GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 18 oktober 2007 in de zaak onder rekestnummer 635/07 GDW van:
[X],
wonende te [plaats],
APPELLANT
[Y],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
en in de zaak onder rekestnummer 663/07 GDW van:
[Y],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
APPELLANT
[X],
wonende te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De over en weer door partijen aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 15 mei 2007, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. Van de zijde van appellant in de zaak met rekestnummer 635/07 GDW, verder te noemen klager, is bij een op 3 juni 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift en namens appellant in de zaak met rekestnummer 663/07 GDW, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 13 juni 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift, tevens inhoudende een verweerschrift in de eerstgenoemde zaak, tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte, onder 1 genoemde, beslissing van de kamer waarbij de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping is opgelegd.
2.2. Van de zijde van klager is op 20 juni 2007 een verweerschrift in de zaak met rekestnummer 663/07 GDW ter griffie van het hof ingekomen.
2.3. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2007. Overeenkomstig eerder bericht is zowel klager als de gerechtsdeurwaarder niet verschenen.
3. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
4. De feiten in beide zaken
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Deze feiten zijn niet betwist, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij hem in zijn brief van 26 mei 2006 heeft gedreigd met de betekening van een dagvaarding binnen enkele dagen terwijl vervolgens de dagvaarding pas op 13 november 2006 is uitgebracht.
6. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder stelt dat een incassogemachtigde enige vrijheid in taalgebruik moet kunnen genieten en dat een strenge toon niet afgestraft moet worden. Wat betreft de genoemde termijn van enkele dagen stelt de gerechtsdeurwaarder dat hij de dagvaarding niet kon uitbrengen zonder akkoord van de opdrachtgever. Omdat de betreffende opdrachtgever veel van dit soort verzoeken ontving was er enige tijd mee gemoeid voordat daadwerkelijk tot dagvaarden kan worden overgegaan.
7.1. Het hof is van oordeel dat het de gerechtsdeurwaarder vrij staat om in een situatie zoals in deze zaak aan de orde is een debiteur aan te schrijven op de wijze zoals hij dit heeft gedaan in zijn brief aan klager van 26 mei 2006. Er was immers sprake van een vordering op klager en de gerechtsdeurwaarder had de opdracht ontvangen om deze vordering te incasseren. Dat hierbij een beeld wordt geschetst van wat er zal gebeuren indien klager niet tot betaling overgaat acht het hof niet onzorgvuldig.
De toepasselijke gedragsregel voor gerechtsdeurwaarders luidt als volgt (art. 8):
“De gerechtsdeurwaarder oefent geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.”
Van overtreding van deze regel is geen sprake.
Naar het hof begrijpt heeft klager de bewuste passage uit de brief, luidende “... Deze zal dan ook binnen een paar dagen en zonder nadere aankondiging een dagvaarding aan U betekenen, waarbij U wordt uitgenodigd aan de rechter mede te delen waarom U de vordering van cliënt(e) niet heeft voldaan....”, geïnterpreteerd als een garantie dat hij binnen enkele dagen een dagvaarding zou ontvangen. Het hof is van oordeel dat klager dit ten onrechte heeft gedaan. Uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder de bevoegdheid had om klager te dagvaarden, kan klager geen recht ontlenen dat hij ook daadwerkelijk binnen een paar dagen dient te worden gedagvaard. De verklaring van de gerechtsdeurwaarder dat hij voor daadwerkelijke dagvaarding moest wachten op een akkoord van zijn cliënt en dat dit enige tijd kan duren acht het hof plausibel. Voorzover klager deze zaak voor de rechter wilde uitvechten, stond niets eraan in de weg om zelf die procedure te starten.
7.2. Het hof ziet dan ook aanleiding om de beslissing van de kamer te vernietigen, behoudens de daarin vervatte vaststelling van de feiten en de klacht alsnog ongegrond te verklaring.
7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, P.J.N. van Os en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 18 oktober 2007 door de rolraadsheer.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 15 mei 2007 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 413.2006 van:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brief met bijlagen van 15 september 2006 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 26 september heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
Bij brief van 18 november 2006 heeft klager aanvullende informatie overgelegd.
Bij brief van 10 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Bij brief van 24 januari 2007 heeft klager eveneens medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De klacht is behandeld ter zitting van 3 april 2007 alwaar niemand is verschenen.
Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 15 mei 2007.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) De gerechtsdeurwaarder heeft klager op 26 mei 2006 tot betaling van een schuld aan [ ] B.V. gesommeerd. In deze sommatie heeft de gerechtsdeurwaarder aangekondigd dat binnen enkele dagen tot dagvaarden zou worden overgegaan in het geval dat klager zijn schuld niet betaalde dan wel geen contact zou opnemen tot het treffen van een betalingsregeling.
b) Bij brief van 25 augustus 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven:”In opgemelde zaak hebben wij een verzoek ingediend bij cliënte teneinde U te mogen dagvaarden. Cliënte krijgt vele andere verzoeken van ons en zal dan ook niet direct een akkoord geven. Om deze reden hebben wij het exploot nog niet uitgebracht[ ]. Zodra cliënte ons haar fiat heeft geeft zullen wij een datum vastleggen bij het kantongerecht en het exploit van dagvaardding vervolgens aan U uitreiken met inachtname van de geldende termijnen welke zijn vastgelegd in wettelijke bepalingen.”
c) Bij brief van 19 oktober 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht geldige betaalbewijzen over te leggen van hetgeen door hem is voldaan.
d) Bij brief van 3 november 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven:” ...... Het is correct dat cliënte ons een akkoord heeft gegeven teneinde tot dagvaarding over te gaan......”.
e) Klager heeft op voormelde brief gereageerd bij e-mail waarin hij heeft erkend een schuld te hebben bij de cliënte van de gerechtsdeurwaarder maar zeker niet het gestelde bedrag.
f) De gerechtsdeurwaarder heeft klager uiteindelijk gedagvaard voor de kantonrechter te [ ] en klager is veroordeeld tot betaling van het verschuldigde.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder, kort samengevat, dat deze in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders, door te dreigen binnen enkele dagen tot dagvaarding over te gaan terwijl dat na vijf maanden nog niet is gedaan.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht bestreden. Hij heeft aangevoerd dat hij heeft gewacht wacht op het akkoord van de opdrachtgeefster om tot dagvaarden te mogen overgaan. Deze opdrachtgeefster krijgt veel van dergelijke verzoeken en heeft daarom enige tijd nodig voordat toestemming tot dagvaarden gegeven kan worden. De zaak van klager is daartoe aangehouden.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Hetgeen door klager in zijn brief als secundaire klacht is opgenomen wordt als zijnde te laat en dus in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.2. Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat ingevolge het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechts-deurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder betaamt.
Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Nu blijkens het briefpapier aan het kantoor slechts gerechtsdeurwaarder [ ] is verbonden wordt hij door de Kamer aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking al rekening is gehouden.
4.3 Aan het oordeel van de Kamer is onderworpen de vraag of de gerechtsdeurwaarder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8 van de Verordening beroeps en gedragsregels gerechtsdeurwaarders hetgeen luidt: “De gerechtsdeurwaarder oefent geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.”
4.4 Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarder volgt dat de gerechtsdeurwaarder op 26 mei 2006 nog geen opdracht had tot dagvaarden over te gaan. De Kamer is van oordeel dat als er geen opdracht tot dagvaarden is, ook niet kan worden aangekondigd dat binnen enkele dagen een dagvaarding zal worden betekend. Aldus is in strijd gehandeld met artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels. De klacht is gegrond.
5. De Kamer acht termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
? verklaart de klacht gegrond,
? legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. M.M. Beins en M.J-M.L. Baudoin, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2007 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.