arrestnummer:
parketnummer: 23-004314-06
datum uitspraak: 29 juni 2007
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 september 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-411668-06 van het Openbaar Ministerie
tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 september 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bespreking van een verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep -kort samengevat- betoogd dat er sprake is van détournement de pouvoir. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er een bevel tot het opnemen van telecommunicatie is gegeven, zonder dat daarbij de proportionaliteitseis in acht is genomen. De tap is naar aanleiding van deze eenvoudige diefstal alleen maar ingezet om de telefoon terug te vinden terwijl volstaan had kunnen worden met het blokkeren van de SIM-kaart om het bellen met de telefoon te doen stoppen. De raadsman heeft verzocht ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de door middel van de telefoontap verkregen informatie van het bewijs uit te sluiten.
Indien het hof tot voornoemde bewijsuitsluiting overgaat, dient verdachte te worden vrijgesproken van het haar onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig (overig) bewijs, aldus de raadsman
Subsidiair heeft de raadsman strafmatiging bepleit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 7 mei 2006 rond 2.40 uur is er uit een surveillanceauto van [R] een ingeschakelde mobiele diensttelefoon weggenomen. Op videobeelden werd waargenomen dat een onbekende man het portier van de politieauto opende. Toen diezelfde nacht door de politie met het nummer van het gestolen toestel werd gebeld werd er opgenomen door een vrouw die vertelde het toestel van een vriend te hebben gekregen. Daarop is op 7 mei 2006 met betrekking tot het bij dit toestel behorende nummer door de politie een zogenaamde spoedtap aangevraagd. De officier van justitie heeft met mondelinge machtiging van de rechter-commissaris een bevel tot het opnemen van telecommunicatie gegeven. Naar aanleiding van de tapgesprekken heeft verder onderzoek plaats gehad naar de identiteit en de verblijfplaats van de gebruiker van de telefoon, waarna de verdachte op 11 mei 2006 is aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 310 en 417 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens haar verhoor op 12 mei 2006 bij de politie heeft de verdachte bekend dat zij een door haar gevonden telefoon ten eigen bate is gaan gebruiken. De verdachte heeft de telefoon na het verhoor bij de politie terugbezorgd.
Wat er zij van de stelling van de verdediging dat in het algemeen het blokkeren van een
SIM-kaart een effectief middel is om het door onbevoegden bellen met een gestolen telefoon tegen te gaan, deze stelling miskent naar het oordeel van het hof dat moet worden aangenomen dat de inzet van de telefoontap niet gericht was op slechts het terugvinden van de telefoon, maar -blijkens de in het dossier gevoegde aanvraag van een tapbevel- ook op het via de persoon die na de diefstal het toestel inclusief de SIM-kaart in gebruik had genomen achterhalen van de dief. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot het belang dat moet worden gehecht aan het niet in onbevoegde handen raken van de onderhavige mobiele telefoon was bovendien spoed geboden bij het opsporen van de dader(s) en de telefoon. Het bevel tot opnemen van telecommunicatie is gegeven op basis van verdenking van diefstal, een misdrijf waarop een maximum gevangenisstraf van vier jaar is gesteld en waarbij dit opsporingsmiddel wettelijk is toegestaan volgens artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Ook aan de in dit artikel gesteld voorwaarde dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert is in deze voldaan, niet alleen omdat een voor de uitoefening van de politiefunctie belangrijk communicatiemiddel uit een politieauto is gestolen, maar ook omdat aannemelijk is dat zich in het geheugen van de SIM-kaart en van deze diensttelefoon informatie bevind die moet worden geacht niet in andere dan politiehanden te geraken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het afgeven van bedoelde machtiging heeft kunnen komen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
zij op enig tijdstip gelegen in de periode van 7 mei 2006 tot en met 11 mei 2006 te Amsterdam opzettelijk een mobiele telefoon (merk Nokia) toebehorende aan de [R], welk goed verdachte had gevonden, althans anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
zij op tijdstippen gelegen in de periode van 7 mei 2006 tot en met 11 mei 2006 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid belminuten (door te bellen met een mobiele telefoon met telefoonnummer [nummer]), toebehorende aan [R].
Hetgeen onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezengeachte:
Verduistering;
Ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde en de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde en dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een mobiele telefoon. Met deze telefoon heeft zij -op kosten van [benadeelde] - langdurig getelefoneerd, veelal naar nummers in het buitenland. Door aldus te handelen heeft verdachte de benadeelde financiële schade toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 02007 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Dit arrest is gewezen door de 23e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. R. Veldhuisen en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van mr. C. Duijts, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juni 2007.