arrestnummer:
parketnummer: 23-005231-06
datum uitspraak: 21 september 2007
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 3 november 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-129425-03 van het openbaar ministerie
tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 oktober 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2007.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal -ertoe strekkend dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zal worden voortgezet- en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep
De verdachte staat in hoger beroep terecht wegens de verdenking tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid softdrugs naar Engeland te hebben vervoerd. Ter terechtzitting in eerste aanleg waren er nog geen resultaten bekend over de juiste hoeveelheid drugs en de aard daarvan. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in die aanleg van 20 oktober 2006 heeft de officier van justitie medegedeeld dat hij de resultaten van het onderzoek naar de hoeveelheid en aard van de softdrugs in Engeland wel had opgevraagd, maar nog niet had ontvangen. Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is op 20 oktober 2006 gesloten. Bij vonnis van 3 november 2006 heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van export vanuit Nederland van softdrugs naar Engeland. Tegen dit vonnis is namens de verdachte tijdig hoger beroep ingesteld, omdat de onderzoeksresultaten naar de aard en de hoeveelheid softdrugs niet bekend waren en, naar het oordeel van de verdediging, deze omissie aan een veroordeling in de weg had moeten staan. De officier van justitie heeft niet geappelleerd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de voorzitter van het hof allereerst de personalia van de verdachte geverifieerd. Vervolgens is de vraag aan de orde gesteld waarom er door het openbaar ministerie een tolk in de Engelse taal voor de terechtzitting was opgeroepen. De advocaat-generaal heeft hierop medegedeeld dat zij inmiddels beschikte over rapporten, waarin de resultaten van het onderzoek naar de hoeveelheid en aard van de - mede - door de verdachte vervoerde softdrugs waren vervat. De tekst van dit rapport zou ter terechtzitting in hoger beroep mogelijk dienen te worden vertaald in het Nederlands. De advocaat-generaal deelt, desgevraagd, ook mede dat zij van dit rapport geen afschrift aan de raadsman van de verdachte heeft verstrekt.
De raadsman deelt vervolgens mede dat, nu alsnog de onderzoeksresultaten uit Engeland beschikbaar zijn gekomen, de reden om hoger beroep in te stellen en dit beroep te handhaven niet langer aanwezig is. De verdachte geeft hierop te kennen dat hij het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 3 november 2006 niet wenst te handhaven en dit wegens gebrek aan enig belang wil intrekken.
Bij deze stand van zaken is het hof, gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman, van oordeel dat, ook omdat de officier van justitie zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, de verdachte wegens het ontbreken van een rechtens te respecteren belang bij de behandeling van het ingestelde hoger beroep, in dat beroep alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Anders dan door de advocaat-generaal is betoogd is het hof van oordeel dat het enkele feit dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep een aanvang heeft genomen door het uitroepen van de zaak, aan die niet-ontvankelijkverklaring niet in de weg staat. Het hof stelt daarbij allereerst voorop dat het nog geen enkel inhoudelijk onderzoek heeft verricht in de tegen de verdachte aanhangige strafzaak. Daarnaast is het hof van oordeel dat de advocaat-generaal vóór de terechtzitting in hoger beroep een afschrift van de onderzoeksresultaten uit Engeland aan de raadsman van de verdachte had moeten doen toekomen, temeer daar uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg volgt dat de pijlen van de verdediging in het bijzonder gericht waren op het ontbreken van de onderzoeksresultaten met betrekking tot de aard en hoeveelheid van de softdrugs. Indien de advocaat-generaal tijdig, te weten vóór de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, die resultaten aan de raadsman bekend had gemaakt, zou het voor de verdediging mogelijk zijn geweest om nog tijdig, in ieder geval vóór het uitroepen van de strafzaak ter terechtzitting in hoger beroep, het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de eerste rechter in te trekken. Door eerst na het uitroepen van de zaak mededeling te doen van de ontvangst van de onderzoeksresultaten uit Engeland heeft de advocaat-generaal de verdediging de mogelijkheid ontnomen om zich eerder uit te kunnen laten over de vraag of er nog enig belang bestond bij het handhaven van het ingestelde hoger beroep.
Het hof zal op grond van vorenstaande beschouwingen de verdachte alsnog in diens hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. Hieraan kan niet afdoen - reeds niet omdat door de officier van justitie geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 3 november 2006 - het door de advocaat-generaal geuite voornemen een wijziging van de tenlastelegging te vorderen, evenmin als het voornemen, zoals door de advocaat-generaal is gesteld, om uitvoerig en stevig te requireren.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de 3e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. J.F. Nijboer en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2007.
Mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.