arrestnummer:
parketnummer: 23-002372-07
datum uitspraak: 29 november 2007
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 23 maart 2007 in de strafzaak onder parketnummer 15-630576-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in P.I.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 mei 2007, 17 juli 2007,
13 september 2007 en 15 november 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1 primair:
hij op 19 augustus 2006 te Santpoort-Zuid, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer1] met een scherp voorwerp in het gezicht en in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2 primair:
hij op 19 augustus 2006 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 2],
- toen die [slachtoffer 2] de toegangsdeur had geopend, die [slachtoffer 2] naar binnen heeft geduwd en
daarbij tegen die [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd: "Ik wil geld, ik wil geld" en
- vervolgens die [slachtoffer 2] de woning in heeft geduwd en daarbij tegen die [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd: "Ik sloop je spullen" en
- vervolgens een bajonet van die [slachtoffer 2] van de muur heeft gepakt en daarmee in de richting van die [slachtoffer 2] is gelopen en die [slachtoffer 2] bij de keel heeft gepakt en die [slachtoffer 2] tegen de benen heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting overeenkomstig haar pleitnotities onder meer op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 tenlaste is gelegd, omdat er onvoldoende bewijs is voor de aanwezigheid van verdachte bij feit 1. De raadsvrouw voert daartoe -zakelijk weergegeven- aan dat de herkenning van verdachte door de getuige [getuige 1] onvoldoende betrouwbaar is.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is op 21 augustus 2006 door verbalisant [getuige 1] bij een meervoudige fotoconfrontatie herkend als degene met wie het slachtoffer [slachtoffer 1] op 19 augustus 20006 te Santpoort-Zuid op de plaats delict een confrontatie heeft gehad.
Deze herkenning heeft kort na het voorval plaatsgevonden. Weliswaar is door [getuige 2], vriendin van het slachtoffer en eveneens getuige van voornoemd voorval, op 21 augustus 2006 een andere persoon als verdachte aangewezen, maar verbalisant [getuige 1], een opsporingsambtenaar met ruime ervaring, mag vanuit beroepsmatig oogpunt geacht worden mensen met wie hij geconfronteerd is geweest beter te kunnen herkennen dan de gemiddelde persoon. Bovendien kan verwacht worden dat de waarneming van [getuige 2] in een situatie als de onderhavige, waarin haar partner wordt aangevallen door een agressieve man, beïnvloed is door emoties en dat zij wellicht meer oog heeft gehad voor het slachtoffer dan voor de dader. Daar komt nog bij dat verbalisant [getuige 1] op de zitting de verdachte wederom heeft herkend en bij die herkenning een stellige indruk op het hof heeft gemaakt. Om voormelde redenen is het hof van oordeel dat de herkenning van verdachte door verbalisant [getuige 1] voor het bewijs kan worden gebezigd.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte
ten aanzien van het onder 2 primair bewezengeachte
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met bijzondere voorwaarden zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg.
Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlaste gelegde gevorderd dat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Onder invloed van in ieder geval een grote hoeveelheid alcohol heeft verdachte op 19 augustus 2006 [slachtoffer 2], van wie hij geld wilde hebben voor een kapotte joystick van zijn playstation, met een bajonet bedreigd en geschopt en geduwd. Kort daarop heeft hij, zonder noemenswaardige aanleiding, op straat ruzie gekregen met een fietser. Tijdens de vechtpartij die tussen hen is ontstaan, heeft verdachte het slachtoffer met een scherp voorwerp in zijn gezicht en buik gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor een bloeding aan de maagwand opgelopen en veel bloed verloren. Een spoedoperatie was nodig om zijn leven te redden.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan twee misdrijven met een zeer agressief en gewelddadig karakter, die behoren tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en hevige gevoelens van onrust veroorzaken. Het slachtoffer [slachtoffer1] heeft ter terechtzitting zijn slachtofferverklaring voor laten lezen. [slachtoffer1] geeft aan dat hij aan de steekwond in zijn gezicht een ontsierend lidteken heeft overgehouden, waardoor hij nog dagelijks aan het voorval wordt herinnerd en dat hij naar aanleiding van de agressieve aanval van verdachte samen met zijn partner onder psychotherapeutische behandeling is. Voor [slachtoffer1] is nog geen sprake van een eindtoestand en het zal, daar de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan veelal nog langere tijd de nadelige en traumatische gevolgen ondervinden, nog geruime tijd duren voordat hij hetgeen op 19 augustus 2006 gebeurd is achter zich kan laten.
Het hof rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Het hof heeft kennisgenomen van de rapportages van Brijder verslavingszorg van 6 maart 2007 en van M.C. van Heteren, arts, en D.J. Ploem, psychiater, van 14 februari 2007. Uit deze rapportages blijkt dat de kans op recidive groot is. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Geadviseerd wordt om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden die het mogelijk maken om verdachte te begeleiden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 november 2007 is verdachte eerder ter zake geweldsdelicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lagere of andere straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd voor zolang na te noemen instelling zulks noodzakelijk acht, zal gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen te geven door of namens de Brijder Verslavingszorg.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte binnen een jaar na aanvang van de proeftijd door tussenkomst van de Brijder Verslavingszorg een COVA-training zal volgen.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1], een bedrag van EUR 3.232,45 (drieduizend tweehonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.232,45 (drieduizend tweehonderdtweeëndertig euro en vijfenveertig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer 1].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 64 (vierenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 1e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. P. Wagenmakers en mr. J. Bevaart, in tegenwoordigheid van mr. K. Lammerts van Bueren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 november 2007.
Mr. J. Bevaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.