ECLI:NL:GHAMS:2007:BB9838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005826-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grondslagverlating door politierechter, maar geen terugwijzing in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem, dat op 5 december 2006 was gewezen. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor een strafbaar feit, maar het hof oordeelde dat de politierechter een niet-tenlastegelegd feit bewezen had verklaard. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de politierechter, omdat de grondslag van de tenlastelegging was verlaten. Het hof oordeelde echter dat er geen grond was voor terugwijzing, aangezien de behandeling in eerste aanleg niet was geschied door een onpartijdige rechterlijke instantie en er geen sprake was van afwezigheid van een kernrolspeler in het proces. Het hof benadrukte dat het hoger beroep ook dient om misslagen in de eerste aanleg te herstellen.

De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk eenvoudige belediging, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had in de periode van 15 januari 2005 tot en met 12 april 2005 te Hoofddorp en Amsterdam beledigende brieven met naaktfoto's van een persoon, genaamd [slachtoffer], verstuurd. Het hof legde een gevangenisstraf van drie weken op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een gedeelte van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast.

Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], behandeld. Het hof wees een gedeelte van deze vordering toe, maar verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De verdachte werd ook verplicht om een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005826-06
datum uitspraak: 3 oktober 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem van 5 december 2006 in de strafzaak onder de parketnummers 15-650278-05 en
15-030699-03 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
[geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [penitentiaire inrichting].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 december 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 20 juni 2007 en, na verwijzing naar de meervoudige kamer, van 19 september 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2007 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bespreking van een verweer van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat het hof de zaak terug dient te wijzen naar de politierechter in de rechtbank te Haarlem. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de politierechter bij het wijzen van het vonnis de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten en dat als gevolg daarvan het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg nietig is, nu de politierechter niet heeft beslist op de vordering tot wijzing van de tenlastelegging en aldus een niet-tenlastegelegd subsidiair feit bewezen heeft verklaard.
Het hof overweegt naar aanleiding van het door de raadsman gevoerde verweer het volgende.
Het hof volgt de raadsman voor wat betreft zijn stelling dat de politierechter een
niet-tenlastegelegd feit bewezen heeft verklaard. In de naar aanleiding van de in eerste aanleg gehouden terechtzittingen opgemaakte processen-verbaal is immers geen melding gemaakt van een vordering van de officier van justitie om op de voet van artikel 313 Wetboek van Strafvordering een subsidiair feit aan de tenlastelegging toe te voegen, noch blijkt van een beslissing op een dergelijke vordering. Mitsdien moet het ervoor worden gehouden dat die beslissing niet is gegeven.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn verzoek de zaak op de voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering terug te wijzen.
Daartoe overweegt het hof dat een terugwijzing slechts dient plaats te vinden –naast de in de tekst van de evenbedoelde bepaling voorziene situatie- in de volgende gevallen.
In het ene geval indien de behandeling in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie zoals is bedoeld in art. 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In het andere geval wanneer één van degenen die een kernrol vervullen in het strafproces niet op de terechtzitting is verschenen, terwijl diegene niet op de hoogte is gebracht van die zittingsdag en daarmee evenmin bekend is geweest. Nu geen van deze gevallen zich voordoet bestaat er voor terugwijzing geen grond.
Het hof overweegt nog ten overvloede dat het hoger beroep er mede toe dient om in de eerste aanleg begane misslagen te herstellen. Toegespitst op het onderhavige geval betekent dit dat
-naar het hof aanneemt- het verzuim van schriftelijke vastlegging van een feitelijke gedane vordering en een feitelijk daarop door de rechter gegeven beslissing als gevolg van de in hoger beroep toegewezen vordering wijziging tenlastelegging in zoverre is hersteld.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 12 april 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam telkens opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], door een toegezonden geschrift of afbeelding heeft beledigd, immers heeft verdachte aan meer personen/afdelingen van het werk van die [slachtoffer] per post telkens een envelop met daarin naaktfoto’s van die [slachtoffer] verstuurd en op de achterkant van de naaktfoto’s “125,- per 0,5 uur” en/of “200,- per uur” en/of “ook s.m. inl: [telefoonnummer] vragen naar [slachtoffer]”, althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking, geschreven.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het subsidiair bewezengeachte
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank te Haarlem heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenissstraf voor de duur van drie weken.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer], nadat zij hun relatie hadden verbroken, meermalen beledigd door naaktfoto’s van [slachtoffer], voorzien van teksten die suggereerden dat [slachtoffer] werkzaam was als prostituee, naar het bedrijf waar zij werkzaam was te sturen. Aldus heeft hij niet alleen de eer en goede naam van [slachtoffer] aangetast, maar door gebruik te maken van deze foto’s – die zijn genomen toen zij nog samen een relatie hadden - heeft hij ook inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem mocht stellen toen de foto’s werden gemaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2007 is verdachte eerder meermalen ter zake van strafbare feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van drie weken passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie in het arrondissement Haarlem heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Haarlem van 8 april 2004, in de zaak met parketnummer 15-030699-03, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar vóór het einde waarvan, kort samengevat, de verdachte zich niet behoorde schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.
De mededeling betreffende voornoemd vonnis is verdachte over de post toegezonden.
De proeftijd is ingegaan op 4 juni 2004.
Gelet op het hiervoor bewezengeachte heeft de verdachte zich vóór het einde van voormelde proeftijd wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Het hof zal, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van een een gedeelte van twee maanden van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelasten.
Daarbij overweegt het hof dat tenuitvoerlegging van vijf maanden gevangenisstraf niet wenselijk is in het kader van de resocialisatie van verdachte, nu hij thans reeds een langdurige gevangenisstraf ondergaat tot juli 2008.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich in eerste aanleg overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade mede als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 4.000,00.
De vordering is in eerste aanleg voor een gedeelte, groot EUR 1.025,00, toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 1,500,00 en daarbij vergoeding van de kosten tot een bedrag van EUR 25,00 verzocht.
De verdachte heeft deze vordering betwist.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezengeachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Haarlem van 8 april 2004, met parketnummer 15-030699-03, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats], rekeningnummer [nummer], een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op EUR 25,00 (vijfentwintig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.000,00 (duizend euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de 25e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A. Krikke, mr. R. Veldhuisen en mr. F.A. Hartsuiker, in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 oktober 2007.