arrestnummer:
parketnummer: 23-003701-06
datum uitspraak: 27 november 2007
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-457316-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonadres] en aldaar feitelijk verblijvende.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 juli 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 mei 2007 en 13 november 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 1 april 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen een mes in de hals en/of de borst en/of de zij van die [slachtoffer] heeft gestoken;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op 13 februari 2006 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen een aantal verzorgingsartikelen en chocolade, toebehorende aan
Albert Heijn vestiging Harriët Freezerstraat.
Hetgeen onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
De verdachte heeft naar aanleiding van een ruzie het slachtoffer vijf keer met een mes gestoken: in de hals en de borst en de zij van het slachtoffer. Gelet op de hoeveelheid steekwonden die de verdachte het slachtoffer heeft toegebracht en de vitale plaatsen op het lichaam waar het slachtoffer is geraakt, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte willens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
Het hof acht derhalve - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - het onder 1 primair tenlastelegde bewezen.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij gehandeld heeft uit noodweer, dan wel dat sprake is geweest van noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen het slachtoffer, dat de verdachte heeft aangevallen en in diens richting heeft geslagen met een tas met daarin een steen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat het slachtoffer hem heeft aangevallen met een tas met daarin een steen, waarmee hij de verdachte ook bij een eerdere gelegenheid zou hebben belaagd. Het hof heeft op de zich in het dossier bevindende beelden van de beveiligingscamera ter plaatse, die zijn gemaakt ten tijde van de ruzie en waarop de verdachte, het slachtoffer en de derde betrokkene zijn te zien - welke beelden ook ter terechtzitting in hoger beroep in aanwezigheid van de verdachte, diens raadsman en de advocaat-generaal nader zijn bekeken - geen tas als bedoeld door de verdachte kunnen waarnemen. Buiten de verklaringen van de verdachte over de aanwezigheid van een tas met daarin een steen biedt ook de verdere inhoud van het strafdossier geen steun voor de aanname dat het slachtoffer beschikte over een tas met daarin een steen. Op grond van het voorgaande acht het hof het onvoldoende aannemelijk dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens lichaam. Het hof verwerpt het verweer.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en subsidiair vrijgesproken en terzake van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft naar aanleiding van onenigheid met het slachtoffer, dit slachtoffer meer keren met een mes in het lichaam gestoken.
Hoewel het hof er rekening mee houdt dat de verdachte bij een eerdere gelegenheid door het slachtoffer met een tas met een steen is belaagd, acht het hof
het zeer ernstig dat de verdachte op deze onaanvaardbare wijze heeft getracht een ruzie te beslechten. Dat de ernst van het letsel beperkt is gebleken is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is.
Door zijn handelen heeft de verdachte het slachtoffer niet alleen fysieke schade toegebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan nog geruime tijd de psychische nadelen ondervinden. Bovendien dragen dit soort geweldsmisdrijven bij aan de in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte uit een filiaal van Albert Heijn een aantal artikelen weggenomen. Dergelijke winkeldiefstellen zijn ergerlijke feiten die, naast materiële schade, hinder en overlast veroorzaken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2007 is verdachte eerder terzake van strafbare feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.L. Mastboom, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. W.J.B. Zeijl, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2007.
Mr. Zeijl is buiten staat het verkorte arrest mede te ondertekenen.