ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2962

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1076
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring op eigen aangifte na beëindiging schuldsanering zonder schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillietverklaring van een vrouw van 52 jaar, die een bijstandsuitkering ontvangt. De appellante had eerder deelgenomen aan de wettelijke schuldsaneringsregeling, welke op 15 december 2004 was beëindigd zonder toekenning van de 'schone lei'. De rechtbank had het verzoek van appellante tot faillietverklaring op eigen aangifte afgewezen, met de overweging dat er moet blijken van enig tegoed om een faillissement uit te spreken.

Het hof heeft echter geoordeeld dat deze maatstaf onjuist was toegepast. Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was dat appellante meerdere crediteuren onbetaald liet en dat zij, gezien haar inkomen, niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Dit leidde tot de conclusie dat appellante in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen, wat een belangrijke voorwaarde is voor het uitspreken van een faillissement.

Daarom heeft het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en appellante in staat van faillissement verklaard. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor verdere afhandeling, inclusief de benoeming van een rechter-commissaris en de aanstelling van een curator. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid van faillietverklaring op eigen aangifte, zelfs zonder bewijs van tegoed, wanneer er voldoende aanwijzingen zijn van betalingsonmacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST van 20 november 2007 in de zaak met rekestnummer 07/1076 van:
[...],
wonende aan [...],
APPELLANTE,
procureur: mr. M.E. Mungroop.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante - [...] - is bij per fax op 27 september 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 september 2007 met rekestnummer 378518/FT-EA 07.184, waarbij het verzoek van appellante tot faillietverklaring op eigen aangifte, is afgewezen.
1.2. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 16 november 2007. Bij die behandeling is appellante verschenen, bijgestaan door haar procureur voornoemd.
2. De gronden van de beslissing
2.1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
2.2. Appellante is een vrouw van 52 jaar oud. Zij ontvangt een bijstandsuitkering. Bij vonnis van 17 september 2001 is appellante toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Op 15 december 2004 is de schuldsanering beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
2.3. Volgens de verklaring ‘eigen aangifte tot faillietverklaring (natuurlijk persoon)’ heeft appellante een schuldenlast van € 31.277,71.
2.4. De rechtbank heeft in de beslissing waarvan beroep overwogen dat analoog aan artikel 18 laatste zin van de Faillissementswet (Fw) zal moeten blijken van enig tegoed wil het faillissement kunnen worden uitgesproken. Vast staat, aldus de rechtbank, dat er niets is (van betekenis), zodat het verzoek tot faillietverklaring van appellante moet worden afgewezen.
2.5. Appellante heeft gemotiveerd gesteld dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij haar oordeel tot afwijzing van het verzoek van appellante tot faillietverklaring op eigen aangifte.
2.6. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Voor een analoge toepassing van artikel 18 slot Fw op de situatie als de onderhavige, te weten een aanvraag tot faillietverklaring nadat de schuldsanering in 2004 is beëindigd zonder toekenning van de “schone lei” is geen steun te vinden in het recht. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat moet blijken van enig tegoed wil het faillissement van appellante kunnen worden uitgesproken. Voorts is uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep voldoende aannemelijk geworden dat appellante meerdere crediteuren onbetaald laat en zij gelet op haar inkomen niet in staat is deze te voldoen. Gelet hierop is summierlijk gebleken van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat appellante in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.7. Nu voorts niet is gebleken dat sprake is van misbruik van bevoegdheid bij de aanvraag van het onderhavige faillissement, dient de uitspraak waarvan beroep te worden vernietigd en het oorspronkelijke verzoek alsnog op hierna te melden wijze te worden toegewezen.
3. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- verklaart appellante in staat van faillissement;
- verwijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam
teneinde met inachtneming van deze beslissing verder te worden afgedaan, de benoeming van een rechter-commissaris en aanstelling van een curator daaronder begrepen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D.R.M. Boumans, M.W.E. Koopmann en M. Flipse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 20 november 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na die van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.