ouderlijke boedelverdeling zal worden vastgelegd bij een notariële akte, waaruit blijkt hoe groot de vorderingen van de mede-erfgenamen van mijn echtgenote zijn.”
2.4. In maart 1999 hebben [Z] en haar dochter [X] in een civiele procedure betrokken. Zij hebben onder meer gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling zal bevelen van de nalatenschap van erflater, in de zin van het voltooien der scheidingswerkzaamheden na geëffectueerde ouderlijke boedelverdeling. [X] heeft als verweer aangevoerd dat het testament van erflater van 10 januari 1990 niet rechtsgeldig is, omdat dit buiten tegenwoordigheid van getuigen is verleden.
2.5. Bij vonnis van 11 januari 2001 heeft de rechtbank te Alkmaar, uitvoerbaar bij voorraad:
1) de verdeling bevolen van de nalatenschap van erflater, in de zin van het voltooien der scheidingswerkzaamheden na geëffectueerde ouderlijke boedelverdeling;
2) [X] veroordeeld om met [Z] en E.J. [X] over te gaan tot de hiervoor bevolen voltooiing van de scheidingswerkzaamheden voor de notaris;
3) voor het geval [X] niet zou meewerken tot de voltooiing der scheidingswerkzaamheden is mr. M.A. Rensen, advocaat te Alkmaar, benoemd als onzijdig persoon die hen bij de verdeling zal vertegenwoordigen.
2.6. Op 9 november 2001 heeft de notaris een akte houdende vaststelling erfdelen gepasseerd.
2.7. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 18 december 2003 voormeld vonnis van de rechtbank vernietigd, en opnieuw rechtdoende: het testament van erflater van 10 januari 1990 nietig verklaard, zodat de nalatenschap van erflater diende te worden verdeeld op basis van het testament verleden op 15 november 1978.
2.8. Bij arrest van 13 januari 2006 heeft de Hoge Raad dit arrest vernietigd, en het vonnis van de rechtbank te Alkmaar van 11 januari 2001 bekrachtigd, met wijziging van de gronden: de door de rechtbank bevolen verdeling kan rechtstreeks worden gebaseerd op het testament van 10 januari 1990, nu de nietigheid daarvan tevergeefs is ingeroepen.
2.9. Op 28 maart 2006 heeft de notaris een concept rectificatie akte houdende vaststelling erfdelen opgesteld. Alleen [X] heeft deze akte ondertekend.
2.10. Bij brief van 4 juni 2007 heeft de notaris het volgende aan de rechtbank te Alkmaar meegedeeld:
“Bij vonnis van uw rechtbank de dato 11 januari 2001 (…) ben ik benoemd tot boedelnotaris inzake de afwikkeling van de nalatenschap van de heer C.J. [X] (hierna te noemen erflater). Nu erflater bij zijn door de dood bekrachtigd testament, een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling heeft gemaakt, zijn krachtens dit testament alle baten toebedeeld aan de langstlevende echtgenote, onder de verplichting harerzijds om alle schulden voor haar rekening te nemen. Nu voor deze ouderlijke boedelverdeling de verdeling en levering van alle goederen, welke behoorden tot de nalatenschap van erflater, aan de langstlevende echtgenote heeft plaatsgevonden, bleven de werkzaamheden van mij beperkt tot het vaststellen van de erfdelen, waartoe ik op 9 november 2001 een akte heb gepasseerd.
Mijn werkzaamheden als boedelnotaris zijn derhalve op laatstgenoemde datum geëindigd.
Van de akte houdende vaststelling erfdelen sluit ik een afschrift bij en verzoek u mij te ontslaan als boedelnotaris met ingang van 9 november 2001.”
2.11. De griffier van de rechtbank heeft op 19 september 2007 het volgende aan [X] meegedeeld:
“De rechtbank neemt kennis van de mededeling van mr. [Y] dat hij zijn werkzaamheden in de nalatenschap van C.J. [X] heeft beëindigd. Ontslag kan niet worden verleend, omdat de wet daarin niet voorziet. (…)”
3.1. [X] stelt zich op het standpunt dat de notaris naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 de navolgende acties dient te ondernemen:
1. Het verzorgen van een rechtsgeldige akte van erfrecht en toescheiding (later toedeling);
2. Het verzorgen van een rechtsgeldige akte vaststelling erfdelen;
3. Het verzorgen van het vernietigen van een nietige akte van levering van zijn onroerend goed [adres] d.d. 14 maart 2002;
4. Het verzorgen van het vernietigen van een nietige akte van levering d.d. 30 september 2002 waarbij zijn halfzus eigenaar wordt van [adres]
5. Het verzorgen van het vernietigen van een nietige akte van levering inzake de doorverkoop van zijn onroerend goed d.d. 27 augustus 2002.
3.2. Namens de notaris is gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1. De onderhavige klacht is ingediend op 4 april 2007. Artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt kent een vervaltermijn van drie jaren. Indien en voor zover (onderdelen van) de klacht van [X] betrekking heeft (hebben) op het handelen van de notaris voorafgaand aan 4 april 2004, is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk. Reeds hierom zal het door de notaris opstellen van de akte houdende vaststelling erfdelen op 9 november 2001 buiten beschouwing blijven.
4.2. De klacht van [X] is in het bijzonder gericht tegen het (beweerdelijk) niet uitvoeren door de notaris van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006. Ter beoordeling staat dan ook de handelwijze van de notaris na 13 januari 2006.
4.3. De Kamer volgt niet het standpunt van [X], dat de notaris naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 het testament van 10 januari 1990 (opnieuw) moet uitvoeren. Op 28 oktober 1990 is erflater overleden. Reeds op grond van zijn testament, waarin een zogenoemde ouderlijke boedelverdeling is opgenomen, is de verdeling tot stand gebracht. [X] heeft de geldigheid van meergenoemd testament in de procedure voor de rechtbank tevergeefs aangevochten. De omstandigheid dat het gerechtshof te Amsterdam het testament van erflater van 10 januari 1990 nietig heeft verklaard, kan [X] -anders dan hij meent- niet (meer) helpen. De Hoge Raad heeft immers geoordeeld dat de door de rechtbank te Alkmaar op 11 januari 2001 bevolen verdeling rechtstreeks gebaseerd kan worden op het testament van 10 januari 1990, nu de nietigheid daarvan tevergeefs is ingeroepen. Hieruit volgt dat de ouderlijke boedelverdeling, (ook) achteraf gezien, op goede gronden heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is uitvoering gegeven aan meergenoemd arrest van de Hoge Raad. Er is dan ook geen enkele grond of aanleiding om, zoals [X] voorstaat in zijn klaagschrift van 4 april 2007, opnieuw allerlei uitvoeringshandelingen van de notaris te verlangen. In dit opzicht is de onderhavige klacht ongegrond.
4.4. Niet is echter gebleken dat de notaris in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen aan [X] kenbaar heeft gemaakt dat de verdeling door het van kracht worden van het testament een feit was, en [X] dus op dit punt niets meer van hem behoefde te verwachten. In het onderhavige dossier ontbreken bescheiden waaruit blijkt dat de notaris [X] daarover naar behoren heeft geïnformeerd. Ter zitting kon de (plaatsvervangend) gemachtigde van de notaris desgevraagd niet aangeven of de notaris op enig moment duidelijk aan [X] heeft laten blijken dat hij zijn werkzaamheden als boedelnotaris had voltooid, anders dan pas door zijn brief van 4 juni 2007 aan de rechtbank, waarvan [X] op 16 juni 2007 een afschrift heeft ontvangen. In dit geval was het verstrekken van informatie des te belangrijker, nu de geldigheid van het onderhavige testament inzet is geweest van complexe en langdurige civiele procedures, waarin niet eensluidend is geoordeeld. Niet juridisch onderlegde personen kunnen de gevolgen van de achtereenvolgende uitspraken in het algemeen niet overzien, hetgeen de notaris had moeten onderkennen. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 had het dan ook op zijn weg gelegen [X] hierover uitleg te geven. Niet is gebleken dat de notaris zich op behoorlijke wijze van deze taak heeft gekweten. Gelet op het voorgaande kan de Kamer niet vast stellen dat de notaris heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht. Deze omstandigheid komt voor risico van de notaris. In zoverre is de klacht dan ook terecht ingediend.
4.5. In plaats van duidelijkheid te verschaffen over de voltooiing van zijn werkzaamheden als boedelnotaris, heeft de notaris in maart 2006 een rectificatie akte opgesteld. Aangezien dit de enige actie is die de notaris na 13 januari 2006 heeft ondernomen, moet de klacht -die niet te beperkt moet worden opgevat- mede geacht worden hiertegen te zijn gericht. [X] heeft gesteld dat de notaris de desbetreffende akte uit eigen beweging heeft opgemaakt. Van de kant van de notaris is dit niet gemotiveerd betwist, zodat hiervan zal worden uitgegaan. Tijdens de klachtbehandeling heeft de (plaatsvervangend) gemachtigde van de notaris niet kunnen verklaren waarom de notaris, ondanks dat hij (ook volgens de, hiervoor onder 2.10 weergegeven, brief van 4 juni 2007) zijn werkzaamheden in 2001 had afgerond, in 2006 een akte van rectificatie heeft opgemaakt. Door deze gedraging heeft de notaris ten onrechte de indruk gewekt dat er nog iets moest gebeuren. Ook op dit punt valt de notaris een verwijt te maken.
4.6. Gelet op de relatief geringe ernst van de gemaakte fouten, bezien in samenhang met de weinig benijdenswaardige positie waarin de notaris heeft verkeerd, in het bijzonder vanwege de omstandigheid dat alle bij de verdeling betrokken partijen dreigden met het aanspannen van (gerechtelijke) procedures, acht de Kamer onvoldoende termen aanwezig om een tuchtmaatregel op te leggen.
verklaart de klacht voor zover gericht tegen het handelen van de notaris voorafgaand aan
4 april 2004 niet-ontvankelijk;
verklaart de klacht tegen het niet uitvoeren van het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006 ongegrond;
verklaart de klacht gericht tegen het niet voldoen aan de informatieplicht gegrond;
bepaalt dat er onvoldoende termen zijn aan de notaris een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.
Gedaan te Alkmaar op 6 november 2007 door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter en
mrs. L.G. Vollebregt, E.E. von Wolzogen Kühr, A.B.M.S. Wijnbeld en J.H. Gisolf, (plaatsvervangend) leden.
Secretaris, Plaatsvervangend voorzitter,
mr. P.L. Ypma, mr. J. Blokland,